| |
| |
| |
Stephanie Claes-Vetter
Martine
- Maar waarom, Moeder, in vredesnaam, waarom?
Martine haalde de schouders op.
- Waarom? Waarom? Daar kom je nu al een half uur lang op terug. Wel, je vader en ik hadden het een hele winter lang samen goed gehad in Parijs, hij bleef er nog wat werken, ik kon er het geld voor achterlaten maar ik moest zelve terug want mijn bladen hadden genoeg over de onderwerpen, die ik had behandeld.
- Maar mijn vader is toch ook teruggekomen, heeft in Brussel zelfs een poosje met u samengewoond. Waarom zijn jullie toen niet getrouwd?
Ze stonden tegenover elkander, moeder en dochter. De moeder groot, fors bijna, een regelmatig gelaat met gave tanden en rosbruin haar, mooi nog, mooier dan de dochter, erkende deze met wrok. Het meisje klein, tenger, bijna mager, een spits gezichtje, wat kleurloos, waar de viool-blauwe ogen en het asblonde haar toch een zekere bekoring aan verleenden.
- Kind, ik was altijd mijn eigen weg gegaan, van jongsaf, zelfs tegen de zin van mijn ouders. Ik had van hem gehouden, maar toen hij beweerde dat hij nog geen lust in trouwen had, toen zegde ik bij mezelf: ook al goed, ik heb heus geen mannelijke bescherming nodig.
- En daar werd ik aan opgeofferd. Ik! Ik! Het klonk schrijnend en eindigde in een gil.
- Jij? vroeg de vrouw verbaasd. Waaraan ben jij opgeofferd? Je hebt alles gehad wat een kind verlangen kan: een goede opvoeding, prettige scholen, mooie jurken en al het speelgoed dat je hartje begeerde. Ik kon niet altijd met je bezig zijn, dat geef ik toe, ik moest altijd hard werken, harder dan wanneer ik een eerzame huismoeder geweest was, met man en gezin, en jij een stel broertjes en zusjes had bezeten. Waar klaag je eigenlijk over?
- Waarom zijn jullie niet getrouwd? Waarom hebt u hem niet gedwongen te trouwen, toen u wist, dat ik komen moest?
De vrouw haalde wederom de schouders op.
- Kindlief, toen ik hem vertelde dat ik in verwachting was, schrok hij, zei dat het niet waar kon zijn, dat zoiets ons niet mocht overkomen. 't Zou te veel last veroorzaken en te veel geld kosten. Of ik het wel zeker wist? Of er niets meer aan te doen viel?
| |
| |
Ik zag hem ineens zoals hij werkelijk was: een lafaard, en antwoordde bedaard, dat ik hem nog acht dagen in huis zou houden, maar dat hij dan gaan kon, voorgoed. Heb ik je gezegd, dat ik altijd de kostwinner was geweest? Ik was toen niet eens boos, of misschien zo verontwaardigd dat ik niet anders kon handelen. Ik had ook niet veel tijd, was pas terug van een reportage in Egypte, waarover ik nog de ernstige artikelen moest afwerken, en ik begreep dat ik dit grondig moest doen en me nog over verschillende dingen achteraf wetenschappelijk beter moest documenteren. Ik had dus nog heel wat voor de boeg eer de bevalling me zou dwingen een paar maand verlof te nemen.
- Maar ik! Ik! jammerde het meisje nu zachter, hebt u dan geen ogenblik aan mij gedacht? Ik, een meisje...
- Jij? Een jongen of een meisje, wat weet men daarvan? Wat ging dit alles het kind aan? Het was toch mijn eigen toekomst waarover ik moest beslissen, niet de jouwe.
- U zegt dat mijn vader geen karakter had. Waarom hebt u hem dan niet gedwongen met u te trouwen?
- Gedwongen? Ik zou je danken. Rosalys, ik dacht dat jij meer eigenwaarde bezat. Dat je me bovendien zo al niet dankbaar, dan toch erkentelijk zoudt wezen voor de opvoeding, die ik je heb gegeven...
- Laten geven, door anderen!
- Goed dan: laten geven. Dat je als ik, fier genoeg zoudt wezen om te beseffen, dat een vrouw over zichzelve beschikt, alleen van zichzelve afhangt en niemand anders nodig heeft, dan wie uit eigen vrije wil in goede en kwade dagen naast haar blijft staan.
- Uzelf, uzelf, vrouwen zoals u. Maar het kind! Het kind dat niet gevraagd had te komen, daar hebt u niet aan gedacht. Een kind moet een vader hebben, niet alleen om op de wereld te komen, maar om een naam te dragen. Een kind moet niet alleen een moeder, een kind moet ouders hebben.
- Je ziet dat dit laatste volstrekt niet nodig is en jouw geval is er het beste bewijs voor.
- Mijn geval! Mijn geval! Laten we daar nu eens over spreken. Denk er eens aan, wat ik geleden heb. Meent u dat kinderen niets zien, of horen, of merken? De vorsende blikken, de vragen van anderen: ‘Op wie lijkt ze?’, ‘van wie heeft ze iets?’.
Vader was jong gestorven, beweerde u als kind tegen mij, maar ik zag nooit een portret, noch van hem, noch van u beiden, ik wist zijn voornaam niet eens. En later op school! dat ik nooit het trouwboekje kon meebrengen als dit voor de een of andere formaliteit gevraagd werd. Later toen we de eenzelvigheidskaart kregen en ik zag dat mijn naam de uwe was, uw meisjesnaam...
Maar nu wil ik de waarheid weten, ik heb er recht op. Mijn vader is niet dood, wel?
Even flitste de verleiding door Martine's brein te antwoorden: het was
| |
| |
een buitenlander, hij is jaren geleden gestorven, maar de aarzeling van enkele seconden was voldoende om te bewijzen, dat dit een leugen zou wezen.
- Hij is niet dood. Dus: wie was het, hoe heet hij? Wat doet hij?
- Rosalys, dat is het verleden en het doet er niet toe. Neen, hij is niet gestorven, voor zover mij bekend is. Persoonlijk heb ik nooit meer iets van hem vernomen.
- Zo. Nooit meer?
Ze voelt dat dit niet waar is, dacht Martine.
- Het is misschien toch beter zijn naam te zeggen, en wie hij was en wat hij deed. Hoe hij in Parijs kwam tegelijkertijd met u, en waar u later hier samen woonde. Of was het niet in Brussel? Denkt u niet dat dit veiliger is? We hebben al zulke aardige vaudeville's gezien, moeder, vervolgde het meisje schamper, al had u later spijt dat u me had meegenomen, dat merkte ik wel. Een meisje dat verliefd wordt, en het blijkt op haar broer te zijn; een man die gaat trouwen en op het laatste ogenblik komt er een kink in de kabel, want ze ontdekken dat het met zijn zuster is. Op het toneel komt het dan heel leuk terecht, de paartjes wisselen om, en iedereen is voldaan tot ze een volgende keer...
- Rosalys, schei uit met die erbarmelijke onzin. Als je het dan absoluut weten wilt: je vader heet Charles Van Aken, hij is schilder, een zeer middelmatig schilder naar het schijnt, en hij woont geloof ik in het Zuiden van Frankrijk, of in Parijs. Hij exposeert soms, ook hier in Brussel, maar zijn werk heeft nooit een heel goede pers genoten... Ben je nu tevreden?
- Waarom bent u niet met hem getrouwd, o God, o God, waarom zijn jullie niet getrouwd! Waarom hebt u mij als een onwettig kind geboren laten worden. Onwettig hoort u, daar is niets en nooit meer iets aan te veranderen: ik ben een onwettig kind van een onbekende vader.
Het meisje balde de vuisten, ze werd doodsbleek, ze trok de mond wijd open, haar ogen puilden uit, en het gehele lichaam wrong zich in krampachtige schokken.
Martine Nieuwersluys haalde wederom minachtend de schouders op, maar toen het hoofd van haar dochter achterover viel, de lippen paars werden en de mond hijgend opengespalkt bleef, vatte zij haar bij de schouders, schudde haar even heen en weer, pakte haar toen als een klein wicht op en legde haar op de sofa.
- Bedaar nu, kindlief, bedaar nu. Maak je niet zo overstuur, het dient nergens toe.
Ze greep een flacon van het tafeltje naast zich, sprenkelde eau-de-cologne op het voorhoofd van het meisje, bevochtigde een zakdoek, en streek die over haar gelaat, wies de polsen en suste haar nu met zachte woorden.
