realiteit, maar herleidt de parabel haar tot de essentie. Niet het luksueus gestoffeerde panorama verschaft waarheid en inzicht, maar enkel het onvolgroeide, het nauwelijks vermoede, het fragmentaire symboliseren de wereld op de snede van het verval. Voortaan geen nuancering, geen imitatie, geen natuurgetrouwheid, geen uit de mond opgetekende woordenschat. Wel een gereduceerde woordflits, een gehalveerde kontekst, een principiële schraalheid, de lezer moet de opgegeven kodewoorden zelf aanvullen en interpreteren. Materieel resulteert deze, beslist niet op de doorsneelezer afgestemde, werkmetode in het opgeven van de biografische volheid, het lanceren van het levensekstrakt, de voorkeur voor de anekdote, een eenzijdig grijpen naar de epigrammatische vergelijking. Van de wijdgrijpende roman wipt men over naar de gekoncentreerde novelle. Wolfdietrich Schnurre onderneemt in het kader van deze evolutie de poging veelgeschakeerde samenhangen op te roepen in één enkele situatie, die ruimtelijke en tijdelijke korrelaties samenperst in een syntetisch koncentraat.
In ‘Man sollte dagegen sein’ worden erg uiteenlopende, maar voor de tijdsverhoudingen karakteristieke situaties behandeld. Telkens herhaalt zich het grondmotief: aan de ene zijde het hulpeloze, rondgedreven, gemartelde en vluchtende individu - aan de andere zijde de kille, vijandige, gruwelijke wereld. Of het nu pubers zijn die naar het front oprukken (Der Ausmarsch), of het vluchtelingen zijn die hun kind laten verhongeren (Auf der Flucht), of het Duitse krijgsgevangenen zijn die door de Russische steppe dwalen (Die Grenze), ze zijn allen fenomenaal eenzaam, vooral nog als ze door talloze leedgenoten omgeven zijn. En bovendien weerloos, ook als ze trachten op te tornen tegen de geschiedenis lijk in de titelnovelle, waar de held op een bediende der gasmaatschappij losgaat, omdat hij diens kledij voor een militaire uniform aanziet.
Dit is het stamelen van een jonge kerel, die in 1945 op zijn beurt ‘draussen vor der Tür’ staat, en de hele bundel is de schreeuw van een vertegenwoordiger van een wel bedrogen, maar nog niet verloren generatie. Hem interesseren niet de karakters, wel de situatie, niet de ontwikkeling van een historische omstandigheid, maar de gezamenlijke konstellatie in menselijk perspektief. De rauwe en hese stem van de noterende criticus verbergt nog dikwijls de intellektuele superioriteit, zijn proza is nog uitgelaten dynamisch, maar het poëtische doorzicht en de verrassende beheersing van de realistische miniatuur kondigen de volwassen auteur aan. Want de uiterlijke aanleiding van het tragische fait-divers mag er ons niet van weerhouden in deze eerste tekens van literair leven het einde van zijn neorealistische aanloop te herkennen. Ondanks de situering in de objektieve wereld tendeert de uiterlijke fabel