| |
| |
| |
Stephanie Claes-Vetter
Martine
(vervolg)
VII.
Het jonge meisje stond aan het loket van de schouwburg. Ze had besloten toch maar te gaan, al was het dan alleen, beter dan de hele avond thuis te zitten kniezen.
Zij wilde zich de teleurstelling niet te zeer aantrekken. Guy was misschien verhinderd door zijn familie, waar hij mee uit moest, of door bezoek, of door een werkje dat zijn vader hem had opgedragen, of door een vriend die onverwacht was komen aanzetten. Er konden tenslotte zoveel geldige redenen zijn. Als ze thuis was geweest zou hij haar zelf wel per telefoon gezegd hebben wat de eigenlijke oorzaak was. Guy was de laatste tijd wel wat kort van stof aan de spreekdraad, maar het toestel stond in de hal, iedereen kon horen wat men zegde en als het overgeschakeld werd naar de bibliotheek dan waren daar ook dikwijls huisgenoten, zodat men niet vrij was. Ze wist dat hij soms naar een publieke telefooncel ging om haar iets te zeggen. Het was hem ontvallen en ze had maar gedaan alsof ze het niet opgemerkt had.
De kashoudster keek even op de plaatskaart. Ja, ze kon het ene bewijs wel terugnemen, de zaal was nagenoeg uitverkocht, voor de orkestzetels waren er al verscheidene liefhebbers tevergeefs gekomen.
- Als u daar juist een plaats over hebt, dan zeer gaarne, klonk een stem achter haar, die een bekende klank had.
Rosalys streek vlug het haar teruggegeven bedrag op, en toen ze terzijde ging keek ze even om en bemerkte de blonde man met zijn puntbaardje en opwaartse knevel, de renaissance-ridder uit The Pimpernel.
Hij haastte zich met betalen en volgde haar op de voet.
- Dat is een onverwacht en aangenaam toeval, mejuffrouw.
Rosalys haalde lichtjes de schouders op, ze had het gevoel dat hij niet de waarheid sprak. Liegen kon je het niet noemen, hoogstens opzet dat hij trachtte te verbloemen uit wellevendheid.
‘Daar is geen toeval, daar is geen noodlot, daar is alleen maar de Voorzienigheid...’ Waar en wanneer had zij die woorden gelezen. Ergens in een roman meende ze, een treurige roman nog wel, een paar jaar geleden. Die zin was haar bijgebleven.
| |
| |
Nu zullen we de hele avond in elkanders gezelschap moeten doorbrengen, ik zal niet alleen zijn, hij zal naast me zitten in plaats van Guy. Wie zou het zijn? Een schilder natuurlijk, zo ziet hij er uit.
Het gaf haar een vreemd gevoel, niet onaangenaam eigenlijk. Het was misschien beter dan in haar tobberij verdiept te blijven. In het stuk stelde ze geen belang, het interesseerde haar al niet meer sinds ze wist dat Guy niet zou komen. Sinds ze haastig en onverschillig thuis in haar eentje had gesoupeerd en het nieuwe tweestuks pakje had verwisseld voor haar lichtgrijze jurk.
Eigenlijk stond die jurk haar beter en ze was niet zo opvallend. Waarom vond ze het nu ineens prettig dat ze juist deze middag naar de kapper was gegaan, er stemmig uitzag en een kleedje droeg dat haar flatteerde. Misschien omdat ze niet wilde doorgaan voor het vrijgevochten meisje, dat in haar eentje tentoonstellingen bezocht en nu weer in haar eentje naar de schouwburg trok. Och hemel, het was ellendig genoeg een stuk van Sartre. Moeder hield niet van Sartre. Waarom had ze het in vredesnaam in haar hoofd gehaald juist daar met Guy heen te willen. Sedert Moeders vertrek had ze allerlei dwaze en ongerijmde invallen.
- Ik zou met iemand anders hier naar toe gaan, begon ze weifelend. Die was op het laatste ogenblik verhinderd.
- En zodoende had u een kaart over, waar ik nu van profiteer. Het is zeker uw vriendin die dit stuk had uitgekozen, de vriendin die u naar de tentoonstelling stuurde een poosje geleden?
Er klonk wat verholen afkeuring in zijn stem en ze begreep het wel. Hij dacht dat ze verkeerde kennissen had, die haar meetroonden naar gewaagde gelegenheden en ongepaste voorstellingen.
- Neen, ik had zelf de kaarten genomen, antwoordde ze bijna bits, maar haar gezel scheen dit niet te bemerken.
- U gaat nog al eens uit? vroeg hij weer op de innemende toon, die hij ook bij het heengaan in The Pimpernel had aangeslagen. Te vriendelijk bijna, en toch boezemde die vertrouwen in. En ofschoon ze voelde dat het hem niet aanging, dat hij een vreemde was, wiens naam zij zelfs niet kende, dat hij dingen vroeg, die zo al niet ongepast - de ongepastheid had telkens in haar gedragingen gebleken - dan toch onbescheiden waren, toch gaf zij uitleg.
- Och weet u, ik ben veel alleen, werk druk overdag, en dan is het wel eens prettig na vijf uur of 's avonds wat afleiding te nemen. Gewoonlijk ben ik in gezelschap.
Ze dacht weer aan Guy. Sinds Moeders vertrek was het herhaaldelijk voorgevallen, dat hij verhinderd bleek te wezen of zich op het laatste ogenblik niet aan een afspraak kon houden.
Het doek ging op, ze keek, luisterde, en zag of hoorde niets.