- Kom Rosalys, mijn lief meisje. Ik dacht heus dat je flinker waart. Wat betekent dat nu allemaal? En waarom zo ineens. Kom, kom, kom. Ik zal Betteke waarschuwen, voordat ik wegga, want ik moet nu heus naar de redac- | |
| |
tievergadering. Blijf stilletjes liggen. Ik zal je wat laten drinken en tegen zes uur ben ik vast en zeker weer thuis.
Het meisje bleef snikkend en schokkend liggen huilen, maar de hevige aanval was toch voorbij, de spieren en zenuwen ontspanden zich en toen haar moeder een ogenblik later binnenkwam, een reisdeken over haar heenlegde en haar een kalmerend drankje gaf, knikte ze gewillig.
- Gaat u maar gerust weg en laat de concierge aan haar werk. 't Is al over.
Op het redactiekantoor zaten de heren bij elkaar te praten.
Martine vond altijd dat er te veel gepraat werd, vooral door de mannen, maar ze was als enig vrouwelijk lid onder de opstellers wel zó wijs dat nooit te uiten.
Ze ging zitten naast Fred Bouwman, de collega waar ze het best mee over weg kon, stak een sigaret op en staarde voor zich uit.
De directeur praatte nog steeds door, niet de moeite waard om naar te luisteren waarschijnlijk. Ze moest morgen naar Parijs voor het begin van het theaterseizoen en behoefde zich dus van de werkverdeling ogenblikkelijk niets aan te trekken.
- Scheelt er iets aan? vroeg Bouwman zacht. Toch geen hoofdpijn?
- Neen, waarom?
- Je lijkt zo afwezig.
- Last met de kleine, antwoordde ze kortaf.
‘De kleine’ was twee-en-twintig jaar, een stil werkzaam meisje, zo gedwee als een lam. Bouwman glimlachte, er moest iets anders aan haperen.
- Hoe denkt u er over, mevrouw Nieuwersluys?
- Och, wat zal ik zeggen..., aarzelde ze.
- De directeur vraagt of jij naar Amerika wilt gaan. Oscar is plotseling ziek geworden. Blindedarmoperatie, lichtte Bouwman haar zachtjes in.
- Dankje, fluisterde ze terug, terwijl de directeur met gefronste wenkbrauwen de as van zijn sigaar tikte en onwillig naar een onbestemd punt in de kamer keek.
- Ik zou bijzonder gaarne willen, dat u zich met die reportage belastte, mevrouw Nieuwersluys. U is nooit in Amerika geweest, voor zover ik weet. Uw mening over mensen, zaken en toestanden zal fris, nieuw en onbevooroordeeld wezen.
- Ik ben wel in Amerika geweest, Noord en Zuid, antwoordde Martine, maar 't was voor de oorlog. Ik zou immers naar Parijs gaan.
- Naar Parijs moet ik, lust of geen lust, mompelde Bouwman, dat zul je zien.
- Op dit ogenblik, hervatte de directeur met zijn enigszins lijzige stem, welk een zonderlinge tegenstelling vormde tot zijn beslist optreden, op dit ogenblik moet ik twee van mijn beste lui zenden, één naar New-York en één naar Wenen, en daarna naar Iran.
| |
| |
Hè-è, deed Bouwman halfluid, om blijk te geven dat hij zin in Wenen had.
- De derde man? spotte Martine.
- En jij Amerika, de eerste vrouw, kaatste deze terug.
- Dus u neemt het aan, mevrouw Nieuwersluys, u gaat er mede accoord. Het zou mij genoegen doen indien u al de andere plannen liet varen. Deze opdracht is belangrijker.
De directeur en Martine keken elkaar in de ogen.
Hij heeft het land aan Amerika, dacht ze, vooral aan de States. zijn moeder was van Charleston, de secessie-oorlog is heus nog niet zo vergeten als we in Europa wel menen, en nu moet er iemand naar ginder worden gestuurd, die niet enthousiast is, die niet dolblij is nu Europa een Amerikaanse kolonie wordt, en die het durft zeggen.
- Voor hoe lang ongeveer? vroeg Martine.
- O, een hele tijd, minstens drie maand. U reist per vliegtuig, ook ginds.
Amerika. Ze dacht even na. The Grapes of Wrath, Intruder in the Dust. Of Mice and Men, A Tree grows in Bloomsbury, hij wil iemand hebben die ook en bij voorkeur de lelijke kanten ginder in ogenschouw neemt, blootlegt, en de mistoestanden aan de kaak stelt. Goed. Ik houd niet van ice cream soda en nog minder van coca-cola, dat weet hij.
Ze drukte het stompje van haar sigaret plat zonder te antwoorden.
Fred Bouwman stiet haar met de elleboog.
- Je moet iets zeggen, Martine, ja of neen, anders vraag ik het voor mij.
Ze keek weer naar de directeur.
Hij heeft een hekel aan de States, maar hij is een knappe politicus. Hij weet dat Amerika mij onverschillig laat, dat ik de blote feiten en gegevens zal verstrekken met mijn persoonlijke indrukken, en verder een bloemrijke reportage zal leveren, terwijl het me niets kan schelen, wat hij er van zijn eigen brouwsel bij of tussenvoegt.
- Het is mij eender tenslotte, antwoordde ze op een toon alsof ze het eigenlijk gaarne deed. Het zal interessanter wezen dan het theaterseizoen in Parijs en de verschillende congressen aldaar.
Thuis - Rosalys, er scheen toch iets ernstigs aan de hand te zijn. Wat zou ze met het kind beginnen, drie maand was een hele tijd. Betteke, haar gewezen dienstbode, nu getrouwd en concierge in hun gebouw, was wel betrouwbaar en vol genegenheid, maar toch. O, wacht, voor een poosje terug naar Zwitserland, dat zou het beste zijn.
De directeur knikte voldaan, Fred Bouwman zuchtte gelaten:
- Het blijkt hem ook altijd voordeliger jou te laten gaan, dan een van ons.
- Jullie zijn klaplopers, verkwisters en geldwolven, daarom is het beter dat ik overthere ga, lachte ze.
- Je zult er slecht eten krijgen, kabeljauw met bessensap, en geen drie werkelijk interessante mensen ontmoeten, voorspelde hij somber.
| |
| |
- Dat is de vraag, Fred. Trouwens ik ben in Europa oververzadigd van mensen die zichzelf interessant vinden.
Hij keek haar bijna brutaal aan.
- Zoals ik bijvoorbeeld. Daar geloof ik niets van.
Na afloop der vergadering liepen ze over de Brouckèreplaats. Martine zette zich in een zeteltje op het terras van een der café's.
- Meestal Scala? Zelden een van de beide andere, of Continental, of de overzijde?
- Macht der gewoonte. Metropole is goed voor de vreemdelingen. Ik heb aan de Scala een sentimentele herinnering.
- Onmogelijk, Martine. Gevoeligheid en jij dat is uitgesloten. Dus ik ga naar Wenen en jij naar de Yankees.
- Wat een idee eerst om me voor veertien dagen naar Frankrijk te laten gaan. Je kunt net zo goed naar Luxemburg trekken of naar Breda. De modes hebben we hier niet meer een seizoen, maar een heel jaar te vroeg, de toneelstukken spelen ze in Brussel als proefkonijntjes voor Parijs, het existentialisme is een afgezaagd deuntje, van de priester-werklieden weten we alles uit de romans. Reportage uit Parijs, heremijntijd, hoogstens goed voor een Hollands damestijdschrift of een blad uit de provincie, maar toch niet voor de mensen hier in Brussel.
- Was je zo zeker dat de baas je eerst werkelijk naar Parijs wilde hebben?
Martine keek hem met ongeveinsde verbazing aan.
- Fred, wat bedoel je?
- Nou ja... Je hebt toen eens een woordje gezegd over Israël, je wilde naar Jeruzalem, het was bij jou geleden van voor '40. En dan Egypte. Daar was voor jou al sprake van eer Farouk werd weggejaagd. Neen beste meid, Parijs was vanwege de grote baas maar een smoesje voor een correspondente van jouw kaliber, een poging om de collega's in de luren te leggen. De baas zou je ginder wel eens per vliegtuig een beleefdheidsbezoekje hebben gebracht.
- Fred, je bent een onmogelijke vent.
- Inderdaad. En vertel me nu eens welke sentimentele herinnering, laat me eventjes lachen, jou steeds op hetzelfde plekje in de Scala op de Brouckèreplaats doet neerstrijken.
- Vraag Cinzano voor mij, Fred, de garçon wacht al een kwartier op je besluit. Wat mij betreft ik heb hier de laatste keer met mijn moeder gezeten, daags voordat ik tegen haar zin weer voor een poosje naar Parijs trok. Nadien heb ik haar niet meer levend teruggezien.
