Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 108(1963)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 569] [p. 569] De brug Oevers liggen als lichamen moe en vol grasbuilen langs de rivier. De brug haalt hen naar elkander toe met een sterke deinende spier. Gespannen staat zij van boord tot boord door haar eigen sprong overmand en de siddering zet zich stapvoets voort naar de horende overkant. Haar wortels van ijzer boren diep in de berm als een diepe boom en soms wordt een zenuw wakker die sliep in het drijvend bed van de stroom. Het water bouwt op de bodem staag zijn waterkastelen van zand en blindelings dansen de wieren traag hun reidansen hand in hand. De dingen, vergeten of waardeloos, betrekken hun tweede bestaan: de watermoor in een kelk van kroos, een schoen die te ver is gegaan. De glanzende vissen rijzen teer als luchtbellen naar omhoog, en liggen doodstil tussen bladmoes gemeerd met een roerloos geopend oog. Een zachte regen van roest ruist neer uit de davering van de brug wanneer een boerenkar wederkeert naar de avond in het gehucht. [pagina 570] [p. 570] En soms vaart een boot overmoedig voorbij in een plots tumult van geluid; daarvan staan de lissen groen overeind en rekt zich het oevergras uit, de canada breekt in handgeklap, de boomgaard is vol gebruis en de weilanden zetten een stoute stap op de stoep van het eerste huis. Anton van Wilderode Vorige Volgende