Het grootste deel van dit werk is tot een mozaïek gegroeid van de Peel, bij uitbreiding van de Kempen, het gewest waar hij zijn jeugd doorbracht en zijn verdere leven heeft gesleten. Zijn liefdevolle aandacht is blijvend gewijd geweest aan wel en wee van de mensen die hij rond zich zag, gewikkeld in de strijd om het dagelijks brood, in de opgang van archaïek heideland naar van bedrijvigheid daverend industriegebied. ‘Kinderen van ons volk’, ‘Het donkere licht’, ‘Peelwerkers’, ‘De goede moordenaar’, ‘Dorp aan de rivier’, ‘De drie gebroeders’, en ‘Herberg in 't Misverstand’, alle vóór 1940 verschenen, sluiten een eerste periode af. Deze sterkgekleurde streekromans gaven zijn naam niet alleen in Nederland en Vlaanderen, maar ook ver buiten de grenzen, in Duitsland en Tsjechië vooral, een ruime bekendheid. Wat na de oorlog verscheen, ‘De vrouw met de zes slapers’, ‘De grote voltige’, en ‘Stad aan de Maas’ getuigt van een bredere, diepere, over ruimere inhoud beschikkende opvatting van wat wel eens kleinerend de heimatroman is genoemd geweest.
Het grootste deel van Coolen's oeuvre staat in het teken van de streek die hij zo door en door kende en getrouwelijk heeft bemind tot zijn laatste dag. Maar bij lezing valt onmiddellijk op dat deze streek en het kleurige van haar verschijning niet los staat van het leven, dat steeds Coolen's ruimste aandacht kreeg, maar organisch, funktioneel deel van dit leven wordt. De streek is meer geworden dan de achtergrond waarop dit leven geprojekteerd wordt. Zij is onafscheidbaar verweven met het leven, voedt het niet alleen, maar verklaart het. Zij blijft niet een bonte galerij van pittoreske gebruiken en geplogenheden, maar organische voedingsbodem voor de mens, die in de streek, en in alles wat dit ruime verzamelbegrip omvat, zijn stevigheid, zijn groei, zijn natuurlijkheid vindt en behoudt.
Trouwens, de aandacht van Coolen is steeds naar de mens gegaan, en al zijn romans kunnen, met breedheid van zin, als sociale romans betiteld worden. Niet dat zij polemische aksenten droegen, - Coolen is oneindig meer verteller dan militant overtuiger, en zijn scheppingsdrift heeft het steeds gewonnen van kleine lust naar folkloristische uitstallingen. Maar liefdevol gebogen over de mens en zijn vaak harde leven, kon het niet anders of hij moest hem uitbeelden in dit dagelijkse leven, wel zonder enige verbittering, maar altijd in pijnlijke openhartigheid.
Zo heeft hij dan de Kempen getekend, landschap van heide en bos, grauw Peelland en weigere grond, liefdevol gebogen over de verstilde romantiek van het verleden, maar tevens het scherp aandachtige oog gericht op de snelle, bij pozen vervaarlijke opgang van de Brabantse steden, aangetast door de virus van de industrie. In ‘Het donkere licht’ treedt deze dualiteit scherp, navrant, obsederend te voorschijn.