Ze sloot even de ogen. Fred Bouwman wenkte de garçon, bestelde twee vermouth's en legde zijn hand op de hare.
- Neem me niet kwalijk, Martine.
- Ik neem nooit iets kwalijk onder collega's, antwoordde ze hard.
En toen milder:
- Toch zeker niet van jou, Fred.
| |
| |
| |
II.
Martine kwam thuis, keek eens rond, liep de verschillende kamers van haar appartement door, riep lichtjes: Rosalys! Rosalys! maar kreeg geen antwoord.
Op de kaptafel van haar dochter lag een briefje. Ze opende het, voelde toch haar hart kloppen. Het kind had zo overspannen geleken, zo totaal van streek, je kondt nooit weten waar zulke bedaarde schepseltjes ineens toe zouden besluiten als ze overstuur geraakten.
Het geschrift was wat onregelmatig, maar de inhoud stelde haar gerust:
‘Lieve moeder, wees niet bezorgd. Guy is me komen halen. Ik had wat geslapen en voelde me beter. Ik wilde eerst niet uitgaan, maar Guy zegde dat het me goed zou doen. Gisteren had ik hem alles verteld, waar ik met u over sprak. Toen leek het me erg. Nu niet meer.
Veel liefs van Rosalys.’
Goddank, ze zal er wel overheen komen, oordeelde Martine.
Doch diep in haar bleef de twijfel. Guy de Wevelghem d'Ostermeire. Een van de jongens van goeden huize waar ze op het jaarlijks bal van de adel in het ‘Concert Noble’ kennis mee had gemaakt. Een magere bleke jongen, hij deed denken aan een ivoren fluit. Hij en Rosalys leken net twee kinderen, die voor het eerst mee mochten gaan naar een grotemensenfeest, maar toen ze samen wegschoven over de gladde dansvloer van een der salons, waar het iets minder vol was, toen was er toch wel wat aardig ouderwets aan in die aristocratische omgeving. De patriciërswoning, het hoogst beschaafde gezelschap, minder snob dan het publiek van de Beaux Arts. Iets van de oude stempel had ook haar, Martine, ingenomen die avond. Ze was er feitelijk om verslag uit te brengen, had de laatste tijden terwille van Rosalys meer reportages uit het mondaine leven aangenomen, om haar dochter wat in de wereld te brengen, haar te onttrekken aan het voortdurende zwoegen in de krotwoningen, waar ze na het beëindigen van haar werk in de Kinderkribbe der stad Brussel, heentrok om ook verder het oog op haar beschermelingetjes te houden.
Nu besefte ze het: ze had dwaas gehandeld in de opleiding van haar dochter. Na haar terugkeer uit Zwitserland, waar ze veel minder gaarne geweest was dan op de kostschool te Namen, had Rosalys verklaard zich aan de kinderverpleging te willen wijden. Martine had toegegeven. Het ene of het andere kwam er zo weinig op aan. Van doorstuderen zou bij Rosalys nooit iets gekomen zijn, ze hield niet van wetenschap, ze was te verlegen en te bescheiden om haar moeder als correspondente na te volgen, ze had een hekel aan cijfers en administratie, van kantoorleven wilde ze niets weten; het zou ook niet goed wezen met het oog op haar gezondheid. Maar ze hield veel van kinderen. En zo had Martine toegegeven en was Rosalys, na vlot afgewerkte studie en leertijd, geplaatst als verzorgster aan een der Kinderkribben in het hart van Brussel.
Eigenlijk was dit ook Martine's schuld; verpleegster in een hospitaal zou
| |
| |
beter geweest zijn. Maar ze had Rosalys meegenomen toen ze er verslag moest uitbrengen over het eerste bezoek van Prinses Joséphine Charlotte en onmiddellijk was haar dochter met hart en ziel ingegaan op een werkkring aldaar, en ze had betoverd naar de Lenteprinses gekeken alsof het een bovenaards wezen gold.
Geërgerd liet Martine zich in haar zetel neervallen. Als haar kind zin had gekregen in een baantje aan het hof, desnoods als kamenier, zou dat veel beter geweest zijn, mopperde ze.
Als tegengif had ze Rosalys, wier werk tenslotte vroeg gedaan was, meegenomen naar cocktailpartijen, schouwburgvoorstellingen, muziekuitvoeringen, naar de grote modeshows, de concerten in het I.N.R., naar het automobiel-salon, naar de opening van belangrijke exposities van schilderijen, zelfs naar de jaarlijkse ruiterfeesten in het Jubelpark, omdat de paardensport haarzelf interesseerde, naar alles wat Rosalys met weelde, schoonheid, kunst, vermaak in aanraking kon brengen. Het verheugend resultaat was dan wel geweest, dat het meisje aardig begon in te gaan op de hulde die haar door het sterke geslacht werd gebracht, ofschoon ze van nature bescheiden, en eerder ingetogen was.
De omgang met Guy de Wevelghem d'Ostermeire, een telg uit het geslacht der ‘lui met rotpretentie en een kleine de’, zoals haar collega Fred Bouwman alles noemde wat tot de adel behoorde, was voortgegaan. Guy was een aardige knaap. Waarschijnlijk was een zijner voorvaderen koster of keuterboer uit de buurt van Wevelghem en had hij later een reepje land kunnen kopen of pachten in Oostermeire, zodat hij ter onderscheiding van andere landbouwers uit de streek zo genoemd werd om aan te duiden, dat hij niet Sus van Wommelghem of Hein van Westerbeek was. Met de eeuwen waren dan de rijkdommen en de adelbrieven gekomen en nu was dit alles met twee kleine ‘de’'s het erfdeel van een schrale jongen, beleefd, goedhartig, en niet heel verstandig, die smoorlijk verliefd was geworden op een stil, mager meisje, niet bijzonder knap of verstandig, maar dan toch met een vrij aangenaam uiterlijk en nette manieren, beantwoordend aan de nietszeggende naam Rosamonde Eliza Nieuwersluys, in de dagelijkse omgang Rosalys.
En deze Rosalys, die smaakvol gekleed ging, mooie parelen bezat en over zoveel zakgeld mocht beschikken als ze verkoos, en die desondanks uit philanthropie een baantje aan de Kinderkribbe Joséphine Charlotte had aanvaard, was de dochter van een bekende, men kan zelfs zeggen befaamde journaliste, die overal toegang had, in alle kringen ontvangen werd, omdat men haar gespitste pen zowel waardeerde als vreesde, omdat ze, onafhankelijk van haar Brussels blad, correspondente was van verschillende buitenlandse uitgaven en haar invloed niet te onderschatten viel.
Zelfs de groten, de heren van het ogenblik, stonden een intervieuw toe aan mevrouw Nieuwersluys, als ze het tien keer aan een der minderheden van de journalistieke bent hadden geweigerd.
Een paar autotochtjes samen gemaakt in haar moeders kleine Citroën of in
| |
| |
de Salmson van de jongeman, een namiddagthee hier, een uitstapje daar, de jongemeisjes uit zijn wereld genoten misschien ondanks de emancipatie van de adel niet zo veel vrijheid als de burgermeisjes, en de kennismaking was uitgegroeid tot een idylle.
Martine was juist besloten door haar huisarts te laten verklaren dat Rosalys volstrekt weer een poosje naar Zwitserland moest voor haar gezondheid, net als in de vormingsjaren, toen het blijkbaar tussen de jongelui tot een verklaring zijnerzijds en een opheldering harerzijds was gekomen.
Natuurlijk, het kind had gelijk. De zaken van het begin af duidelijk uiteenzetten, geen onaangename onthullingen als het al tot halve of hele verlovingen is gekomen, maar hoe had ze het in vredesnaam in haar hoofd gekregen, de aanhankelijke Rosalys, die het verdrietig vond een hoed of een halsdoek te kopen zonder haar moeder te raadplegen, om zo op eigen hand te werk te gaan.
Enfin, het was gebeurd, maar zien hoe het nu verder ging. Over een paar dagen zeggen, dat zijzelve nooit toestemming zou geven voor een verbintenis boven hun stand en Rosalys naar Zwitserland zenden. Misschien Rosalys meenemen naar Amerika? Dat zou een kostbare geschiedenis worden, maar tenslotte kon ze van de baas toch alles geschikt krijgen zoals zij het wilde.
| |
III.
