Hubert van Herreweghen
Jan Hammenecker
Vijf en twintig jaar geleden, op de dertiende juni 1932, overleed Jan Hammenecker te Westrode-Wolvertem, waar hij vijf jaar tevoren pastoor was benoemd. Geboren te Mariekerke, aan de Schelde, op de tweede oktober 1878, werd hij priester gewijd in 1905. Tot 1911 was hij leraar van de Poësis te Aarschot, van 1911 tot 1913 onderpastoor te Schaarbeek (hij aardde er niet) en van 1913 tot 1927 onderpastoor te Londerzeel. Hoewel hij sinds lang lijdend was, kwam zijn dood betrekkelijk onverwacht en plots.
Ziekelijk was hij te Westrode aangeland, aangetast en veroordeeld door kanker, en veel heeft hij de laatste jaren niet meer geschreven. Een poosje vóór zijn dood verscheen in ‘Hoger Leven’ zijn laatste proza-gedicht, waarin hij voor zijn hevig lichamelijk lijden het suggestief beeld van de snoek heeft gevonden die de lijn heeft afgerukt en met de haak als met vuur in de keel radeloos van pijn rondzwemt: ‘... Half boven water siddert de fletsche rug, en de snakkende muil smeekt om te mogen sterven, om verlost te zijn van die foltering, dààr, in de keel, waar de vischhaak vastzit, vastzit en martelt...’
Dat is, behalve het volgende laatste zinnetje, het einde van het stuk, en tot daar heeft men een half-geïnteresseerd, normaal medelijden met de snoek. Maar het korte laatste zinnetje, een schreeuw van pijn, betrekt het realistisch verhaaltje plots op hemzelf en op ons, van taalspel wordt het in één ogenblik gruwelijke ernst: ‘Broeders, er zit een haak in mijn keel.’
Het stukje is gekend. Wie het eens heeft gelezen zal het moeilijk vergeten. Behalve dat deze lyrische en geritmeerde proza-bladzijde ons iets mededeelt over het smartelijk levens-einde van de priester-dichter, typeert ze meteen een goed gedeelte van zijn werk en zijn persoonlijkheid.
Het ritme verraadt een hartstochtelijke natuur, maar in de schreeuw op het einde klinkt, bij alle beroep op ons medelijden, reeds afstand en berusting door. Het is zelfs zó, dat men dit zinnetje niet als een schreeuw, maar als een ingekeerde, recto tono uitgesproken, vertrouwelijke mededeling kan lezen en horen. Een bedwongen schreeuw, na een korte pause.
Realistisch, sterk plastisch en zinnelijk is het beeld van de snoek. Maar dit realisme en deze zinnelijkheid, hoe graag geproefd en verwoord ook, ageren niet om hunzelfs wil, zij trachten, zonder het esthetische plan te verlaten, symbool te worden. Etisch symbool, mystisch symbool. Want wie Hammenecker een beetje kent, weet dat hij niet enkel de pijn heeft uitgesproken die