In de pauze stelde haar gezel voor:
- Willen wij hiertegenover in de Taverne Royale een kop koffie gaan drinken?
| |
| |
Rosalys knikte en had plotseling moeite haar tranen te bedwingen. De laatste keer toen zij daar met Guy was, had ze getracht vertrouwelijk te praten. Guy was er in het begin rond voor uit gekomen, dat zijn familie bezwaar tegen een verbintenis tussen hen beiden zou maken, nu draaide hij om de zaak heen. Hij was ook minder hartelijk, althans minder opgewekt geworden tijdens hun samenkomsten.
In de Taverne Royale tuurde ze zwijgend naar de komenden en gaanden in de overdekte passage, zonder veel te luisteren naar de woorden van haar begeleider, tot ze opeens vroeg:
- Die schilderijen en die tekeningen... en zo... in The Pimpernel, was dat werk van Charles Van Aken?
Hij keek haar verbluft aan en de laatste zinnen van hun gesprek gonsden nu in haar hoofd na, als klanken die uit de herinnering opduiken. Hij had iets gezegd over Marie Bell en Le Soulier de Satin, gevraagd of ze de voorstellingen van Madeleine Renaud en Jean Louis Barrault had bijgewoond, en dat het zo jammer was, dit vroegtijdige afsterven van Louis Jouvet.
- Neen, dat was geen werk van Charles Van Aken, antwoordde hij glimlachend. Helemaal niet, die heeft een ander genre, schildert alleen stillevens en landschappen.
- O, daar ben ik blij om. Wat ben ik daar blij om!
Toen voelde ze zich vuurrood worden en werd dodelijk verlegen. Mijn hemel, wat een domme dingen zegde ze toch.
- Die uitroep komt uit het hart. Mag ik misschien vragen, waarom u dit zo verheugt. Heeft u bijzondere belangstelling voor Charles Van Aken?
Als ze niet zo ontroerd was geweest zou ze de tinteling in zijn ogen bemerkt hebben, en de verstolen glimlach om de mond, die de blonde snor en het puntbaardje niet konden verbergen.
- Ik? Welneen, zomaar. Ik dacht... ik had er eens iets over gehoord.
- Goed of slecht? Het is toch niet zo'n bekend kunstenaar.
- Ja, ja, gaf ze haastig toe en vervolgde onhandig:
- Ik ben toch blij dat hij andere dingen maakt.
- Wel eerlijk gezegd, ik ook.
- Kent u hem? vroeg ze nu weer levendig.
- Oppervlakkig. Ik ben ook schilder, de meeste verfkladders kennen elkaar min of meer. Hij is heus niet zoveel bijzonders.
Dat doet er niet toe, dat doet er volstrekt niet toe, juichte het in haar hart. Het doet er volstrekt niets toe. Charles Van Aken heeft niets uitstaan met al die afschuwelijkheden, hij schildert bloemen en planten en landschappen. O, wat ben ik blij, wat ben ik daar blij om.
- Hij exposeert misschien binnenkort ook hier in Brussel, maar niet in The Pimpernel, vervolgde haar gezel, en nu meende ze een lichte trilling in zijn stem te horen. Zal ik u een uitnodiging voor de opening laten zenden? Ik kan het hem zeggen.
| |
| |
- Ja, als 't u belieft, heel erg graag, antwoordde ze als een beleefd schoolmeisje. Ik zal zeker komen kijken.
- Uitstekend. Maar dan moet ik heel onbescheiden uw naam en adres vragen.
Rosalys keek langs hem heen. Binnenkort zou zij dus het werk zien en misschien de schilder zelf ook. Charles Van Aken. Het was niet veel bijzonders, had Moeder gezegd. En deze hier beweerde hetzelfde. Wat had hij ook weer gevraagd, o ja, haar adres.
- Ik heet Rosalys, ik ben de dochter van Martine Nieuwersluys.
De blonde renaissance-ridder met zijn puntbaard, zijn vleiende ogen en hoofse manieren schoof ruw achteruit op zijn stoel. Even dacht Rosalys, dat hij geschrokken was.
- Martine Nieuwersluys, de journaliste? vroeg hij met vreemde stem.
- Ja. Mijn Moeder is een beroemdheid in haar vak schijnt het. Op het ogenblik is zij in Amerika. Ons adres is...
Maar de schilder wenkte om af te rekenen, en scheen intussen tijd gevonden te hebben om zich te herstellen.
- Wacht, ik zal het opschrijven in mijn zakboekje, dan gaat uw adres niet verloren.
- O, ik heb kaartjes bij me, als 't u belieft, antwoordde Rosalys.
Hij nam het naamkaartje aan, las halfluid, legde toen zijn hand op het tafeltje naast de hare.
Aan de overzijde waarschuwde de electrische schel, rinkelend voor het tweede bedrijf.
Twee smalle handen lagen op het tafeltje naast elkander, de ene van een man, de andere van een vrouw, twee handen van dezelfde vorm, met dezelfde spitse vingertoppen, twee handen die op elkander geleken.
| |
VIII.
Rosalys was bezig haar kleed, schort en mutsje, de eenvoudige, bijna werkmeidachtige kledij van kinderverzorgster, te verwisselen voor haar nieuw mantelpak.
Ze had Guy schriftelijk gevraagd haar te ontmoeten aan de Louiza Poort. De toestand was onhoudbaar geworden. Zij beiden waren de laatste weken hoe langer hoe verder van elkander af geraakt. Er was eerst een lichte verwijdering, toen een zekere koelheid tussen hen opgerezen, somtijds zijnerzijds onverwachts onderbroken door buien van grote hartelijkheid. Doch de afspraken om samen uit te gaan, de geregelde bezoeken aan cinema en schouwburg, de cocktail- en thee-uurtjes in de stad, waar zij zo van hield, waren hoe langer hoe zeldzamer geworden. Telkens had Guy een voorwendsel, ieder ogenblik was hij verhinderd; dan waren het zijn ouders die eisen stelden, dan zijn kameraden, waaraan hij zich niet kon onttrekken, dan zijn
| |
| |
zusters die hij moest vergezellen, kortom Rosalys voelde dat het tussen hen op een einde liep.