Rosalys hield het snippertje papier, waarop ze het adres had genoteerd, krampachtig vast. Een van haar weinige persoonlijke kennissen, die in kunst liefhebberde, had ze gevraagd eens te informeren naar een zekere schilder Charles Van Aken. Blanche had beweerd dat men de naam zelden of nooit gehoord had, althans niet in die schilderskringen, waarin zij deed of ze zeer thuis was, maar of er geen verwarring kon bestaan met een zekere Carlo Vanalcken. Deze exposeerde op het ogenblik in een, nu ja een beetje eigenaardige gelegenheid, maar dat zegt niets, de bekende kunstzalen zijn zeer duur. Ze wilde er wel met Rosalys heengaan, maar de tentoonstelling liep op zijn einde en Blanche was juist deze week zo bezet. Trouwens Rosalys zou het alleen wel vinden: ‘The Pimpernel’, een kleine dancing. Er lagen een paar zaaltjes achter en boven de bar. Als je vanaf het Noordstation kwam was het de eerste of tweede straat rechts tussen Adolphe Maxlaan en Jacqmainlaan, en dan aan de linkerkant.
Rosalys was al twee maal het straatje op en neer gelopen, over het ongelijke voetpad, eerst aan de ene dan aan de andere zijde. Als de meeste gelegenheden in deze buurt zag het er van buiten rijk, goed gesloten en verdacht uit.
Haar polsen klopten, zodat ze haar hand voelde beven, toen ze die op de koperen klink legde, met een laatste schuwe blik op de prachtige dwars over elkander hangende dichte voile gordijnen voor het enige brede venster.
Maar binnengetreden werd ze rustiger. Een fijne bar, palissanderhout en
| |
| |
donkerblauw fluweel, een zestal achthoekige tafeltjes, een paar gasten. Van achter de toog klonk uit een ander vertrek zeer zachte, weemoedige muziek, muziek die ze kende, al wist zij ze op dat ogenblik niet thuis te brengen. Ze meende Sibelius.
Aarzelend ging ze in een hoekje zitten, haalde dadelijk haar sigarettenkoker te voorschijn om zich een houding te geven.
Links van de toog ontwaarde ze een fraai gebeeldhouwde trap. Er hing een klein getekend schild tegen de muur met in gothische letters: Salle d'exposition.
Ja, Blanche had het haar gezegd, er waren zalen achter en boven de bar; gedanst werd er waarschijnlijk in het vertrek vanwaar de muziek kwam.
Een bediende naderde, bleef even voor haar tafeltje staan, wachtend. Ze wendde het gezicht naar hem toe en het scheen of hij haar enigszins achterdochtig aankeek.
- Thee met citroen, bestelde ze snel, zelve verwonderd over haar korte bevel.
Toen hij na geruime tijd weerkeerde en het zilveren blad voor haar nederzette, vermande Rosalys zich.
- Er is een tentoonstelling boven? vroeg het meisje.
De garçon knikte en vorste op zijn beurt:
- Verwacht u iemand?
Ze schudde ontkennend het hoofd, begreep nu waarom hij zo lang gewacht had om haar bestelling aan te nemen, en later zo getreuzeld om haar te bedienen. Dit was geen tea-room waar een dame alleen kwam, of alleen bleef. En plotseling gejaagd, onhandig:
- Ik zal meteen maar afrekenen. Ze legde een briefje op tafel neer. Het is goed zo, vervolgde ze haastig, eer de garçon tijd had om terug te geven.
- Dank u, mevrouw, antwoordde de man. Bleef toen nog even talmen, keek terzijde of van de toog niemand hem in het oog hield, boog zich voorover en sprak halfluid:
- Die tentoonstelling is niets bijzonders. Als ik u was zou ik me niet vermoeien om naar boven te klimmen.
Rosalys keek hem recht in het gelaat. Iets in de ogen, die meewarig op haar neerzagen, deed haar denken aan Dutch, de herdershond van Guy.
Rosalys stond aan de voet van de trap, tuurde naar het sierlijke schild met de pijl naar boven: Salle d'exposition, legde haar hand op de leuning en keek toen schichtig om.
Het was of iemand haar riep, een teken gaf, waarschuwde, maar in de bar zaten enkel heren en dames te praten. Uit de achterzaal klonk nu meer opgewekte muziek, wat luider, en de man die haar bediend had stond, met de rug naar haar toegewend, iets te berekenen met de vrouw achter de toog.
Plotseling klonk van boven een schrille lach, onnatuurlijk luid in deze omgeving, waar alles omfloerst scheen te zijn. Ze bemerkte nu pas, dat van
| |
| |
het begin af aan, behalve de muziek beneden, ook licht geroezemoes, gesmoord gichelen tot haar was doorgedrongen. Ze hief met een ruk het hoofd recht en stapte vastberaden de eerste treden op. Aan de draai was een portaal, er hingen verscheidene etsen, in de hoek stond een kleine marmeren Apollo op een voetstuk. Verschillende deuren kwamen op dit portaal uit. Het leek er stil en toch was er beweging; achter iedere deur waren mensen, ze voelde het, overal vandaan klonken onderdrukte geluiden, gedempte stemmen. Overal waren wezens, die gesmoord zuchtten of fluisterden, die dronken of misschien heen en weer schoven, wat dansen heet in een beperkte ruimte. Rosalys voelde haar beklemming groeien tot angst.
Een tweede schild met pijl wees naar de volgende verdieping: Salle d'exposition. Ze wipte vlug naar boven.
Nu stond ze vanuit de warme gezelligheid van blauw en palissander in de bar en de doezelige schemer van de geboende trap met de roodfluwelen loper in een matverlichte hal onder een glazen koepel, waar van drie zijden zaaltjes op uit kwamen.
Het was een vreemde belichting, klaar en toch geheimzinnig, opaalkleurig, parelmoer, een licht dat scheen te geuren.
De muziek van beneden steeg hier hoorbaar op, alsof het door een koker naar boven werd gestuwd. De wanden van het zaaltje tegenover de trap waren lichtbeige en bijna wit het dikke kleed op de gewreven vloer. In het midden van de zaal stond een laaggeplaatst beeld.
Rosalys naderde. Ze kende dit beeld, had het in Florence gezien met haar moeder, die het bewonderde. Haar had het verward, vreemd aangedaan en onaangenaam: Hermaphrodite.
Ze wendde het hoofd naar de rechterwand, deed een paar passen voorwaarts, beschouwde een grote tekening, sloot de ogen.
Ze voelde zich duizelig worden, misselijk. Er stond een clubzetel naast een bronzen groep, ze ging snel zitten, bekeek de groep, vermande zich toen, liet haar blikken rondwaren over de kleine en grotere doeken aan de tegenovergestelde wand, over de groepen in terra-cotta, gips en brons, die op sierlijke voetstukken verspreid stonden.
Mensen liepen heen en weer, lachten, praatten. Een paar heren in een hoek spraken halfluid met een magere donkere vrouw die, een sigaar in de linkerhand, heftig discuteerde met een slanke blonde man van onbestemde leeftijd. Hij deed denken aan? Aan wie deed hij denken. Ze tuurde strak naar het paar om de schilderijen niet te zien, en de tekeningen en de beeldengroepen. De man zag er uit als een edelman uit het bloeitijdperk der renaissance.
Rosalys trachtte op te staan, maar haar benen weigerden. Ze beet de tanden op elkaar, kwam overeind en ging met starre blik langs de doeken heen. Bij het grootste schilderij hield ze even stil, bezag het vorsend: twee naakte vrouwen ineengestrengeld.
Haastig keerde zij zich om, ze stond weer in de lichte hal. Ze moest zich vasthouden aan de balustrade van de trap. Uit een der zaaltjes klonk opnieuw
| |
| |
de schrille lach en nu ook het getinkel van glazen, een hoge vrouwenstem gierde een Franse vloek, een mannenlach schalde.
Weg, weg, hoe kom ik hier weg. Hoe kom ik die trap af, en dat eerste portaal voorbij met al die gesloten deuren, en dan die tweede trap en de bar.
De muziek van beneden steeg luider op.
Het duizelde haar, ze was bang te vallen, haalde dieper adem, de walging steeg in de keel, ze moest overgeven, krampachtig klemde ze zich aan de balustrade vast.
Plotseling werd ze bij de arm gevat, verschrikt wendde ze zich om. Het was de blonde man met zijn puntbaardje en fijne knevel, de edelman uit de renaissancetijd.
- Voelt u zich niet goed? vroeg een warme stem. Wacht, kom hier mee binnen.
Ze wilde tegenstribbelen, zich verweren, maar ze werd met zacht geweld meegetroond in een klein kamertje, dat er correct en koel uitzag als een kantoor.
- Haal eerst een glas water voor deze dame, gebood de innemende stem aan een gegalonneerde bediende. En bestel vlug een taxi.
- Neen, neen, verweerde ze zich. Het is niet nodig. Ik wil naar huis, ik wil weg.
