Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 104(1959)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [1959/1] Jos de Haes Delphi I Navel der aarde Gods. Wij zitten en horen sperwers water drinken. Dat is alsof metalen klinken en smelten in een blauwe hitte. Een slang, een goddelijke schaamte, schuift over schilferende muren, of ligt te blijven en te duren bij kleibaksels en geraamten. De droge tepels der kanille verpulvren tussen onze lippen. Het laatst zal ons de smaak ontglippen uit de verzadigde papillen. En dan, uw linker in mijn rechter, twee laatste stofveredelingen, zijn wij zelf eetbare dingen in Gods vuurvaste trechter. [pagina 2] [p. 2] II In de trechter van hun ingewand spannen de vogels snaren, uit de onderwereld aangeland zingen de vogels maren. Zij doen dat op een vurig wiel. Ik hoor hun lange messen kriepen als op de slijpsteen van een ziel die mij de goden schiepen, De stof der eeuwen raakt eraan. De lagen stof van dode dingen, waarin zich dan de tekens slaan van wat wij zijn, muurtekeningen tegen de wording en de wil van lang stollende kraterwanden. Daar gaat de spraak dan van een vogelgil, die uit de trechter van zijn ingewanden eeuwig snijdt en in de rotsen krast de raadselspreuk voor de verdorden, dat er is sap, dat er is bast, dat er is Christus vlees geworden. Vorige Volgende