Nu wilde zij klaarheid.
Of hij hield niet oprecht van haar, het was een vergissing geweest, of zijn ouders waren te weten gekomen, dat zij regelmatig met elkaar omgingen en hadden scherpe aanmerkingen gemaakt. De bezwaren, die hij zich had laten ontvallen toen ze voor het eerst gesproken had over haar naam, haar geboorte, haar afkomst.
Hij houdt niet van mij, niet zoals ik van hem. Wat kan hij daar aan doen. Men heeft niet lief zoals men wil en wie men wil, overwoog ze en haar handen beefden toen ze haar rok vasthaakte.
Zijn ouders zijn er tegen en hij durft hun geen weerstand te bieden, hij wil geen ongehoorzame zoon wezen.
Hij is de enige mannelijke afstammeling, de enige overgebleven de Wevelghem d'Ostermeire, de anderen zijn meisjes. Hij moet de naam en het geslacht voortzetten, in ere.
Ze dacht aan de lange lijsten der adellijke voorouders, waarop de familiën zo groot gingen. Al die graven, baronnen en jonkheren waren altijd getrouwd geweest met gravinnen, baronessen en freules. De Wevelghem d'Ostermeire's klommen op, heel hoog op, tot voor de guldensporenslag, tot in de kruistochten. Hoe zou dat klinken in die lange opgave van roemruchte namen voor de laatste telg: Guy, Philibert, Enguerrand de Wevelghem d'Ostermeire gehuwd met Rosamonde Nieuwersluys, en dan als de stam van zijn vrouw er boven stond, dan zou het wezen: Jan Nieuwersluys, gehuwd met Eliza Vancamp, hun dochter Martine Nieuwersluys, ongehuwd, moeder van Rosamonde Eliza...
En later, later, al hadden zij elkander nog lief, al hadden zij in vrede en eendracht geleefd, dan zouden er de kinderen zijn, hun kinderen, jonkheren en freules, om te weten dat hun moeder...
Bevend hechtte zij de parelen speld op haar borst vast.
... Hij is een draaibord. Als hij niet van je hield, dan had hij dit eerst niet moeten beweren.
... Hij is een snul. Hij is niet in staat zijn liefde door te zetten tegen de wil van zijn ouders, en zelf zijn levensgezellin te kiezen.
... Hij is een lafaard. Hij voelt zich niet bekwaam zijn vrouw op de handen te dragen en te beschermen, omwille van een toevallige smet, waar zij geen schuld aan heeft.
Het was of haar moeder naast haar stond en ze de koele, besliste stem vernam, die uitsprak wat ze zelve dacht, diep in haar gemoed.
O Guy, Guy, hoe is het mogelijk! Hoe is het mogelijk, prevelde ze smartelijk, terwijl ze haar handschoenen uit het tasje nam en vlug naar buiten liep.
Enige minuten later slaakte ze een zucht van verlichting, Guy had haar deze keer niet teleurgesteld. Even flitste het door haar brein: omdat ik
| |
| |
gedreigd heb, net als ik deed tegen Moeder toen ik de naam van mijn vader wilde weten.
De naam van haar vader, Charles Van Aken, de tentoonstelling in die geheimzinnige bar, eigenlijk een nachtclub of een rendez-voushuis dacht ze wel, de blonde renaissance-ridder, de ontmoeting in het Théâtre des Galeries, het stond opeens weer levendig voor haar. De laatste tijden was zij zo vervuld geweest van Guy, van de teleurstellingen, het verdriet, de vernederingen die zijn houding haar aandeden, dat ze de hele gebeurtenis uit het oog had verloren. De schilder had ook geen uitnodiging laten zenden voor de tentoonstelling van Charles Van Aken, zoals hij beloofd had. En ze wist niet eens zijn naam.
Guy de Wevelghem was op haar toegekomen, voorkomend, hartelijk, helemaal de Guy van in het begin, haar eigen lieve jongen.
- Ik ben je dankbaar Rosalys, dat je me zelve voorstelde ons eens uit te spreken, we konden zo niet voortgaan, we deden elkander te veel verdriet.
Heb ik je ooit verdriet gedaan, hoe en waardoor? wilde ze vragen, maar bedacht zich intijds. Aan mannen moet je nooit te veel vragen, had zij haar Moeder eens horen zeggen, als ze hun geheimen kwijt willen wezen, dan komen ze er zelf wel mede voor de dag.
- Guy, luister eens, kom liever mee naar ons, je hoeft er geen gemoedsbezwaren over te maken. Mijn hemel, Fred Bouwman en zoveel heren komen bij ons op bezoek en we zullen daar veel rustiger zijn om ongestoord te praten, dan in een café of tearoom.
Nu zat hij tegenover Rosalys, zoals hij tegenover haar moeder had gezeten en het ging hem door het hoofd, dat het toch beide malen de vrouwen waren, die hem gedwongen hadden haar alleen te bezoeken. Zijn moeder of zijn zusters zouden zoiets nooit doen. Inderdaad, zijn vader had gelijk, het meisje behoorde tot een andere wereld dan de hunne.
Guy begon te spreken, kalm, bedaard, weloverwogen, en zij knikte telkens instemmend.
Inderdaad, zij waren beiden nog zeer jong, te jong om zich nu reeds voor het leven te verbinden. Inderdaad, hij had nog geen positie, geen inkomen, hij hing van zijn ouders af, die zich zeer zeker tegen een verloving zouden verzetten.
- Heb je er met hen over gesproken? onderbrak Rosalys hem en was zelve verwonderd, dat ze het zo rustig kon vragen.