De bediende zette een glas water voor haar neer. Haar begeleider had haar laten plaatsnemen in de kantoorstoel, zelf wipte hij met een zwierige beweging op een hoek van het bureau.
- Moest u hier soms iemand ontmoeten? vroeg hij achteloos.
Het meisje schudde ontkennend het hoofd.
- Wat kwam u hier dan doen?
- De... de tentoonstelling zien, stotterde ze verward. Een vriendin had er mij over gesproken.
- Dit is geen buurt en dit zijn geen tentoonstellingen voor meisjes van uw soort. Kom, ik zal u naar beneden brengen.
- Neen, ik ga alleen, ik loop wel, ik ga met de tram, ik wil naar huis. Ik wil hier uit!
Ze was opgestaan, deed haar uiterste best om haar beven en stotteren te bedwingen.
De vreemde heer ging haar voor de trap af, telkens omkijkend alsof hij vreesde dat ze zou struikelen, dan de bar door. Een groene taxi stond reeds voor. Rosalys herademde toen ze op de stoep stond, vond iets van haar zelf-vertrouwen terug, wendde zich om.
- Ik heb soms wat last van duizelingen, sprak ze verontschuldigend, want ze kreeg het gevoel dat de onbekende het goed met haar meende en zag dat hij ook volstrekt geen aanstalten maakte om haar te vergezellen.
- Hebt u geld bij u? Zal ik misschien voor u betalen? Niet? Geef uw adres dan aan de chauffeur. Als u wilt kan ik met u meegaan, maar ik denk dat het niet nodig is.
| |
| |
Ze keek de man aan, hij was niet jong, niet oud, het begin van de middelbare leeftijd. Hij was van middelmatige gestalte, zag er wat vreemd en toch betrouwbaar uit, een beetje te hoofs en te sierlijk in zijn bewegingen misschien. Ze begreep niet waarom en waarvoor ze zo bang was geweest daarboven in dat zaaltje. O ja, die afschuwelijke, afschuwelijke...
Rosalys drukte de handen tegen haar slapen.
- Dank u wel. U is erg vriendelijk... ik ben nu weer heel goed.
- Ga nooit naar gelegenheden die u niet kent, nu niet en later niet, vermaande hij ernstig. Het kan aan jonge meisjes onaangename verrassingen bezorgen. Nu, wel thuis.
Het portier werd dichtgeslagen en de motor zette aan.
| |
IV.
Martine Nieuwersluys sloeg de jonge man bij zijn binnentreden nauwkeurig gade.
Guy de Wevelghem d'Ostermeire boog met de hakken tegen elkaar, zeer diep, zo diep, dat zijn lichaam een rechthoek vormde, nam de aangeboden hand losjes in de zijne en drukte een kus op de vingertoppen.
Een volmaakte danslesbuiging, lachte Martine in zichzelf, hij moet laureaat geweest zijn van de ‘cours de danse et de maintien’, al was hij het misschien nooit ergens anders in. Wat een welopgevoede onbeduidende jongeling.
- Neem plaats, misschien herinnert u zich mij nog. Ik meen dat u me eens werd voorgesteld in de Beaux Arts, op een concert.
- Pardon, het was in het N.I.R. Pardon dat ik dit rectifieer, maar ik herinner het mij zeer levendig. Het was de eerste maal, dat ik uw dochter...
- Juist, juist, nu weet ik het weer. Wel, mijn uren zijn helaas altijd zeer ingenomen en u moet mij niet kwalijk nemen, dat ik u per telefoon verzocht even hier te willen komen, bij mij aan huis.
- Integendeel, het is voor mij een grote eer.
Huichelarij en nonsens, dacht Martine maar ze vervolgde koel:
- Want ik wilde eens openhartig en ongestoord met u spreken. De volgende week vertrek ik voor onbepaalde tijd naar het buitenland. Rosalys zou voor een poosje teruggaan naar Zwitserland, ze is niet heel sterk, maar ze wil het werk aan de Kinderkribbe niet laten varen en staat er op in Brussel te blijven. Zij is de laatste tijd erg zenuwachtig en ik wil haar dus niet tegenwerken.
Guy de Wevelghem keek zo eenzijdig mogelijk langs haar heen naar de gummiplant op het hoektafeltje.
- U kent onze levensomstandigheden, vervolgde Martine enigszins geërgerd door zijn ontoegankelijkheid, en ik weet wat er tussen u beiden is voorgevallen.
- Voorgevallen? De jonge man trok vragend de wenkbrauwen op.
Huichelaar! foeterde Martine inwendig.
| |
| |
- Nu wilde ik u verzoeken zachtjes aan de vriendschapsbetrekkingen met mijn dochter te laten verslappen, en dan geheel op te geven, vervolgde ze. Er kan nooit sprake wezen van een verloving tussen u en mijn dochter. Uw familie is er op tegen en vanuit haar standpunt begrijp ik dat, al lijken mij de redenen ongegrond. Mijnerzijds zou ik ongaarne mijn toestemming hebben gegeven tot een verbintenis, die misschien aannemelijk schijnt, maar die mij ongewenst voorkomt en waarin Rosalys niet gelukkig zou wezen, op de duur althans.
Dus, om verder leed te voorkomen, u weet hoe overgevoelig mijn meisje is, vraag ik u haar met rust te laten. Een plotselinge breuk is misschien voor u beiden niet mogelijk en zou de toestand kunnen verergeren, maar zo menige flirt verloopt, zo menige idylle verwatert en vervaagt met de najaarsdagen.
De jongen tegenover haar knikte, boog zich voorover, steunde de ellebogen op de knieën, legde de vingertoppen van beide handen tegen elkaar en keek haar peinzend aan.
- Ik houd veel van Rosalys. Zij is zeer lief, sprak hij aarzelend. Ik meen te mogen zeggen dat zij ook van mij houdt.
Lammeling, waarom trouwen jullie dan niet, zonder ouderlijke toestemming, brieste het in Martine, maar ze beheerste zich.
- Jawel, Rosalys heeft een aangenaam karakter, ze is ontwikkeld en welgemanierd, en bezit ook voldoende fortuin. Maar de werkelijke bezwaren van uw familie worden hierdoor niet uit de weg geruimd, de bezwaren tegen haar geboorte bedoel ik.
De jonge man keek verschrikt op.
- Mevrouw Nieuwersluys!
- U ziet, ik noem de zaken bij hun naam. Ik wens niet dat Rosalys meer verdriet zal hebben dan tot nu toe, en daarom denk ik dat het 't beste is nu maar een einde aan ons onderhoud te maken en vraag ik u dringend mijn verzoek in te willigen. De vacanties op de universiteit zijn reeds aangevangen, of misschien heeft u uw studies voltooid. U kunt gemakkelijk van uw ouders toestemming krijgen om een poosje buitenslands te gaan, en al wil ik niet beweren: uit het oog, uit het hart, toch geloof ik, als u elkander niet meer geregeld ontmoet, als u Rosalys wat wilt vermijden en geen drukke briefwisseling met haar wilt onderhouden, dat zij, die toch ook haar eergevoel heeft, al berust het op andere grondslagen dan dit van voorname geslachten, dat zij dan lichter over deze teleurstelling heen zal komen. Ik heb het recht niet om u uw erewoord te vragen, ik heb zelfs het recht niet mijn dochter te verbieden u te ontmoeten. Zij is een vrije mens en u hebt zich correct tegenover haar gedragen. Maar...
Ze stokte. Maar indien je haar liefhadt dan zou je daar niet zo snullig voor me zitten, zoals je misschien ook voor je vader zoudt staan, als je met een huwelijksvoorstel met mijn dochter voor de dag kwam, kookte het in Martine.
Ze was plotseling woedend geworden, woedend zoals ze het eens op Charles
| |
| |
was geweest. Woedend en verontwaardigd om wat de mannen liefde noemden. Woedend op Rosalys, haar kind dat smachtte en wegteerde naar zo'n zwakkeling, zo'n onbeduidende lummel.
Guy de Wevelghem d'Ostermeire stond op.
- Mevrouw Nieuwersluys, sprak hij beslist, ik heb de eer u de hand van uw dochter te vragen.
Ze kreeg ineens medelijden met de jongen, schudde het hoofd. Hij vergat blijkbaar dat in zijn wereld het huwelijksaanzoek door de vader van de trouwlustige candidaat behoort te geschieden.
- Dat is zeer ridderlijk, antwoordde ze kalm, maar u zijt beiden te jong om u nu reeds voor het leven te verbinden, en dat nog wel hoogstwaarschijnlijk tegen de wil van uw ouders. Over enige jaren, als u uw studies voltooid hebt, of als u een zelfstandig man zijt en een gezin kunt onderhouden, dan kunnen we nog verder zien. Geloof me, voor het ogenblik doet u het beste op mijn voorstel in te gaan, vooral in het belang van Rosalys.
