heel het verhaal beweegt een man, die over de ontnuchtering van zijn droom heen, tracht een humaan mens te zijn.
Al heeft Van Hemeldonck met zijn historische romans een vaste reputatie verworven, toch zou men er verkeerd aandoen hem op gezag van dit werk definitief te klasseren. Want naast het schrijversambacht dat hij met virtuositeit, nauwgezetheid, vakmanschap en af- en toenemende bezieling beoefent en dat hem meermaals naar de historie doet teruggrijpen, is er ook de kunstenaar, die met het probleem van de naakte mens bezig is en het zoekt te doorgronden. Reeds in ‘Land van Belofte’ had hij dat aangeraakt en er in een vrouw de zenuwtrekken van het moderne leven blootgelegd. In ‘Troosteres der Bedrukten’ heeft hij een ander tijdloos thema behandeld en dat boek is een merkwaardige schepping geworden.
Wat al dadelijk in deze roman opvalt, is de beheersing waarmee de schrijver zijn thema heeft uitgewerkt: de rijke franjes, die in menig ander werk zo kwistig worden opgehangen, werden hier niet aangebracht. Het is alsof de stijl van Van Hemeldonck door zijn versobering een nieuwe verwoordingskracht heeft gekregen. Permanent schijnt hij te zoeken naar het expressieve woord of naar originele beeldspraak en in vele gevallen doen die inderdaad de uitdrukking van de gedachte nieuw en fris aanvoelen of brengen ze over dode dingen een glans van leven. Bijna elk hoofdstuk bloeit steeds open in een melodieuze zin maar de poëtische verwoording, die vergroeid is met het temperament van Van Hemeldonck, is hier in bedwang gehouden en deze bedwongen schoonschrijverij doet weldadig aan. Soms wordt het zelfs bijna telegramstijl en zijn de mededelingen eerder schaars en beknopt maar zij winnen aan doelmatigheid en zijn meestal sterk genoeg om een hele wereld te suggereren of een mensenlot mysterieus-boeiend te maken. De zuivere vreugde aan het schrijven is hiermee zeker niet verloren gegaan want afwisselend inkorporeert de schrijver in zijn verhaal de beschrijving van een natuurtafereel, waarin hij bloemen en planten met kostelijke namen noemt en een niet-alledaagse vertrouwdheid met het leven der natuur laat blijken.
Het thema van het boek werd door die soberheid van de behandeling zeer gediend. Het brengt de lotsbestemming van een argeloze Kempische wees, die als huishoudster wordt opgenomen in het molenaarshuis, waar drie vrijgezellen naast mekaar leven. Elk van deze drie mannen is gemerkt door een bewogen verleden en door de bekommernissen die daaruit voortvloeien. In dit besloten bestaan verwerft Maria voor elk van hen een betekenis: voor de geesteszieke oom is zij de ophitsende belichaming van Fieneke, een vrouw waarmee hij het op gevorderde leeftijd nog te doen heeft gehad en die in dramatische omstandigheden om het leven kwam; zijn broer, de oude bochel, ontdekt in Maria de vrouw, die door een huwelijk met zijn neef Jan, het behoud zal verzekeren van de molen waaraan hij als door een band van het bloed is gehecht: Jan zelf wordt door Maria's pure zuiverheid aangetrokken en afgestoten. Hij heeft een zinnelijke verhouding met Lena, een dorpsmeid maar groeit toch gestadig naar Maria toe. In een paar toevallige ontmoetingen,