de voordeur gezet en het een stamp gegeven dat het over de kasseisteenen in stukken gevlogen is. En gezegd:
- Dààr! gij nondeverdomsch buk, ge zyt veel te kleene om op staminee te komen!
Daarop heeft Foten een saluade gemaakt met de hand op zijn achterste en vertrokken zonder het gelage te betalen. Dàt was Foten Schamelhouts A.B.N.
Voor de rest was Den Hert een deftige herberg, waar de ingezetenen van de gemeente regelmatig op stamenee kwamen en geen voerman of sieze voorbijreed. De oude geplogenheden en tradities werden er in eere gehouden. Mietje, de dochter, een sufisante meid, in den bloei der jaren, flink van voorkomen en manieren, bood het bierglas, met een kouseband van wit schuim voorzien, aan op een tinnen schenkbord, met een vriendelijk monkelend:
- God zegent u.
Waarop de klant bescheid deed met een:
- Gezondheid.
Waarop Mietje nipte rakelings den boord van het glas met de lippen aanraakte - het symbolisch gebaar van het eerste teugje te proeven.
Mietje heeft die geste gedaan en het woord uitgesproken, zonder aanstellerij, als een ritueel, van moeder overgeleverd, eigen en inheemsch met de atmosfeer van de gelagzaal, waar de oude kruiken, potten en glazen, het lievevrouwbeeld en de twee porseleinen hondjes, sedert altijd in den lokaris staan, en aan den wand, het verwijtend uitstarend koeienoog in een driehoek uithangt, met het vermaan: ‘God ziet mij. Hier vloekt men niet!’ En er naast: het portret van Pius IX en dat van Leopold II.
Daarna heeft Mietje den boer die zijn pijp gestopt heeft, den vuurpot aangeboden; vandaar geraakt het meisje in 't verweer met een troep jongelingen die tegen den toog staan te lierlauwen. Maar nu in 't sappig Heulsch dialect, gelijk ze 't van haar gewend zijn.
Op den buiten vallen bezoekers bij gebuur of kennis met de deur in huis. Als ze bij 't binnenkomen niemand ontwaren, roept men: ‘Is er iemand?’ Komt er iemand te voorschijn, dan vraagt de bezoeker: ‘Is er geen belet?’ Waarop er geantwoord wordt: ‘'t Belet is al vankant gezet!’ Daarop verloopt het gesprek in de gewone gewesttaal.
Als buurvrouw in den winkel bij Stanske Strobbe een half uur lang de parochie heeft overlegd en eindelijk haar winkelwaar of penewarie heeft betaald, de deur uitgaat, zegt Stanske, onveranderlijk en op denzelfden toon:
- 't Is wel ten uwen dienste. Als 't u zal believen en tot de naaste keer, en bedankt.
Hetzelfde gebeurt in de bakkerij bij Treze-van-Jantje-Verdures, en in de beenhouwerij - in om 't even welken winkel. Men vindt het heel gewoon. 't Is altijd zoo geweest.
De pastoor in den preekstoel leest de dingen af op de letter. Verder is zijn sermoen in de taal van het volk. Iedereen vindt dat goed.
Als Cies Warlop, de mandenmaker, op straat verscheen, met zijn blauwen