Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 104
(1959)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 620]
| |
Franse letteren
| |
[pagina 621]
| |
in zijn Vie de Jésus althans, de Godmens vooral als ‘mens’ heeft behandeld; hij heeft er bijna een romanfiguur van gemaakt, weliswaar zo getrouw mogelijk uitgebeeld maar dan vanuit een psychologisch standpunt. Aldus blijkt voor Mauriac de zienswijze van de romancier soms bijna zo waardevol te zijn als die van de historicus en de theoloog. Zoals in de bijdrage over de Mémoires intérieurs werd aangetoond, valt het weer op dat Mauriac teruggrijpt naar de roman om in een kunstwerk zijn filosofische problemen op te lossen alsof dit genre een bepaalde kenmethode inhield. Nu Mauriac echter in de Mémoires intérieurs de romanwereld als konventioneel en denkbeeldig heeft betiteld, kan men zich afvragen of zijn Vie de Jésus dat ook niet is. Vervolgens zou moeten onderzocht worden op welke punten de Kristusfiguur uit zijn laatste boek afwijkt van de eerste. Met deze vragen voor ogen zullen we trachten Mauriac's geestelijke en artistieke evolutie, waarover we het reeds in vorige bijdrage hadden, nader te omschrijven, meer in het bijzonder op grond van Le Fils de l'Homme. Wij stellen ons hierbij op een literair-kritisch standpunt zonder over de theologische waarde van het boek een oordeel te vellen.
***
Over het leven van Jezus moet men van Mauriac geen historisch traktaat verwachten zoals dat van Ernest Renan: historici en beroepsexegeten zijn te vooringenomen om een objektief oordeel te vellen over de waarachtigheid van het Evangelie, meent de auteur van Vie de Jésus, daar zij ten alle prijze willen aantonen dat Kristus een gewone man is geweest, een opruier als zovele anderen uit die tijd. Ook heeft Mauriac geen dialektiek opgebouwd, zoals Jean Guitton gedaan heeft in zijn Le problème de JésusGa naar voetnoot(1). Hoe ging hij dan wèl te werk? In Vie de Jésus zoals een romancier, in Le Fils de l'Homme zoals een dichter. Le Fils de l'Homme is het werk van een dichter die op het einde van zijn leven de ‘vreugde’ weergevonden heeft: ‘La cause de notre joie. Enfance éternelle de Dieu!’, zoals in de Mémoires intérieurs geschreven staat. Het eerste hoofdstuk van Mauriac's boek is ook gewijd aan Le Mystère du Dieu-Enfant. Het is uitgegroeid tot een grondige meditatie over la sainteté de l'enfance. Het gaat in deze bladzijden niet over een beschouwend verhaal van Jezus' kinderjaren zoals in Vie de Jésus; zijn reis naar de kribbe wordt een ontdekkingstocht naar het verborgen kind in hem, naar de jongen die op 12 mei 1896 in de kollegekapel zat te bidden na zijn eerste H. Communie. Onwillekeurig denken we dan terug aan die bekende kinderfoto van die andere kunstenaar, Georges Bernanos, gezeten in de ruime verlaten kerk van zijn geboortedorp, waaronder de auteur vol heimwee geschreven had ‘le petit garçon que je fus’. Nu de dichter stilaan afscheid neemt van het leven, voelt | |
[pagina 622]
| |
hij zich weer ontvankelijk voor de oneindige liefde van het Kerstgebeuren; nu hij verlost is van de wereld, wordt hij niet meer verteerd door die duistere angst welke ieder mens aangeboren is: de angst voor ziekte en lijden, de angst voor de ouderdom, de angst voor het falen in het leven, de angst voor geestelijke aftakeling. In de overgang van het tijdelijke naar het tijdloze, van de aktie naar de beschouwing ontwaart Mauriac terug ‘la part évangélique de nous-mêmes’. Maar toch blijft hij zich bewust van zijn menselijke situatie in een gemeenschap waarin de gloed van de hel het eeuwige licht verdringt. Zo krijgt Mauriac's gebed een universele dimensie waar hij schrijft: ‘Cet amour, ce fleuve d'avant la traversée de la chair, je l'adore en tremblant de joie, à genoux sur les fosses communes de l'Europe, avec en dessous de moi les ossements des camps de représailles, les cadavres carbonisés des enfants et des femmes dans les décombres des villes françaises, allemandes, russes, japonaises...’ (p. 12). Om aan de Genade van Kristus te kunnen beantwoorden moet het stil zijn, zo stil als in het huis van Nazaret waar de Godmens zijn verborgen leven doorbracht. In die stilte is het dat Kristus tot het inzicht zal komen dat zijn liefde door de wereld zal verworpen worden. Aan dit thema is het tweede hoofdstuk gewijd: het bevat ongeveer dezelfde gedachten als de bladzijden welke dit onderwerp behandelen in Vie de Jésus. Wij vestigen alleen de aandacht op de passus waar Mauriac het heeft over de onzichtbare werking van de Genade in het leven van de mens: ‘Il n'est pas d'homme qui, s'il savait s'exprimer et s'il se connaissait, ne pourrait suivre et décrire, à travers son destin, cette trace d'une poursuite, et qui ne pourrait montrer tel tournant de la route où il a été appelé par son nom’ (p. 34). Deze zin bevat de filosofie van de schepper van Thérèse Desquéyroux over zijn personages: Thérèse, Nicolas Plassac, Jean Péloueyre, Gradère, zijn zij niet zoals de Emmaüsgangers of zoals de H. Paulus? Heel hun leven heeft slechts zin wanneer men het ziet in het teken van de Genade, de onzichtbare draad welke alle gebeurtenissen, verhoudingen en ontmoetingen samenweeft. Zo krijgt de wereld van Mauriac plots ook een poëtisch perspektief: al het vergankelijke is gericht naar de eeuwigheid en krijgt een sakraal karakter. Wanneer Mauriac schrijft dat voor wie gelooft in de geheimzinnige werking van de Genade de wereld niet anders is dan ‘un univers indivisible d'interférences et d'échanges’ (p. 96), dan komen onweerstaanbaar Baudelaire's beroemde verzen weer voor de geest, welke de kern van diens poëtika bevatten: La nature est un temple oü de vivants piliers
Laissent parfois sortir de confuses paroles.
(Correspondances)
In de grond komt Mauriac's vizie neer op Baudelaire's poëtische intuïtie; maar de auteur van Les Mains jointes heeft aan die onzichtbare ‘correspondances’ tussen de dingen een godsdienstige dimensie gegeven. Daarom kan ik het niet volledig eens zijn met de mening van Jacques Robichon wanneer | |
[pagina 623]
| |
hij in een studie over Mauriac's personages schrijft: ‘c'est ici qu'intervient la loi fondamentale des héros mauriaciens chez lesquels rien, jamais, n'est parfaitement tiré au clair’Ga naar voetnoot(1). Zoals de auteur zelf, zijn al die duistere helden zoekers naar ‘le Christ invisible’; de ‘Jezus van Emmaüs’ verklaart hun leven. Deze religieuze interpretatie wordt echter dikwijls bemoeilijkt door Mauriac's realisme. Wellicht wordt er zoveel geredetwist over de wereld van de schepper van Galigaï omdat God er ‘voor de lezer’ dikwijls zo onzichtbaar is. Wanneer we Le Fils de l'Homme vergelijken met Vie de Jésus dan valt dadelijk op dat de auteur in zijn eerste boek meer aandacht had voor de historische feiten van het Evangelie, dat hij meer geboeid was door de psychologie van de mensen die in Jezus' leven een bepaalde rol hebben gespeeld, kortom hij voelde zich meer aangetrokken tot de ‘zichtbare’ Kristus. Op dit punt werd het boek fel aangevallen. Heeft Mauriac in zijn laatste werk rekening gehouden met de destijds uitgebrachte kritiek? De auteur blijft in Kristus vooral een ‘mens’ zien: ‘Le Christ lui aussi est un homme’ (p. 134); Considérons de plus près cet homme qui a été le Christ. Qui était-Il? Car il ne s'agit pas de l'homme avec une