Schelde en Durme gezien, maar nooit zo duidelijk in de werkelijkheid als bij de weergave daarvan in het boek. Van af dat ogenblik werd Filip De Pillecyn voor mij de auteur van een welomschreven landschap, dat ik met meer liefde en aandacht dan tevoren in mij opnam. Later heb ik ontdekt hoezeer hij aan zijn ‘land van herkomst’ is trouw gebleven.
Op enkele uitzonderingen na (Hans van Malmédy en Monsieur Hawarden die in het Eifelland werden gesitueerd), is het kader van De Pillecyns creatief werk de ruime omgeving van zijn geboortedorp Hamme. Op een boogscheut afstand van het huis in de Plezantstraat, waar hij op 25 maart 1891 als jongste in een gezin van vier zonen werd geboren, glijdt het langzame water van de Durme stroomopwaarts naar de Schelde. In de aldus gevormde hoek, achter de dijken van rivier en stroom, ligt het aardse paradijs van zijn jeugd. Als kleine jongen liep hij door de wildernis van de Bunt, een stuk ongerepte natuur met zwarte, metersdiepe visputten, overgroeide sloten en woekerend geboomte. De vochtige eenzaamheid wordt er door geen menselijke bewoning geschonden, want de twee landelijke herbergen zijn slechts de stille verzamelplaatsen van stropers, vissers, jagers en boeren. Hogerop, naar de Schelde toe, ligt het door notelaren omsingelde gehucht Drijgoten. Maar eer men zover is, ziet men aan de overkant van het water de zachte glooiing der Durmevallei met Sombeke, Elversele en Tielrode. Op herfstnamiddagen zijn deze dorpen als met pastelkleuren geschilderd tegen een eindeloos verstilde hemel. Op de kleine werven klinken de hamers, de vogels rumoeren in het onderhout van de kanten en achter een voorgrond van hard riet klotst de vloed tegen de staketsels. Van op de dijk van Drijgoten ziet men niets anders meer dan de Schelde, want Weert, Hingene en Bornem zijn slechts te vermoeden tussen coulissen van groen. Uit dit gebied stammen Blauwbaard en de soldaat Johan, de Veerman en Jan Tervaert, Paul Danneels en mijnheer Henri. Alhoewel De Pillecyn er slechts woonde gedurende zijn jeugdjaren en studietijd, heeft zijn geestelijk geheugen de streek met ongelooflijke scherpte geregistreerd, zodat hij nog veertig jaar naderhand in gevangenschap moeiteloos Mensen achter de dijk kan schrijven,
het boek waarin aan de natuur een bijna even belangrijke rol wordt toebedeeld als aan de personen.
Na die eerste kennismaking openbaarde De Pillecyn zich voor mij weldra, en even overtuigd, als de auteur van een apart en boeiend mensentype. Zijn voorkeur gaat duidelijk uit naar lieden die in conflict leven met hun omgeving of/en met het ‘gevestigd’ maatschappelijk bestel. Zij worden door hun karakter, leefwijze of ‘ideaal’, - dikwijls door alle tegelijk -, gedoemd tot eenzaamheid in een onherbergzame wereld, waar de dreigementen die van de medemens afkomstig zijn hun verlengde krijgen in ziekte, oorlog, armoede en rampspoed. Waar alle andere toet-