- Ja, inderdaad.
En weer redeneerde hij door en weer neeg zij telkens toegevend het hoofd.
Ze zouden goede vrienden blijven, elkander nog wel eens ontmoeten, hier of daar natuurlijk, er was geen sprake van bepaald afbreken, maar toekomstplannen mochten ze nog niet maken. Hij moest haar vrij laten, ze was nu op haar mooiste jaren, hij mocht geen beletsel wezen voor een goede partij, want het zou in elk geval toch te lang duren eer hij haar een behoorlijk levensonderhoud zou kunnen aanbieden, aangezien zijn ouders...
| |
| |
- Je natuurlijk aan de deur zullen zetten en later onterven, vervolgde zij met vlakke stem.
- Inderdaad, dat vrees ik. Ze zullen in ieder geval nooit in ons huwelijk toestemmen en daarom...
Ze antwoordde niets, ze nam alleen haar zakdoekje en begon zacht en aandoenlijk te schreien, als een klein meisje, dat voor het eerst van haar leven een groot verdriet ondervindt.
O Guy, mijn lieve lieve Guy, hoe is het mogelijk. Ben jij dat, zeg jij zulke dingen, kreunde het in haar, doch haar bevende mond bleef gesloten.
Toen was het of de kamer plotseling gevuld werd met een andere gestalte, die hen beiden overheerste. Of er in plaats van de aarzelende jongeling een flinke vrouw naast hen stond, die op beiden neerkeek met een smalende glimlach en tot haar zegde: Zie je wel, dat ik gelijk had, Rosalys, de mannen zijn lafaards. Houd je waardigheid hoog, stuur hem weg, nu dadelijk, zonder verdere verklaringen.
Ze slikte haar tranen in, balde de vuisten en plotseling, met de moed der zachtzinnigen, met de beslistheid der weifelenden, met de opvliegendheid der verlegenen als ze tot het uiterste gedreven worden, stond ze op en zag hem in het gelaat:
- Ga heen, Guy de Wevelghem d'Ostermeire, ga heen naar je voorvaderlijk kasteel, en je deftige huis, en je voorname familie, ga heen en kom me nooit meer onder de ogen.
Onthutst staarde hij haar aan.
- Maar Rosalys, wat heb je nu zo in eens, waarom wil je nu niet verder naar me luisteren? We zijn beiden nog te jong om ons te verbinden, later kunnen we immers nog zien, over een paar jaar, als onze voornemens stand houden. Dat zegde je moeder mij ook.
Het was hem ontsnapt in zijn verslagenheid, zijn ontreddering. Hij had gemeend zich waardig, correct te gedragen, zoals eer en plicht het van een edelman eisten, zoals zijn ouders het gevorderd en zoals Rosalys' moeder hem verzocht had.
Zij sperde de ogen wijder open.
- Moeder? Mijn Moeder? Wanneer heeft Moeder je zoiets gezegd, wanneer heb je met Moeder over onze toekomst en onze verlangens gesproken, wanneer en waar?
Verlegen keek hij rond, zocht naar uitvluchten, naar een verklaring, die aannemelijk zou schijnen zonder dat hij het in hem gestelde vertrouwen van mevrouw Nieuwersluys beschaamde, maar tenslotte bleef hij haar besluiteloos aanzien.
Er was geen uitleg nodig. Als een schicht flitste het door Rosalys' brein.
- Ben je hier geweest, bij Moeder, terwijl ik niet thuis was?
- Jawel Rosalys, dat is te zeggen, ik bedoelde...
- Had Moeder je gevraagd hier te komen om met haar te spreken?
- Dat is te zeggen, Rosalys. Je moeder meende...
| |
| |
- Heeft Moeder je al die bezwaren tegen ons huwelijk onder het oog gebracht?
- Och, Rosalys...
- En heeft Moeder je laten beloven, of je aangeraden om mij met rust te laten, zoals zij dat noemt?
- Kijk eens, Rosalys...
- Zeg ja, Guy, zeg om Godswil ja als het zo is. Ik zal dan over jouw houding veel minder verdriet hebben.
Hij knikte gedwee, strekte de armen uit, zij legde haar hoofd op zijn borst en voelde hoe zijn lippen eerst haar korte krulletjes beroerden, en haar dan heftig in de hals kusten. Hij beefde, zijn handen omvatten haar steviger dan hij ooit gedaan had, streelden haar sidderende lichaam, haar heupen, haar borsten.
Ze maakte zich zachtjes van hem los, glimlachte door haar tranen heen.
- Kom Guy, laten we voor het ogenblik verstandig zijn. Alles wat je straks hebt gezegd, en wat ik zo goedschiks heb beaamd is tenslotte waar. We zijn jong, we kunnen wachten, we zullen elkaar misschien trouw blijven, misschien van gedachte veranderen. Ga nu maar weg, het is beter. We zullen elkaar voor een poosje liever niet ontmoeten, voor een tijdje, en dan beiden eens goed overwegen wat we doen zullen.
Toen de lift naar beneden gleed zonk Rosalys in een zetel neer.
- Moeder, Moeder, kermde ze, hoe kon je zoiets doen, achter mijn rug.
Maar de trotse vrouw van daarstraks bleef in de kamer heen en weer stappen en scheen spottend te vragen:
... Als hij een man was, Rosalys, zou hij dan weg zijn gegaan? Als hij van je hield, Rosalys, zou hij zich dan storen aan mij, of aan zijn ouders, of aan zijn adellijke naam? Als hij een man was? Maar je hebt hem weggestuurd, net als ik je vader indertijd.
Ja, ze had juist zo gehandeld als Martine Nieuwersluys, of toch bijna. Ze was de dochter van Martine Nieuwersluys, ze had niet getracht haar geliefde tegen te houden of vast te binden.
