| |
| |
| |
De laatste ronde
Onze enquête over de romanlectuur: een spiegel der meningen
Ze was in zekere zin een waagstukje, onze enquête. De Vlaming is van aard tamelijk gesloten en uit zich eerder moeilijk. Er bestaat in ons land ook geen spoor van enige levendige dialoog tussen lezers en schrijvers. Zelden ontvangen onze redacties van dagbladen en andere periodieken brieven, die niet handelen over de belangen van een groepje, localiteit of van een of ander ‘persoonlijk geval’. Meestendeels zijn het dan nog brieven van mensen die zich verontrecht of beledigd voelen. Dit is zo bij D.W. en B. en ook elders.
Wij hebben nu, met enige vrees, getracht door het initiatief van deze enquête een contact tussen lezers en schrijvers tot stand te brengen op een hoger plan en bovendien aan onze lezers onderling mogelijkheid tot gedachtenwisseling te schenken. Wij willen hierdoor bescheiden bijdragen tot de verruiming der geesten. Is het geen teken van beschaving dat men uit zijn eigen opvatting kan treden om voor opinies en argumenten van anderen open te staan? Dergelijke mogelijkheden tot gesprek, in een geest van verdraagzaamheid, hebben wij op alle gebieden in ons land en in deze tijd nodig. De groeperingen en organismen schieten hier totaal te kort. De pers zou die lacune moeten trachten te vullen.
Tot onze vreugde werd deze enquête van ons tijdschrift door zeer talrijke lezers van alle opinie, stand, beroep en ouderdom beantwoord. Wij danken hartelijk de deelnemers voor hun daad van intellectuele gemeenschapszin, en we zijn overtuigd dat deze renderend is voor het geheel van ons lezerspubliek.
Het is hier onze taak uit de ingezonden brieven alle opinies te verzamelen met al de argumenten waarop ze werden gesteund. Dit gebeurt hier volledig en zakelijk zonder enige persoonlijke commentaar. Het verslag wordt gestoffeerd met citaten uit enkele brieven. De talrijke lezers, wier schrijven niet wordt vermeld, zullen wel begrijpen dat het ons hier niet om een selectie uit brieven te doen is, maar om een nauwkeurige weergave der gedachten met hier en daar, ter illustratie, een zonder voorkeur gekozen maar treffend citaat.
Eerst nog een kleine opmerking vooraf: het was ons natuurlijk niet te doen om een antwoord op de theoretische kwestie over de principiële verhouding van nationale en universele literatuur, maar wel om een peiling naar de persoonlijke en concrete verhouding van onze lezers tot hun lecturen. Wij willen dus over geen principes debatteren maar een geestesgesteldheid belichten.
Hier volgen de verschillende antwoorden, geschikt volgens hun richting en de aangevoerde argumenten:
| |
I. Het Nationale motief.
Sommige inzenders verklaren hun practische voorkeur voor Vlaamse romans en motiveren die door nationale motieven van verschillende aard.
A) Bij enkelen geldt de liefde tot eigen taal. L.P., bediende uit A, drukt dit uit met de mening dat hij romans wenst die getrouw de leuze van het Davidsfonds weerspiegelen: ‘Voor Godsdienst, Vaderland, Moedertaal’ (dit laatste onderstreept). Een ander lezer, V.G., onderwijzer te B., meent dat wij overstroomd worden door ‘vreemd import’, en zegt zijn voorliefde tot het Vlaamse boek uit met het vers van Gezelle: ‘Mijn Vlaanderen spreekt zijn eigen taal... enz.’
B) Bij anderen spreekt niet enkel de liefde tot eigen taal, maar tot eigen landaard. Zij verkiezen Vlaamse romans omdat ze daarin
| |
| |
eigen gebruiken, streekschoon, volksleven, geschiedenis, enz. weerspiegeld zien. Joz. K., onderbureeloverste R.T.T. te O., drukt dit uit als volgt: ‘Benevens de voldoening en vreugde die eigen taalschoonheid geeft, is daar ook het verlangen om zo diep mogelijk door te dringen in de kennis van eigen zeden, volk en land, waartoe de degelijke roman toch een middel is.’ We vermelden op deze plaats speciaal (met hartelijke dank) een paar uit onze lezers in Kongo, wier brieven een haast lyrische uiting zijn van het verlangen naar Vlaamse boeken, die hun heimwee naar de thuis kunnen stelpen. Onze ‘heimat-auteurs’, Claes, Van Hemeldonck, e.a. genieten vanzelfsprekend hun voorkeur.
C) De mening van hen die meest en eerst Vlaamse romans lezen uit ‘plichtsgevoel’, nl. omdat zij menen dat het kennen en lezen van werk van eigen bodem de eerste verplichting is van de nationaal-bewuste mens, werd bv. vertolkt door Dr. E., chirurg te G.: ‘Liefst lees ik Nederlandse romans omdat ik het als een plicht aanzie voor de Vlaamse intellectueel eerst de productie van eigen taalgebied te kennen. In tweede instantie slechts komen buitenlandse romans aan de beurt.’ Onder de voorstanders van deze mening leggen enkelen de nadruk op de strijdfase waarin zich de Vlaamse Beweging zich in sommige opzichten nog bevindt, sommigen op de repressie, enz., zovele redenen die hun bizondere sympathie voor het Vlaamse prozaboek, vooral het Vlaams-bezielend, min of meer aanklagende of strijdende bepalen.