majuscule, de l'homme en soi dégagé de tout caractère ethnique, ou du moins ne l'est-Il devenu que lentement’ (p. 141). Het grote verschil bestaat echter hierin dat Le Fils de l'Homme veeleer tot een dialoog is uitgegroeid tussen de dichter Mauriac en de onzichtbare Godmens over het Mysterie van de Verlossing en het antwoord van de wereld op Gods liefdewerk. Zo is slechts de helft van het boek, t.t.z. de drie eerste hoofdstukken, aan het eigenlijke leven van Jezus gewijd. De drie laatste hoofdstukken, Présence du Christ ressuscité, L'imitation des bourreaux de Jésus-Christ, Présence du Fils de l'Homme dans le prêtre bevatten grondige beschouwingen over de tegenwoordigheid van Kristus in de huidige wereld. Het eerste van de drie is gewijd aan wat Mauriac noemt ‘la troisième vie du Ressuscité... celle qui dure encore: cette occupation par un Maître invisible de toutes les routes qui investissent les coeurs et les esprits’ (p. 79). We vinden er heerlijke bladzijden over de bekering van de H. Paulus, over de Emmaüsgangers, over het Mystiek Lichaam van de Kerk. Het tweede wil een antwoord geven op de volgende ontzettende vraag: ‘L'ère chrétienne a-t-elle été marquée par le respect de l'homme en tant qu'il est une chair souffrante capable d'endurer beaucoup de souffrance, un esprit sur lequel il est possible d'agir, une conscience dont on peut venir à bout en torturant le corps?’ (p. 132). Als in een stoet trekken de beulen van deze tijd voor onze ogen voorbij: de sociale onderdrukkers, de moderne slavenhandelaars, de Gestapo, de Gepeou, de beulen van de concentratiekampen, de Jodenvervolgers. De Godmens en de priester, is het onderwerp van het zesde hoofdstuk. Mauriac verhaalt erin de bekeringsgeschiedenis van de grote franse geestelijke Charles de Foucauld; hij trekt vooral de aandacht op de eenvoudige biecht- | |
[pagina 624]
| |
vader Huvelin, die, na de Foucauld terug tot de Kerk te hebben gebracht en tot het priesterschap te hebben opgeleid, de geestelijke macht bezat om ook de bekende filoloog en positivist Emile Littré in zijn laatste uren tot het katholicisme te bekeren.
***
Hoe kunnen we nu uitleggen dat Mauriac met zijn konkrete, realistische geest ertoe gekomen is zulk een dichterlijk boek te schrijven over de Mensenzoon? Hoe moeten we verklaren dat de auteur van Vie de Jésus op het einde van zijn letterkundige loopbaan op zoek is gegaan naar de onzichtbare Kristus, naar le Christ intérieur? Weliswaar heeft hij steeds naar Hem gezocht, maar zijn werk heeft daarvan nooit zeer duidelijke sporen gedragen, althans zijn romans niet; we stoten hier steeds op het probleem van Mauriac's katholiek kunstenaarschap. De Mémoires intérieurs en Le Fils de l'Homme zijn juist zo belangrijk omdat die boeken als 't ware de smeulende asse van die realistische kunst weer hebben doen oplaaien in de gloed van een hernieuwde kristelijke poëtika. Nu langzamerhand de schemer valt over het leven van François Mauriac, hoort hij in de stilte van zijn ziel de stem van de Heer die in zovele heiligenlevens en vooral bij zijn geliefde Blaise Pascal getracht heeft met de mens te dialogeren. Nu de tweestrijd tussen de wereld en God bij Mauriac uitgestreden is, heeft de onzichtbare Kristus in hem het kind en de dichter weergevonden en heeft hem langs de poëzie binnengeleid in zijn Liefde. In de wondermooie epiloog, ‘l'apaisement de l'angoisse’ getiteld, is het dat de auteur getuigt van die rust in hem, van wat hij met het Evangelie noemt ‘le don de Dieu’. De eeuwige droefheid, waartoe zovele jonge dichters zich aangetrokken voelen, heeft bij Mauriac plaats gemaakt voor de eeuwige vreugde Gods.Ga naar voetnootproblem |
|