zich de juiste plaats te herinneren, maar alle huizen leken op elkaar. Overal waren overvolle terrasjes met luierende of drukdoende mensen. Krankzinnig natuurlijk, dat hij de naam van het café niet gevraagd had. Maar hij moest Topsy terugvinden. Hier was het, dacht hij hoopvol, maar dan bleek het weer niet juist. Hij keek uit naar de kleine Engelsman met de groezelige pet en de vuile regenjas. Misschien had hij bij het zoeken een café overgeslagen? Of misschien was het meer naar rechts, naar de vissershaven? Overal liep hij in en uit. Een glas bier. Vrouwen. Nergens Topsy. Mensen met frieten, met wafels, met cola, met icecream. Meisjes in badpakken. Matrozen. Een glas bier. Kinderen met emmertjes. Getoeter van een auto. Een glas bier. Etende mensen. Een slenterende politieagent. Een krant op de grond. Meeuwen boven het water. Nog een glas bier. Hij moest haar vinden.
De roomkleurige auto met het rode kruis neemt piepend de bocht en remt. Twee mannen met witte jassen leggen de drenkeling op een draagbaar. Hij is niet zo zwaar, dat valt nog mee.
Toen kwam hij in het café. ‘Hier is het’, zei hij halfluid. Zijn blik groot en verbaasd naar de meubelen en de prenten aan de wanden. Iets van verwondering om het herkennen van het interieur. Hij keek om zich heen naar de etende mensen. Niemand nam enige notitie van hem. ‘Hier is het’, zei hij voldaan. Daarna bestelde hij een glas bier aan het hulpje achter de tapkraan.
Van op zijn plaats aan de toog, kon hij in de woonkamer de dikke vrouw in een zetel zien zitten. Ze was er niet op vermagerd.
Er kwamen meer mensen binnen. De wind was opgestoken en het strand werd langzaam ontruimd. De vissershaven, waarvan hij schuin voor het café het begin kon zien, lag nu verlaten. Dan zag hij Topsy. Ze droeg een schotel aan voor de klanten. Hij stootte onhandig zijn glas om en liep in haar richting.
‘Topsy,’ riep hij, ‘Topsy!’
Het meisje bekeek hem. Enkele mensen hielden op met eten.
‘Topsy, ik ben het’, riep hij.
Hij deed een beetje onstuimig. ‘U bent dronken,’ zei ze, ‘gaat u asjeblief weer weg.’
‘Jij bent toch Topsy?’ zei hij verwonderd, ‘weet je het dan niet meer? Ik ben gekomen.’
Zij keerde zich om, maar hij nam haar arm en weerhield haar.
‘Maar luister dan toch, Topsy,’ zei hij, ‘je herkent me toch wel?’
De waardin kwam met ganzepas naar het tumult kijken.
‘Wie is het?’ zei ze, ‘wat komt hij hier doen? Wij zijn hier een