Maar op dit ogenblik haatte ze haar moeder.
Mannen waren lafaards, mannen waren zwakkelingen. De vrouwen moesten hen behouden, moesten hen beschermen tegen zichzelf. Moeder had Charles Van Aken moeten behouden en zij Guy de Wevelghem.
Rosalys schudde het hoofd. Ze wist dat een verbintenis met haar hem niet gelukkig zou maken, niet gelukkig voor zijn hele leven. Het hare kwam er niet op aan. Ze wist dat ze van hem af zou zien, dat ze hem zou opgeven, zoals ze nu ook haar moeder opgaf. Dat ze voortaan alleen was, hopeloos alleen, zoals ze zich vanaf dat ze kind was alleen en verlaten had gevoeld.
| |
| |
| |
IX.
Martine zat aan de schrijftafel. Ze had een goede kamer hier, waar ze kon arbeiden. Het was vreemd, maar hoe doelmatig ingericht de lees- en correspondentiezalen ook waren, ze werkte in Amerika bij voorkeur als ze alleen was. Onbewuste reactie misschien?
Over het algemeen viel het verblijf deze keer mede. Ze was soms tegen haar gewoonte in wat vermoeid van het voortdurend heen en weer trekken, en eigenlijk, als ze eerlijk wilde wezen, had ze geen zin om naar New-Orleans te gaan, zoals de baas gisteren voorstelde. Maar in vredesnaam, het zou wel moeten, misschien ook naar Kentucky en naar Florida. Ze had haar kijk wat te veel op het noordoosten gericht, dus was het allicht beter, en ze had toch al eerder half en half besloten naar Florida te gaan.
Rosalys schreef weinig en dan nog telkens zeer korte briefjes. Ze maakte het goed, en het was druk in de Kinderkribbe, maar het kon toch wezen dat ze Moeders oorspronkelijke raad opvolgde en binnenkort ontslag nam. Misschien zou het haar goed doen naar Zwitserland te gaan, zoals Moeder kort voor haar vertrek had voorgesteld.
Martine fronste de wenkbrauwen. Wat was dat nu voor een bui? Rosalys had nooit grillen, was niet geneigd tot verandering; ze hield van haar werkkring, al vond Martine dat deze de onnozelste was die haar dochter had kunnen kiezen. Ze had beter gedaan behoorlijk door te studeren en zich later te specialiseren als kinderarts. Maar zich de lange lieve dag bezig houden in de Brusselse Marollenwijk met neusjes af te vegen, schone luiers om te binden en zuigflessen te spoelen, daar konden ze toch anderen voor vinden.
Waarom scheen ze er nu ineens genoeg van te krijgen? Waarom vond ze dat ze toch wel erg gebonden was, zoals ze in een harer vorige brieven schreef. Wat zou Rosalys, die zo van orde en regelmaat, van iedere dag dezelfde sleurgang hield, wat zou die aanvangen met onbeperkte vrijheid, zij die geen uitgesproken liefhebberijen had en zich dus na een week zou vervelen en door haar dagen bungelen.
Argwanend stak ze een vel briefpapier in haar schrijfmachine en trachtte ernstig te praten met haar dochter, om aan het slot te beloven dat ze niet al te lang meer uitbleef (wat ze niet meende), dat haar taak hier ten einde liep (wat volstrekt niet waar was) en dat ze wel hoopte Rosalys in haar tegenwoordige werkkring terug te vinden als zij naar Europa weergekeerd was. Daarna zou men wel zien. De winter was in Zwitserland zeker zo prettig als de zomer, en ze had dit jaar horen klagen over veel regen, net als elders in Europa, dus hoopte ze dat er geen overijlde besluiten genomen zouden worden.
Waarom schrijf ik al die leugens, dacht Martine geërgerd. Rosalys is oud en wijs genoeg om te weten wat ze doet. Ik heb immers altijd gewenst, dat ze wat meer karakter en zelfstandigheid zou tonen en bij de eerste de beste
| |
| |
gelegenheid dat ze in mijn afwezigheid haar eigen weg wil gaan, begin ik van hier uit te schoolmeesteren.
Toen bedacht ze dat Rosalys, ondanks haar schijnbare volgzaamheid toch een eigen wil bezat en die wist door te drijven. Het tegenwerken indertijd, toen ze zich aan kinderverpleging wilde wijden, had ook niets gebaat.
Misschien was het de kwestie met Guy. Misschien had de jongen woord gehouden, was de vriendschap aan het verslappen, liet hij Rosalys wat links liggen en kwam haar eergevoel in opstand, of voelde het meisje behoefte aan verandering. Misschien had ze verdriet, arme Rosalys, net iets voor haar om daar geen woord over te schrijven.
Martine verscheurde het begonnen epistel en schreef een kort briefje, jolig en opgewekt, alsof het een collega gold, dat Rosalys maar moest doen wat ze verkoos, alleen niet in zeven sloten tegelijk lopen en niet van de Matterhorn aftuimelen. Dat ze zelfs naar Amerika kon komen als ze er zin in had (Martine wist dat haar dochter dit niet zou verkiezen) maar dat het misschien moeilijk zou wezen onmiddellijk passage te krijgen, over zee of door de lucht.
Ze voegde er wat overwegingen van huishoudelijke en financiële aard bij, ried aan eens ruggespraak te nemen met Fred Bouwman, als die nu in Brussel was, en eindigde met een aanbeveling om op haar gezondheid te letten en te vragen of ze haar gewone vacantie niet aan zee zou doorbrengen: iodium deed haar altijd goed.
Martine ondertekende, tikte het adres, gaapte, constateerde eens te meer dat de Amerikaanse kost haar niet beviel en ze nog niet besloten was van ice cream soda en coca-cola te gaan houden, maar dat ze wel geneigd was de volgende week naar New-Orleans te gaan.
