geest beschouwd wordt hebben wij niet. Er zijn enkele verhalen over oorlogsgebeurtenissen, maar dat is al. Er zijn enkele novellen en romans - die van Ivo Michiels b.v. - die repressie en epuratie aanraken, maar de mens die daarin verschijnt is steeds een fataal in zijn gevoelens verstrikte. Het verzet vond eindelijk een verantwoording in ‘De Zure Druiven’ van Duribreux, die op menig punt beantwoordt aan de eisen inzake bewustheid die wij stellen, maar in laatste instantie té fragmentair blijft, niet algemeen genoeg, te zeer bijzonder, ja grensgeval om de volle smaak van de realiteit te dragen. Maar het op en af van waarden, het verlies van afgoden, het lijdend tasten naar de zin van begrippen die heden wit en morgen zwart zijn, we zoeken het tevergeefs in onze romanliteratuur. Ook lijkt aan onze katholieken het universele gevoel, in en voor het niets te staan, ja niets te zijn, voorbijgegaan. Hier en daar is er wel een duistere psychopathische figuur, bij een Mathijs b.v. die er ons iets van laat aanvoelen. Maar een katholieke behandeling van een probleem als dat van Walravens' ‘Roerloos aan Zee’ is ons niet bekend. En aan de andere kant, de moderne geloofsbevestiging, de nieuwe werking van de Heilige Geest, al hetgeen zijn weerslag vindt in de priesterromans van onze tijd? Een poging van Valeer van Kerkhove, ja, en een andere van Raf van de Linde rond de Godskeuze. Maar het is een Walschap, die het vraagstuk van de heiligheid aansnijdt, die een Imelda-figuur moet scheppen. De katholieke romanciers blijven overwegend in hun romantisme vast.
Door alleen bij de katholieke roman te blijven, zoals ons bestek het ons voorschrijft, vernauwen we ons blikveld natuurlijk enigzins op kunstmatige wijze. Maar zelfs wanneer we Walschap, Gijsen, Lampo, Van Aken, L.P. Boon, Walravens, Claus bij ons onderzoek betrekken, is de oogst aan de moderne roman zoals hij voor West-Europa op dit ogenblik typisch is, zeer mager. De ‘dramatiek van begrippen en van mensen in die wisselende begrippenwereld’ komt niet zuiver tot uiting. De psychologie blijft vaak in de instinctieve, in de sentimentele sfeer steken. De typische, alles begeleidende bewustheid blijft er uit weg. De ‘doorgronding, doorpeiling, geestelijke schepping van mens en wereld’ wordt niet volbracht zoals dat in het buitenland wel het geval is. Zijn wij Vlamingen dan tevreden, over al die schokken, problemen, worstelingen, verwezenlijkingen te lezen wat in andere talen daarover gedacht, gevoeld, geschreven wordt? Is de vertaling ons voldoende? Staan wij niet even ‘existentieel’ in de wereld als de mensen in de vreemde, dat wij niet zelf, met hoogst eigen kracht, met hoogst eigen inspanning, ons bekommeren om het raadsel van ons leven, van het mensenleven, van het zijnde tout court? Helemaal bevestigend kunnen we op die vraag niet antwoorden, want de jongens in het verzet die Duribreux ons tekent hebben juist dit als grote, tot heldhaftige eigenheid dwingende bekommernis. En we bezitten dan toch die schrijver en een van Kerkhove en nog wel enkele andere jongeren. Maar toch heeft de Vlaming nog onvoldoende geleerd, voor zijn peilen, denken en scheppen, voor zijn geestelijke activiteit, op eigen poten te staan. Gaarne neemt