zowel uit de Helleense godenverhalen als uit de evangeliën betrekken. Zij schrijft:
Wie het ooft smaakt dat het lief bewaarde
neemt en eet en leeft een stond onsterflijk.
Wij kunnen ons niet voorstellen dat zij de woorden ‘neemt en eet’ niet overnam als een echo van de sacrale sfeer waarin zij oorspronkelijk werden gesproken. Toch zou het al te gek zijn ook maar één ogenblik aan profanatie te denken. De sacrale sfeer past immers wonderwel bij haar mythevormend temperament. In haar poëtische wereld heerst eros en zijn alomtegenwoordigheid werkt de diviniserende toon in de hand. Zij spreekt met de paradijselijke onschuld van plechtstatige natuurvereerders, haar élan is zuiver aards, haar zin voor decoratief woordgebruik zo sterk dat het begrip en de resonantie van het enkele woord opgeslorpt worden in het brede gebaar van de gonzende volzin.
De vermenging van heidense en kristelijke motieven in deze poëzie vindt dus geen grond in een echt spirituele problematiek van de dichteres, waardoor zij zou gedwongen zijn tot het zoeken van een levensbeschouwing die méér zou inhouden dan een juichende overgave aan het haar omhullende leven. Zuiver spirituele problematiek is haar ten slotte volkomen vreemd. Haar reacties zijn zintuiglijk en gevoelsmatig, spontaan en direct. Al is de verwoording ervan dan ook weelderig en omslachtig. Zij ervaart gewoon haar vitale gevoelsdrang en als zij daar omheen de aanbrengst van diverse culturen noteert, dan is het om aan haar dynamisch levensgevoel de plechtige versiering te schenken die zij zich in haar schoonheidsdroom heeft voorgesteld en die past bij de in haar opvatting triomfantelijke aanwezigheid van de mens op aarde. Lichaam, geest, ziel en taal zijn koninklijke sieraden van de mens en essentieel de zuignappen van zijn jubelend hedonisme.
Afgezien van haar feestelijke zegbaarheid enthoesiasmeert de poëzie van Christine D'haen heel bijzonder door haar frisse psychische grond. Zij steekt de lezer aan met de geestdrift van een vrouwelijk jong leven. In deze gedichten spreken het meisje, de studente, de minnares met de veroverende kracht van de naar rijpheid reikende jeugd. De stem mag branden van verlangen, triomferen om ontdekking en bezit, of somber klinken tegen de wand van het onbereikbare, steeds staat zij naar haar volledige realisatie gespannen, terwijl de tegentonen van twijfel, innerlijke verdeeldheid en morele angst slechts heel sporadisch doorbreken, bv. in de prachtige reeks L'esprit consumme la Vie en in een paar intrigerende gedichten als Vermenigvuldigt U, De Mol, Het Lied van de Worm, e.a.
Een enkele maal horen we het meisje dat zich vertederd de speelgoedtijd herinnert. Krachtiger spreekt het bewustzijn van haar bloesemend lichaam dat rustig tussen de lakens ligt, of slaapt en ademhaalt en door de dromen roeit. Maar de hele bundel door keren de felle accenten terug van de studente. De ontluikende geest ontdekt zijn vrijheid, hij beleeft verrukt en met gulzige