Het was toch vervelend, als ze zo her- en derwaarts trok, dat ze het gevoel had haar dochter een beetje te eenzaam, te onbeschermd achter te laten, en bovendien de helft van de tijd in twijfel verkerend omtrent de plaatsen waar haar moeder zich bevond. Gelukkig was daar het vaste adres in New-York en ze kreeg haar correspondentie altijd vlug nagezonden.
Tenslotte is Rosalys twee-en-twintig, een volwassen vrouw, best in staat op zichzelf te passen, evengoed als ik op die leeftijd en financieel heeft ze niets te kort, of ik thuis ben of niet.
Toen lachte ze even in zichzelf. Op haar twee-en-twintigste jaar had Martine Nieuwersluys overvloedige blijken ervan gegeven volstrekt niet op zichzelve te kunnen passen, althans in het oog van haar familie en kennissen. Bovendien was het feit dat ze wel steeds hard had gewerkt, omdat ze het gaarne deed, maar buitendien toch reeds over genoeg inkomen had beschikt, een van de redenen geweest van wat de familie haar ‘ondergang’ had genoemd, daar het haar in Brussel in staat had gesteld haar minnaar te onderhouden. De volstrekt omgekeerde wereld, waarvan de arme Rosalys het onvermijdelijke gevolg was geweest.
Haar kamertelefoon rinkelde, ze nam de hoorn op.
| |
| |
Men verzocht haar onmiddellijk beneden te komen. Zeker de baas die haar zijn bevelen of wensen kenbaar zou maken.
Ze had gevoeld dat er iets nieuws op til was, wie weet het verre Westen, zuchtte ze, dat mankeert er maar aan.
Doch het was niet de baas, het was Fred Bouwman.
- Luister goed Martine, het is niets van belang. Er heeft een botsing plaats gehad tussen een vrachtwagen en de tram, lijn 7, bij de Hallepoort. Het is volstrekt niet ernstig. Rosalys zat in de tram, ze is licht gekwetst aan de linkerhand. Zij wil niet, dat je overkomt, het is de moeite niet waard. Ik telefoneer alleen omdat de krant het bericht direct heeft gegeven, met vermelding dat de dochter van de bekende correspondente Martine Nieuwersluys onder de slachtoffers was, en je zoudt schrikken als je dit per radio of op een andere manier hoorde. De verslaggever van plaatselijke nieuwtjes en ongevallen heeft van mij twee oorvegen en van de baas de bons gekregen. Maak je niet ongerust, Rosalys zal binnen enige dagen zelf schrijven.
- Fred, ik geloof je niet. Je zoudt niet naar New-York telefoneren om een bagatel. Ik kom terug.
- Onzin, Martine. Ik telefoneer je alleen opdat je je geen overdreven voorstelling zoudt maken. Rosalys wil absoluut niet dat je overkomt. Erger haar dus niet door overdreven moederzorg. Ze is toch al wat prikkelbaar de laatste tijd en zeer beslist in haar verzoek je terugkomst te verhinderen. Nu, de tijd is om. Verder alles goed, ook met jou?
Toen werd de verbinding afgebroken.
Verdwaasd, misschien voor een der weinige keren in haar leven de kluts kwijt, kleedde Martine zich voor het bal in Waldorf-Astoria, waarover ze een humoristische bijdrage wilde leveren.
Een trambotsing, Rosalys gewond, licht gewond zegde Fred, maar wat is licht gewond? Als het ernstig was zou hij er toch niet om durven liegen, ze kende Fred. En hij wilde haar graag terughebben uit Amerika, dus zou hij deze reden benut hebben. Maar Rosalys, haar dochtertje, haar kleine meisje, dat na een hevige schok en zwaar of licht gekwetst, nochtans uitdrukkelijk de wens uitsprak haar moeder niet bij zich te hebben, voorlopig niet.
Was het werkelijk niet de moeite waard? Fred telefoneerde gemakkelijk op kosten van de zaak. Wilde Fred haar enige aandoening besparen als ze het bericht van anderen zou vernemen? En volgde Rosalys nu metterdaad de vermaningen van haar moeder. Was ze een flink meisje geworden, en niet meer het aanhankelijke overgevoelige schepseltje, dat haar zo dikwijls had geërgerd. Dat altijd hunkerde naar tedere woordjes en liefkozingen. Was het alleen de wens haar moeder niet in dit groot reportagewerk te storen, of was er een andere oorzaak.
Toen schoot het haar te binnen, dat Rosalys zoals ze het dikwijls had vastgesteld, als kind helemaal niet kleinzerig was op lichamelijk gebied. Wanneer ze als dreumes gevallen was of zich gestoten had huilde ze nooit, wanneer ze ziek was, of als meisje in de overgangsjaren tobde met maande- | |
| |
lijkse bezwaren, met hoofdpijn, keelpijn, verkoudheid of eender welke ongesteldheid, had ze er nooit veel gewag van gemaakt.
Rosalys is ouderwets, placht ze te denken. Als ze later getrouwd is en haar man laat haar voor drie dagen alleen, zal ze tranen met tuiten schreien, maar als ze in het kinderbed moet komen, zal ze hem voor een week van huis sturen, of haar kreunen smoren om hem geen angst aan te jagen.
Of was er een andere reden, een reden die aansloot bij haar eigenaardige brieven der laatste weken, een ernstige reden, waarom de dochter de moeder van zich verwijderd wilde houden.
Martine haalde de schouders op - misschien toch Guy de Wevelghem d'Ostermeire, misschien toch.
Morgen zou ze zelf naar Brussel telefoneren.
| |
X.
