Het geloof was voor hem een echte Calvarie. Zijn inzinkingen zijn zovele struikelingen op het harde bergpad naar de totale geestelijke loutering.
In het artikel, Histoire d'une amitié, ontleedt Fumet nog op scherpzinnige wijze de poëtica van Reverdy. Ook Jean-Pierre Richard doet dat in zijn bijdrage, Reverdy, entre deux mondes, die uitgegroeid is tot een uitgebreide studie van de thematiek en de poëtische dynamiek van de auteur van Epaves du ciel. Na Gaëtan Picon's opstel over Reverdy, opgenomen in L'Usage de la Lecture (1960, pp. 239-261), is dat van Richard het beste dat ik tot nu toe over de dichter gelezen heb. Reverdy's poëzie wordt er gesitueerd tussen twee werelden, tussen de ongenaakbare werkelijkheid van de voorwerpen (la réalité impalpable) en het oneindig verwijderde rijk van de geest: ‘Comme dans la plus noire dramaturgie janséniste nous n'avons pas le pouvoir de mériter la grâce - ici la plénitude de l'objet - et ne pouvons qu'implorer l'être, ce dieu caché, peut-être absent’ (p. 257). Het gaat om een dichtkunst die de spanningen vertoont van het leven van iemand die voortdurend verscheurd wordt door de liefde tot de aarde en de drang naar het zuiver contemplatieve, naar het absolute. Ik heb de indruk dat die interpretatie van Reverdy's oeuvre in de lijn ligt van Marcel Raymond's studie, Pierre Reverdy et son influence (pp. 47-49), een opstel dat overgenomen is uit het bekende werk, De Baudelaire au surréalisme (1952). Achter dit boek schuilt een poëtica, waarbij aan de poëzie een metafysische betekenis wordt gegeven: ‘La mission de la poesie est d'ouvrir une fenêtre sur cet autre monde, qui est en fait le nôtre, de permettre au moi d'échapper à ses limites et de se dilater jusqu'à l'infini’ (Introduction, p. 23). Over Reverdy schrijft Raymond: ‘Tout fait
pressentir la menace imminente d'un événement métaphysique, et l'on en vient à appeler une pulsation humaine, un cri humain qui trouerait l'atmosphère cotonneuse et monotone’ (p. 48). Uit dit citaat blijkt duidelijk hoe we, volgens deze visie, te doen hebben met een dichtkunst die naar geestelijke eenheid streeft en die er soms niet in slaagt de ‘eentonige’ dagelijkse werkelijkheid te transcenderen.
In hetzelfde nummer van de Mercure de Franse staat nog een merkwaardige bijdrage over Reverdy van Gabriel Bounoure, Pierre Reverdy et sa crise religieuse de 1925-27 (pp. 192-222. De poëtica van Reverdy wordt er vergeleken met die van de surrealist André Breton. De dichter van Main d'oeuvre wordt ‘un entrepreneur de démolitions’ genoemd, die de wereld herleidt tot een koude constructie van losse fragmenten, tot een geheel van ‘ruines noircies par les pluies’. Wel schuilt er achter die zakelijke poëzie een angstvolle verwachting, ‘une attente’. Volgens de auteur ontbreekt haar wat hij noemt ‘un halo sentimental’ of nog, een zeker ‘dynamisme visionnaire’. Een dode wereld is het vergeleken