- Ik zal uw wensen eerbiedigen, mevrouw.
Voor de tweede maal boog Guy de Wevelghem d'Ostermeire als een knipmes, kuste haar vingertoppen en verliet met afgemeten schreden het vertrek.
Martine volgde hem tot aan de lift. Hij wendde zich nog eenmaal om, keek door de achter hem openstaande deur naar de kamer die ze juist verlaten hadden, naar de beide zetels, de gummiplant, neeg nog eens het hoofd en verdween in de lift die geruisloos naar beneden gleed.
Oef, zuchtte Martine, dat is vlug en gemakkelijk gegaan. Ik zou bijna zeggen te vlug en te gemakkelijk. Arme Rosalys. Enfin, des te beter.
| |
V.
- Nu het er op aankomt heb je het land om naar Amerika te gaan.
- Ja Fred, ik heb het land en ik zal je zeggen waarom. Er is iets gaande met Rosalys. Ik heb je verteld van die uitbarsting vlak voor onze laatste algemene bijeenkomst op het redactiebureau. Sedertdien is het kind nooit meer zichzelf geweest. Ze was eerst druk, opgewonden, ging meer uit dan gewoonlijk, ja, met wie precies kan ik niet controleren, trouwens dat doet er niet toe. Ze heeft een paar goede kennissen, meisjes en jongelui, ze gaan in groep uit en ook wel twee aan twee. Maar terwijl ze vroeger beweerde te moe te zijn na haar werk of geen zin te hebben, was het nu veranderd. Ze ging veel uit met Guy de Wevelghem, sprak er gemaakt gewoon met mij over en bestelde in een week meer nieuwe kleren dan gewoonlijk in een heel seizoen. Naar Zwitserland wil ze niet tijdens mijn afwezigheid, dat heb ik je al gezegd, en daar zit ik erg mee in. God weet tot welke dwaasheden tegenwoordig de jongelui in staat zijn, als ze zich vrij voelen.
- Fred, onderbrak ze zichzelf, je lacht me uit! En je hebt gelijk, dat is het ergste. Op Rosalys' leeftijd of een beetje ouder, ben ik naar Parijs ge- | |
| |
trokken voor reportage. Ik ben er meer dan een jaar gebleven en, wat ze noemden, ik ben er in mijn ongeluk gelopen, of nadien althans.
Ze zaten als gewoonlijk in de Taverne de la Scala op de Brouckèreplaats.
- Ja Martine, il faut avoir le courage de ses opinions. Laat je dochter begaan, laat haar doen wat ze wil, ze neemt een voorbeeld aan haar moeder, die heeft nooit anders gedaan en doet het nu nog.
- Nonsens Fred. Ik was een flink meisje en Rosalys is een kind. Een sentimenteel romantisch schepseltje. Wat me verontrust is dat ze op een avond toen ik laat thuis kwam doodziek te bed lag. Hoofdpijn, overgeven, koorts, algemene ongesteldheid. Ik liet 's anderendaags de dokter komen en die constateerde: zenuwoverspanning, ze moest overwerkt zijn, of onaangenaamheden hebben, of een grote schrik of een hevige schok ondervonden hebben. Van vertrouwelijkheid is er tussen ons na die bewuste middag nooit meer sprake geweest, maar aan de dokter verklaarde ze dat ze helemaal van streek was door een auto-ongeluk dat ze op straat gezien had. Waar? Vlak bij de Beurs. Een verschrikkelijk ongeluk, ze kon er absoluut niet over spreken, ze had het de hele nacht voor zich gezien, beweerde ze.
De leugen lag er duimdik op, geen enkel blad heeft iets van een ongeval gemeld op die dag, maar ik heb de zaak natuurlijk blauw-blauw gelaten.
- En Guido van Wezelstraat tot Oosterhoek?
- Geen woord over Guy sindsdien. Nu is ze opgeknapt en ik vertrek morgen. Eergisteren heb ik het jongemens verzocht bij me te komen, wat hij heeft gedaan. Natuurlijk gedroeg hij zich onberispelijk. Ik heb hem gevraagd een einde te maken aan de omgang met Rosalys. Niet ineens, maar zo'n beetje geleidelijk.
En daarin heeft hij natuurlijk onmiddellijk toegestemd, als een welopgevoede jonge man.
- Neen, hij heeft eerst haar hand gevraagd.
Fred Bouwman proestte het uit.
- Welnu, laat ze trouwen, zonder dat Pa Baron of Ma Gravin er hun hoge goedkeuring aan hechten. Je hebt voldoende fortuin en je verdient meer dan genoeg om het stel te onderhouden, voorlopig althans. Dan hebben de jongelui hun zin en ben jij gerust.
- Fred, je bent een onmogelijke vent. Je neemt nooit iets ernstig op van wat ik je zeg.
- Jawel Martine. Ik ben je beste, je enige ware vriend. Dat weet je, al wil je het niet erkennen. En wat nu verder met Rosalys?
- Die deftige ouders van hem zullen nooit over het feit heenstappen dat Rosalys een onecht kind is.
- Wat weten ze tenslotte van de echtheid van hun eigen geboorte af. Ze waren er zelf bij, maar dat is ook alles...
- Och Fred, toe nu.
- Goed. Laten wij dan trouwen, jij en ik. Natuurlijk erken ik Rosalys dadelijk, met trots en vreugde, en dan geven de heer en mevrouw Bouwman- | |
| |
Nieuwersluys over een paar maand kennis van het aanstaande huwelijk hunner dochter Rosamonde Eliza Bouwman met dat stuk adel. Dan heeft de bruid een nette papa en mama, juist als de bruidegom. Martine, waarom schrei je?
- Ik schrei niet, antwoordde ze kwaad en snoot haar neus. Kom me morgen halen en breng me samen met Rosalys...
- Met onze dochter, bedoel je.
- Och, schei uit, dan brengen jullie me samen naar Melsbroeck.
- Ik zal in je afwezigheid een wakend oog op ons meisje houden en trachten goede maatjes met haar te worden.
- Geef je geen moeite. Ze is niet zo bijzonder op je gesteld, misschien in haar hart een beetje jaloers.
- Ze kan op me gesteld worden mettertijd. Vrouwen zijn altijd lichter geneigd tot vertrouwelijkheid met iemand van het andere geslacht, mannen trouwens ook.
- Bovendien vertrek je zelf.
- Ik zou dat kunnen uitstellen.
- Dwaasheid.
- Ik kan mijn baan opzeggen om hier te blijven en zodoende je eeuwige dankbaarheid verwerven door je kind te redden.
- Te redden? Waarvoor? Er valt niets te redden. Ze kan doen wat ze wil, ze moet toch haar eigen leven leiden. Maar wat ik niet zou kunnen uitstaan is dat ze zich doodtreurt, dat ze gaat wegkwijnen als een ouderwetse juffrouw uit de negentiende eeuw. Of dat ze misschien...
- Ja, Martine?
- Dat ze in dezelfde omstandigheden geraakt als ik voor ruim twintig jaar.
- Martine, jij bent indertijd niet in het water gesprongen.
- Natuurlijk niet, waarom zou ik?
- Enne, jij hebt ook niet getracht de gevolgen van...
- Fred, draai er niet om heen. Welneen, ik heb er geen ogenblik over gedacht het te laten wegmaken, zoals ze zeggen. Tegen mijn principes, en mijn eigen gezondheid was me ook te lief.
- Nu, Rosalys zal dus ook nooit zulke dwaasheden doen. Ze is jouw dochter, dus wat er moge gebeuren...
- Maar ze zal verdriet hebben.
- Dat is waar, daar ligt het onderscheid tussen jullie beiden. Ze is jouw dochter, maar ze heeft hart, ze heeft gevoel.
- Dank je.
- Word nu niet boos. Het toeval is altijd het sterkste. In een roman-critiek noemen ze het graag de deus ex machina, een bewijs dat critici stommelingen zijn. Kijk daar heb je ze. Zullen we doen of we ze niet zien?
Maar dit was een nodeloos voorstel, want Rosalys Nieuwersluys met Guy de Wevelghem staken juist voor de tramlijnen over. Rosalys pakte Guy bij de
| |
| |
arm, veiligheidshalve blijkbaar; toen ze haar moeder ontwaarde, hield ze hem nog wat steviger vast dan nodig, en beiden stapten op haar toe.