Die gehele namiddag was er bezoek geweest.
De trambotsing bij de Hallepoort, waarbij in het eerste rijtuig veel schade was aangericht, en verscheidene personen ernstig zoal niet dodelijk gekwetst, naar het Sint Pietersgasthuis overgebracht moesten worden, had in de bijwagen toch ook een paar lichte slachtoffers gemaakt. Rosalys lag met een verbonden arm, een verzwikte enkel en een schram op haar wang in de zitkamer van hun ruime flat op de cosy uitgestrekt, en moest voor de zoveelste maal vertellen hoe het was gebeurd, hoe ze wel erg geschrokken was, maar gelukkig slechts lichte schade had opgelopen. Het feit dat haar naam in de bladen vermeld was als ‘de dochter van de bekende journaliste Martine Nieuwersluys, die op het ogenblik in Amerika vertoeft’, had aan het geval meer ruchtbaarheid gegeven dan ze wenste.
Ze voelde zich ziek, vermoeid, uitgeput, haar zenuwen waren overspannen, geschokt door het ongeval, beweerde de dokter, maar zij zelve kende de ware oorzaak. Nu kon ze de ogen sluiten, haar werk stopzetten, thuis blijven, zich stil houden, zich overgeven aan haar eigen gedachten en het zware verdriet veroorzaakt door Guy's heengaan.
Daags voor de trambotsing had zij een kort briefje van hem ontvangen. Zijn familie had hem een studie-reis voorgesteld en hij zou eerst voor een half jaar naar een oom in Zuid-Amerika gaan, die aldaar in de diplomatie werkzaam was. Wanneer hij zou terugkomen kon hij nog niet met zekerheid zeggen. Het plan was nog al plotseling opgekomen en het speet hem, dat met al die voorbereidingen de tijd hem ontbrak om persoonlijk afscheid van haar te komen nemen.
Dit is het einde, wist Rosalys met zekerheid. Misschien zal hij niet zo lang wegblijven, maar eenmaal teruggekeerd zal hij trachten mij niet meer te ontmoeten, wat tenslotte heel gemakkeljk voor hem is, daar we tot verschil- | |
| |
lende kringen behoren, en als we elkander ooit terugzien zullen we als vreemden tegenover elkaar staan.
Een ziekte moet uitgeziekt, een smart moet uitgeleden, een beker moet tot op de bodem uitgedronken worden. Rosalys wenste alleen te zijn, ongestoord. Niemand wist iets van haar liefde, niemand behalve haar moeder, die achter haar rug het hare had bijgedragen tot verwoesting van haar opkomend geluk.
Misschien, als Moeder er niet was tussengekomen, zou het anders gelopen zijn. Ze zouden kameraden gebleven zijn, vrienden, stille verloofden tot hij van de dwang van zijn familie bevrijd was, of misschien geliefden.
Als ze haar nu maar met rust wilden laten, ook Fred Bouwman, die wel bezorgd en hartelijk, zich haar geval zo ernstig had aangetrokken, dadelijk bij haar was gekomen, onmiddellijk naar Amerika had getelefoneerd, en haar uitdrukkelijke wens dat Moeder niet zou terugkeren, had geëerbiedigd.
- Waarom heb je er zo op tegen, Rosalys? had hij gevraagd.
- Ik kan en wil Moeder nu niet terugzien, later zal het misschien beter gaan, over een paar maand. En vraag nu verder als 't u belieft niets meer.
Fred Bouwman had zich het gesprek herinnerd de laatste maal in de Taverne de la Scala, en begrepen dat het meisje de inmenging van haar moeder op het spoor moest zijn gekomen. In zijn schrijven aan Martine herhaalde hij dus dat het totaal overbodig was haar reis af te breken.
De schemer begon in de hoeken der kamer op te kruipen, Rosalys strekte de hand uit naar het knopje van de staande lamp en lag nu in de matte schijn met half geloken ogen, terwijl nu en dan een traan over haar wangen gleed.
Och Guy... Guy... hoe was het toch mogelijk?
Hij hield niet echt van haar, hij had nooit waarachtig van haar gehouden, om enige kleine bezwaren gaf hij haar op.
Neen, niet om enige kleine bezwaren, maar om het ene grote ernstige bezwaar, om de enige hinderpaal, de smaad van haar geboorte. Guy de Wevelghem d'Ostermeire kon niet trouwen met een meisje van niets, een meisje zonder afkomst, een meisje zonder naam, een kind der schande in de ogen van de zijnen.
De golven der verlatenheid sloegen weer over haar heen, ze zonk weg in die sombere ijskille zee, waarin zij als kind zo dikwijls ondergedompeld was, als haar behoefte aan innigheid, aan tederheid, aan lieve woorden, zachte gebaren, aan liefkozing en streling onbevredigd bleef. Als ze alleen speelde, alleen in haar bedje lag en niemand zich bekommerde om het kleine meisje, dat mooie jurkjes had en mooi speelgoed, en geen broertjes en zusjes en geen hartelijke vader, alleen maar een knappe, werkzame, altijd bezige en meestentijds afwezige moeder. Het kleine meisje dat geen huiselijkheid kende, geen prettige spelletjes in een volle kinderkamer, geen mooie sprookjes of verhaaltjes rond de familietafel of aan de haard, een verlaten kind, een vereenzaamd meisje, met onvervulde dromen en ongestilde verlangens.
| |
| |
O, als er toch maar eens iemand was, die echt van haar hield, helemaal, boven alles, en het ook zegde en toonde.
Een lichte klop op de deur en voordat zij binnen had geroepen stond er al weer een bezoeker in de kamer.
Ze aarzelde, hij was nog niet in de kring van haar schemerlamp getreden, maar de silhouet die zich tegen het raam, door de straatverlichting beschenen, aftekende en de warme welluidende stem verrasten haar zodanig dat haar hart heviger begon te kloppen.