De voorstellingen werden gedaan en het viertal zat gedurende een half uur zeer opgewekt te praten over de gebeurtenissen van de dag, en het aanstaande vertrek der bekende journaliste.
Martine kreeg misschien voor het eerst van haar leven het gevoel of ze allemaal de situatie volkomen meester waren, behalve zijzelve.
| |
VI.
Rosalys was naar de kapper geweest en had het haar korter laten knippen en sterk krullen, zodat het bijna kroesde. Mooi vond ze het eigenlijk niet, maar het was meer naar de mode, en ze zag er ontegenzeggelijk minder zoetsappig uit dan vroeger. Ze gebruikte nu ook een lippenstift en werkte de wenkbrauwen bij, terwijl ze zich voordien vergenoegde met een tikje lichtrose op de wangen over de witte huidcrême en een waasje poeder in natuurkleur.
Het nieuwe tweestuks-kleed viel mede; de opslagen aan de mouwen en de kraag waren wel wat opzichtig, oranje en hardblauw geestreept, doch als ze er donkere schoenen en handschoenen bij nam in plaats van okergele, zou het voornamer zijn dan zo.
Voornamer, minder opvallend. Waarom? Waarom zou Rosalys Nieuwersluys er naar streven het ingetogen jongemeisje te blijven, smaakvol maar sober gekleed, welgemanierd maar bescheiden in haar optreden? Waarom?
Ze nam de lippenstift en werkte de welving wat hoger bij. Het was nu in zwang ook de onderlip zwaarder te maken, maar dat vond ze al lelijk bij anderen, dus zeker bij zichzelve.
Rosamonde Eliza Nieuwersluys - de dochter van een gevallen vrouw en een deugniet.
Ze boog het gezicht dichter naar de spiegel. Het was te spits, ze was immers al zo mager. Voor de lijn behoefde zij niet te vrezen, ze zou voortaan haar best doen wat meer te eten, 's middags bij de thee gebakjes of zoetigheid, dingen die aanzetten, dan zouden haar wangen wat gevulder raken. Zelfs op de film was het lelijk, sommige cinemasterren als Katharine Hepburn en Marlene Dietrich met die ingevallen kaken onder de uitstekende jukbeenderen.
Moeder was verwonderd over de keuze van haar nieuw avondtoilet. Ze wilde groen nemen en Moeder had natuurlijk gedacht reseda of zeegroen. Maar ze had grasgroen gekozen, en wonder boven wonder, het stond haar even goed, zo niet beter dan de pastelkleuren, waar ze tot nu toe de voorkeur aan had geschonken.
Het is maar een weet, mompelde ze. Het past misschien allemaal veel beter bij me, bij wat ik eigenlijk ben: de dochter van een meisje dat zich misdragen heeft met een verlopen kerel.
Ze aarzelde, zocht grovere woorden, lelijke woorden, die haar nog meer
| |
| |
pijn zouden doen, en ze herhaalde het met een wellust die haar schrijnend bevredigde: Rosalys Nieuwersluys, een meisje zonder naam, van onbekende afkomst, wier moeder van jongsaf de wereld heeft rondgezwalkt en een kind opgedaan van een leegloper, die zij onderhield. Het was beter geen vader te hebben dan zo'n vader, een man die de kunst verlaagde om zulk smerig werk te leveren.
Rosalys sloot de ogen en in plaats van het opzichtige persoontje in de spiegel verscheen het bekende beeld in het eenvoudige werkpakje, dat ze overdag in de Kinderkribbe Joséphine Charlotte droeg.
- Ik laat dat baantje varen, ik heb er genoeg van. Ik ben het maar begonnen om iets omhanden te hebben. Ik had evengoed schildersmodel kunnen worden, of mannequin, of danseres.
Als achtergrond van dat stille meisje, de helpster in de Kinderkribbe, die zich twee jaar lang zo gaarne en opgewekt had beziggehouden met de kleuters uit de volkswijk en ze omringd had met liefdevolle zorgen, met al de tederheid waarvan zijzelve haar hele leven lang gespeend was geweest, dook The Pimpernel op en het bovenzaaltje met de gruwelijke afbeeldingen.
Wat zou Moeder zeggen als zij vertelde dat ze daar in haar eentje was heengegaan op zoek naar haar onbekende vader?
Haar Moeder - Martine Nieuwersluys, de bekende journaliste, waardig, correct, werkzaam, die ze bewonderde en liefhad, en die ze daar juist in haar gedachten en in de woedend gemompelde woorden zo gruwelijk had beledigd.
Haar Moeder een gevallen vrouw, haar Moeder een meisje dat zich misdragen had, hoe kon, hoe durfde ze zulke dingen denken.
Moeder had oprecht liefgehad, een man die het niet waard was blijkbaar, en toen ze dat bemerkte had ze verkozen haar eigen weg te gaan, trots, zelfstandig, onbelemmerd. Maar ze had haar kind willen behouden, ze had het ter wereld gebracht en goed verzorgd, of laten verzorgen en opvoeden als door haar werk de tijd haar ontbrak, of de omstandigheden haar beletten om er zich persoonlijk aan te wijden. Ze was te fier geweest om een man tot het huwelijk te dwingen, een man die geschrokken was en teruggedeinsd voor de natuurlijke gevolgen hunner verhouding.
Rosalys liet zich op haar bed neervallen: O Moeder, Moeder toch, snikte ze.
Wat was het huwelijk in Moeders ogen: een vrije verbintenis van twee mensen voor het leven. Zo had Moeder het opgevat: een vrije verbintenis, aangegaan zonder dwang door mensen die elkander eerbiedigden. De wet moest deze overeenkomsten regelen, de wederzijdse rechten en verplichtingen moesten bepaald en aanvaard worden, de acte op het stadhuis was een bekrachtiging, een waarborg, een contract, een eis van de wet in een beschaafd land, meer niet.
Rosalys dacht aan al de gesprekken die ze in hun salon zo dikwijls over dergelijke onderwerpen had meegemaakt. Het ging altijd over zwaarwichtige en ernstige zaken. Moeder schertste zelden en flirtte nooit, er werd bij haar thuis nimmer wat Fred Bouwman noemde ‘lichte praat verkocht’. Als kind
| |
| |
bleef ze dikwijls in haar eigen kamer spelen met haar poppen en haar keukentje als Moeder bezoek had, later als groter geworden meisje liet Moeder haar altijd in de zitkamer blijven, terwijl de anderen boomden over economie en sociologie, over wijsbegeerte en zielkunde, over eugenetiek en huwelijksverbod, over politiek en wereldhervorming, over kinderbeperking en overbevolking, al die geleerde en voor haar zo onbelangrijke dingen. Soms ging het wel over muziek, en toneel, over schilder- of beeldhouwkunst, over architectuur en stedenbouw, doch heel zelden in vergelijking met de andere onderwerpen.
Hoe had ze Moeder van lichtzinnigheid kunnen beschuldigen, hoe kon ze in haar eigen Moeder iets afkeuren.
Eigenlijk had ze, zwijgend en in zichzelf gekeerd, altijd afgedongen op haar knappe, verstandige Moeder. Ze had vergelijkingen gemaakt, die immer te haren nadele moesten uitvallen. De andere kinderen, de medeleerlingen van school, die gingen leuk op de vrije namiddagen met hun moeders al de speelgoedwinkels af en later naar de bioscoop, of naar een kindervoorstelling, of koffiedrinken en taartjes eten. Die meisjes verheugden zich op huiselijke feesten, waar de beide ouders zich voor inspanden, op Sint Nicolaas, de Kerstboom, de Paasklokken. Op kinderpartijen, waar de moeder voor het goûter zorgde en de vader wat vroeger van zijn werk thuiskwam om met de schoolmakkertjes te delen in de pret, en de vriendinnetjes door grappige verhalen en spelletjes bezig te houden.
In haar jeugd niets van dat alles. Moeder was altijd aan het werk, was in de bijzondere periodes van het jaar gewoonlijk afwezig voor belangrijke reportages. Moeder had nooit tijd om spelletjes te doen, of portretjes in een album te plakken, om poppejurken te maken, of toen ze groter werd om 's middags met haar naar de stad te gaan winkelen, boodschappen te doen en thee te drinken in de Bon Marché of de Galeries Anspach.
Sinds ze volwassen was vergezelde ze Moeder naar grote feesten, naar mondaine avonden, naar premières in schouwburg en concertzaal, maar dan was het toch eigenlijk volstrekt niet samen uitgaan voor je plezier. Dan was het altijd omdat Moeder daar zijn moest voor haar werk en dan voelde Rosalys aan haar aandacht, die overal heenging, aan haar blik die voortdurend ongemerkt speurde, aan haar oor dat steeds naar iets anders luisterde dan naar de karige woorden van haar dochter, aan haar geest die tegelijkertijd aanen afwezig was, bezig met het verslag, of het artikel of de beschouwingen, die ze laat in de nacht zou neerpennen, dat dit geen ontspanning was, doch arbeid.
Moeder was zelfbeheerst, bezadigd, beredeneerd. Ze hield van haar dochter, dat wist Rosalys, ze had gewaakt over haar gezondheid, haar studie, haar ontwikkeling, maar ze was nooit kinderlijk jong met haar kind geweest, ofschoon ze zelve een jeugdige vrouw was gebleven. Ze was nooit teder, of innig of uitbundig hartelijk. Ze had er naar gestreefd, zoals zij het zelve noemde, om van Rosalys een flink meisje te maken. Een meisje, dat niet
| |
| |
schreide als ze zich bezeerde, niet huilde als ze verdrietig was, en niet aan stemmingen toegaf als ze zo'n nare weemoedige leegte in zich voelde.
Welnu, Rosalys was een flink meisje geworden, Moeder kon tevreden zijn. Ze had een werkkring gekozen, misschien niet juist wat Moeder gewenst of gehoopt had, maar toch een nuttige werkkring, die van haar een zelfstandige vrouw zou maken. Ze deed haar dienst, ze ging haar eigen gang, ze zocht gepaste afleiding, ze vervulde desverlangd kleine huiselijke verplichtingen. Thee en cocktails schenken als er bezoek kwam, en de mensen met oppervlakkige praatjes bezighouden als ze kwamen om Moeder te spreken en een ogenblik moesten wachten. Ze kon de copie van Moeder 's avonds altijd vlug en netjes overtypen, was steeds bereid even naar het blad of naar de drukkerij te lopen wanneer er haast bij was, ze ging voor Moeder naar bank en postkantoor als het bij haar werkuren mogelijk was, ze bestuurde Moeders wagentje voorzichtig en vlug.
Nu zou ze Moeders richtlijnen nog beter volgen: ze zou een onafhankelijke vrouw worden, dat zou ze tonen, ze wilde voortaan haar eigen weg gaan, zoals Moeder gedaan had, ook in de liefde. Waarom zou ze niet haar hele leven met Guy blijven, ook al konden ze niet trouwen? Ze zou Moeders voorbeeld volgen, ook hierin.
Rosalys ging rechtop zitten, liet zich toen weer neervallen. Neen, nu loog ze tegenover zichzelf. Ze voelde wel dat Moeder het in haar jeugd anders bedoeld moest hebben. Ze had haar vader liefgehad en was misschien van plan geweest samen met de man harer keuze een gezin te stichten, en toen was het misgelopen, toen was die man tegengevallen en Moeder had verkozen alleen te blijven en was tenslotte met ere alleen gebleven.
Voor zover haar herinneringen reikten, van haar prilste jaren af, was de toen nog zeer jonge Moeder geweest zoals nu, onberispelijk in handel en wandel. De schuldige was de andere, de karakterloze man, die zijn plicht verloochende, die zich later in zijn kunst welke Moeder alleen maar als middelmatig bestempeld had, ontpopt had als een nietswaardig mens. Met zulk een man had Moeder geen gezin kunnen of willen stichten.
Een gezin, een gezin! Van kindsbeen af had Rosalys daarvan gedroomd. Het was het verzwegen genot van haar eenzame uren zich dat uit te beelden en nu weer zag ze alles duidelijk voor zich, zo duidelijk alsof de film voor haar werd afgerold. Een klein vierkant wit huis, midden in een tuin, voor bloemenhof en achter moestuin en boomgaard. Daar woonden een vader en een moeder met vier kinderen. Rosalys was de oudste, ze had twee broertjes en een zusje. Moeder was altijd bezig in keuken, kelders en kamers. Ze naaide, streek en kookte en Rosalys hielp haar. Ze maakten groenten in en deden hele voorraden confiture op van hun eigen fruit. 's Middags kwamen de vriendinnen van de moeder soms koffiedrinken. Dan brachten ze breiwerk mee en patronen van blouses, rokken en kinderjurken, want de moeder en Rosalys maakten veel goed voor de jongeren zelf. De vader kwam 's middags thuis om te eten en de kinderen ook, Rosalys kookte zelve al heel goed. En 's avonds
| |
| |
was het zo gezellig. Dan zaten ze met hun allen aan tafel onder de lamp, de kinderen met huiswerk en Rosalys met een boek. De vader en de moeder zaten ieder in een zetel naast de haard. Zondags gingen ze allen naar de kerk. Waarom zouden ze niet naar de kerk gaan, zoveel mensen deden dat toch; 's middags gingen ze wandelen in het bos, de vader wees de weg en vertelde van alles over bomen, planten en insecten. De ouders spraken over dingen die iedereen begreep en waar ook de kinderen belang in stelden, ze gingen nooit naar vergaderingen of congressen en ze moesten ook nooit op reis. Later zou Rosalys dan kennis maken met Guy, hij kwam bij hen op bezoek om haar hand te vragen want haar ouders moesten eerst toestemming geven. Er werd in vriendschap over en weer gepraat door de wederzijdse families, en alles moest geregeld worden voor haar huwelijk. Vader en moeder wilden dat het heel mooi en voornaam zou gaan, omdat Guy van adel was, en ze kozen de duurste zijde voor haar bruidskleed, en een kanten sluier en oranjebloesems, want hun dochter moest als een prinses door haar eigen vader naar het altaar worden geleid. Het vierkante witte huis in de bloeiende tuin, een gezin, vader, moeder en de kinderen, ze leefden met elkaar als iedereen en gingen zondags naar de kerk. Rosalys was de oudste, maar die was verloofd, die ging gauw trouwen en een eigen gezin stichten.
De droom van het ouderlijk huis, dat Rosalys nooit had gekend.
Want ze was niet verloofd, ze had kennis met een jongeman boven haar stand, waar ze niet mee zou trouwen, want zij was een meisje zonder naam, een onwettig kind. Haar moeder had in haar jeugd een misstap begaan en haar vader was een gemene kerel, die ze gelukkig niet kende. En hoe het in de toekomst met Rosalys zou gaan, dat kwam er volstrekt niet op aan.
Guy hield van haar en zij hield van hem. Trouwen konden ze niet, zijn familie zou dat nooit goedvinden, misschien wilde zijzelve het net zo min, het zou Guy maar naar omlaag halen, een huwelijk met haar. Ze zou haar eigen zin doen, net als Moeder in haar jeugd, ze zou prettig met Guy blijven omgaan zo lang hij dat verkoos, en als hij meer verkoos, des te beter. Misschien konden ze samen een poosje gelukkig zijn, een kort poosje, en dan zouden zijn ouders er achter komen en stokken in de wielen steken, hem misschien weg zenden, zodat ze alleen achter bleef, heel alleen of misschien met een kindje, waarom niet? Ze zou niemand lastig vallen, maar aan haar kindje zou ze voorhouden dat vader een goede en edele man was, maar dat de boze mensen hen gescheiden hadden en hun huwelijk belet. Ze zou zijn naam nooit noemen, maar ze zou zijn portret tonen met bloemen er omheen, ze zou...
‘Hemel, weten jullie dat, Rosalys Nieuwersluys moet een kind krijgen. Waar zou ze dat gehaald hebben. Dat zedige meisje, wie zou zoiets gedacht hebben! En haar moeder heeft toch zo haar best gedaan om tenminste van haar dochter een fatsoenlijke vrouw te maken...’
Rosalys schrok op. Ze had weer gesoesd, wakend gedroomd, dat gebeurde haar dikwijls als ze op bed ging liggen.
| |
| |
Haastig stond ze op, streek haar rok glad, kamde voor de spiegel haar krulletjes weer op en poederde zich.
Ze ging in de stad souperen met Guy, daarna hadden ze plaatsen voor het Théâtre des Galeries en na afloop...
Na afloop zou ze wel zien, wat ze deed.
In de zitkamer gekomen vond ze naast de telefoon een briefje van Betteke liggen, dat ze bij haar thuiskomst uit de Kinderkribbe niet had opgemerkt.
De heer de Wevelghem had opgebeld om te zeggen, dat hij zich liet verontschuldigen, maar dat hij verhinderd was haar te komen halen en de avond met haar door te brengen.
Meer niet - meer niet. Verhinderd haar te komen halen. Verhinderd de avond met haar door te brengen. Verhinderd samen te souperen. Daarna naar het theater zoals was afgesproken.
Alleen maar verhinderd - meer niet.
(Vervolgt.)
|
|