- Juffrouw Nieuwersluys, vergeef me mijn vrijpostigheid, maar ik ben zo geschrokken door het bericht in de bladen dat ik...
Hij kwam naderbij, ze richtte zich verder op en stak haar hand uit:
- O, wat ben ik blij, dat u gekomen zijt, wat ben ik blij, juist vandaag, juist nu...
Rosalys begon te lachen, zenuwachtig, verlegen, verward.
De bezoeker had een stoel naar zich toe getrokken en plaats genomen, terwijl hij haar hand bleef vasthouden.
- Het is niet erg, vervolgde ze blozend. Niet erg, het ongeluk bedoel ik. Dat is te zeggen, niet voor mij, wel voor sommige anderen, mijnheer... mijnheer?... nu weet ik eigenlijk niet eens uw naam.
Hij boog zich dieper naar haar toe, ze zag het fijne ovaal, de lichte ogen, de krullende knevel, de blonde baard om de vriendelijke mond, die nu plotseling ernstig werd:
- Mijn naam. Vind je Rosalys, dat mijn naam er iets toe doet?
Ze schrok, trok haar hand terug, een fijn zweet begon op haar verhit voorhoofd te parelen.
- Ja, hijgde ze kort. Zeg als het u belieft dadelijk uw naam.
- Rosalys... mijn lieve Rosalys, ik ben Charles Van Aken.
Ze sloot de ogen, haalde diep adem, legde haar hand weer in de zijne.
- Rosalys? vroeg hij aarzelend.
- Ik heb het geweten, ik geloof dat ik het geweten heb van het begin af aan.
Charles Van Aken bleef bij zijn dochter tot de duisternis geheel was ingevallen.
Iedere dag keerde hij terug en zij praatten samen, zij drongen in elkanders leven, ze vertelden hun wedervaren. Hij wist dat zij altijd bij haar moeder was gebleven, een goede zorgzame moeder. Geen woord van kritiek zou ooit over Rosalys' lippen komen tegenover anderen, zelfs niet tegenover Guy de Wevelghem, zelfs niet tegenover Charles Van Aken. Ze vertelde van haar jeugd, haar kinder- en meisjesjaren, haar kostschooltijd, haar verblijf in Zwitserland, en hoe ze nadien, daar ieder mens toch iets moet doen in het leven, gestudeerd had voor kinderverpleegster en nu verzorgster was in de Kinderkribbe Josephine Charlotte.
Zij wist dat hij schilderde. Ik ben geen van Dijk, zegde hij lachend, al
| |
| |
lijk ik op een van zijn portretten. Hij was deelgenoot in een zaak van vrienden in het Zuiden van Frankrijk. Daar woonde hij eigenlijk, maar was nu een poosje in België.
Deze namiddag was haar vader hartelijker, vertrouwelijker dan anders. Het deed haar zo'n goed. Nu was er iemand die haar omhelsde, die haar in zijn armen nam, zo sterk en beschermend, die haar hand vasthield en haar krullenkop streelde als ze verdrietig was om Guy, want ook haar liefdesgeschiedenis, kort maar smartelijk, had ze hem verhaald.
- Rosalys, vroeg hij gedempt, je denkt toch niet dat ik je moeder vrijwillig verlaten heb?
Ze schudde het hoofd.
- Neen, dat denk ik niet, ik ben van alles op de hoogte, en ik die nu zelf zoveel ondervonden heb, kan het ook allemaal begrijpen.
Ja, ze kon het begrijpen, dat was haar noodlot, ze kon begrijpen wat Moeder niet begreep. Haar vader was indertijd geschrokken, teruggedeinsd voor de verantwoordelijkheid, voor het ongewone, voor het vreemde, voor de strijd. En Moeder, kordaat, zelfverzekerd, beslist en onbevreesd, had de man van zich gewezen, die toen eigenlijk te jeugdig, te onervaren was om te beseffen wat hij deed, zoals ook Guy te zwak, te weerstandloos was gebleken.
- Is u veel jonger dan Moeder?
Hij schudde het hoofd.
- O neen, hoogstens een paar maand.
Rosalys knikte wijs.
Een vrouw is altijd vroeger oud. Ik bedoel, vervolgde ze glimlachend, want het was onmogelijk Martine Nieuwersluys voor te stellen als een dame op leeftijd, ik bedoel een meisje is een jongen altijd een paar jaar voor, ook in gedachten en opvattingen, denkt u niet? Dat voelde ik zo goed met Guy. En dan, misschien...
- Misschien wat, Rosalys?
- Misschien hebben we meer moed, mensen als Moeder en ik, weet u. Wij zouden vechten tot het uiterste, ja heus, ik ook, al lijk ik op het oog niet zo flink. Maar als je merkt dat de ander het dadelijk opgeeft, ziet u, dan... dan... dan laat je hem gaan, of je stuurt hem maar liever weg.
- Ik had je moeder niet mogen opgeven, Rosalys, erkende hij nederig en weer drukte hij haar hand tussen beide palmen en ze voelde hoe veel, hoe oneindig veel hij van haar hield, haar vader, eindelijk haar vader, haar eigen echte vader.
- Ik zou Guy nooit opgegeven hebben, Papa, als...
Ze zwegen beiden. Nooit had zij de ware reden opgegeven, maar Charles Van Aken wist dat het niet was omdat Rosalys geen adellijke naam droeg, het was omdat ze helemaal geen naam droeg, dat zijn arm dochtertje vermeden, te min geacht, ter zijde geschoven was.
- Als je moeder getrouwd was geweest, dan had je Guy niet moeten opgeven, dan was het met jou anders gegaan, ik weet het wel.
|
|