D) De bizondere liefde, als steun en aanmoediging, tot onze schrijvers wordt ook vermeld. Zo schrijft bv. Mej. L.D. uit Br.: ‘Ik lees liefst Vlaamse romans omdat ik van onze Vlaamse schrijvers houd. Wij moeten ze toch aanmoedigen en hun werken kopen en ze in onze bibliotheken een ereplaats gunnen’.
E) Ook de nationale trots komt aan het licht, zo bv. in een brief van K.d.B., handelsreiziger te R.: ‘Onze Dietse taal is voldoende rijk aan grote romanschrijvers, die de moeilijksten kunnen bevredigen... Zelden lees ik een boek vertaald uit den vreemde.’
F) Bij enkelen wordt in hun antwoord het nationale motief met het katholieke vermengd, in deze zin: dat hun voorliefde tot de Vlaamse roman uitsluitend naar de uitgesproken katholieke en liefst tendentieuze letterkunde gaat. Zo schrijft Pater E.V. uit een klooster te B. dat hij niets leest dan katholiek-Vlaams werk, hij betreurt dat er zo weinig ‘geestdriftige’ literatuur van dat soort is, valt uit tegen ‘de losbandige romanpest in Vlaanderen’, zegt dat we ‘in het gelid moeten staan’ en neemt ons tijdschrift, en inzonderheid de redactie-secretaris wegens ‘laksheid’ hevig op de korrel.
Hiermede is een reeks opinies, die hoofdzakelijk of uitsluitend het nationale element in hun voorkeur beklemtonen, afgehandeld. Zij vormen in het geheel van de inzendingen een minderheid, maar die we hier alle recht geven.
Daarnaast geven enkele inzenders uiting aan hun
| |
II. Persoonlijke gevoelsvoorkeur tot proza in eigen taal.
Zonder er hun nationale of wijsgerige principes bij te betrekken, geven deze lezers uiting aan hun persoonlijke affectieve voorkeur voor het Vlaamse prozawerk.
A) Enkelen omdat dit proza door hen beter, directer en vollediger kan ‘ingeleefd’ worden. Zo B.L. uit B.: ‘Ik begrijp beter en gemakkelijker de gedragingen van de voorgestelde personen en de betekenis van geschetste toestanden, omdat zij meestal gegrepen zijn uit het leven zoals wij het kennen. Ik voel er me nauwer mee verwant. Bij beoordeling van buitenlandse romans kan juist dit volkse karakter een eerder hinderlijk element worden wegens de moeilijkheid om uit te maken of sommige voor ons ongewone toestanden of psychologische reacties al of niet moeten toegeschreven worden aan de fantasie van de schrijver of enkel maar de weergave zijn van nationale verschijnselen. Een onbehaaglijk gevoel dat ik onlangs nog ondervond bij de lezing van “Kristus wordt weer gekruisigd” door de Griek Kazantzakis. Anderzijds kan natuurlijk het vreemde, het exotische, een element van charme worden, voor zover het ons inlicht over zeden en gewoonten van andere volkeren, zoals bv. bij Pearl Buck.’
B) Velen geven uiting aan hun voorkeur voor de Vlaamse ‘vertelkunst’. E.P., geneesheer te H., kan hun tolk zijn waar hij schrijft: ‘In de weinige uren die mij na dag- (en nacht!)-taak resten voor geliefde lectuur, heb ik geen nood aan zware problemen
| |
| |
of psychologie, maar aan boeken die mijn verbeelding door een boeiend verhaal aangenaam kunnen vergasten. Het meeste genoegen heb ik in het labeur en slameur der laatste jaren beleefd aan Timmermans, Claes, Walschap. Onlangs ook Brulez.’ R.d.S., bediende te A., schrijft ons ook een paar geestdriftige bladzijden over het genoegen aan Vlaamse vertelkunst beleefd: ‘Ik ben weinig bevoegd en heb te weinig gelezen om over wereldletterkunde van vandaag te oordelen, maar toch geloof ik dat de Vlamingen meesters zijn in het vertellen. Dat is wat mij juist naar Vlaamse boeken doet grijpen.’ Dhr. B.S., lyceumleraar te Amsterdam, staat dezelfde opvatting voor: hij vindt in de Vlaamse romans en verhalen weinig ‘bewuste psychologie’, ook ‘zeer gering vermogen tot wereldbeschouwing’, maar looft de ‘spannende vertelkunst van Buysse, Sabbe tot Brulez en Claus.’
| |
III. Beperkingen van het Vlaamse Proza.
A) Uiteraard is de waarde van het proza van een klein taalgebied beperkt, wanneer men ze met die van andere taalgebieden gaat vergelijken. Daarom verklaren vele lezers dat ze zich niet tot lectuur uit eigen taalgebied willen beperken. Grote belangstelling voor vreemde literaturen impliceert bij de meesten van hen geen misprijzen voor eigen productie, maar wel een sterk bewustzijn van grenzen. Dat drukt L. uit B. uit als volgt: ‘De literaire productie van een klein taalgebied als het onze kan onmogelijk wedijveren met de productie van de rest van de wereld; ze moet in de goede wereldproductie noodzakelijk een kleine minderheid zijn. Bij een vluchtig gewetensonderzoek over eigen lectuur stel ik vast dat het aantal Nederlandse romans, die ik in de laatste jaren las, erg geslonken is.’
B) Sommigen wijzen er op dat er zeer grote figuren in de buitenlandse letteren zijn, die wij niet bezitten: ‘Het is toch niet nodig de heren te overtuigen van de werkelijke grootheid van Dostojewski, Tsjechov, W. Faulkner, Th. Mann, G. Greene, Tolstoi, Undset, Gogol, Bernanos en tientallen anderen? Ik zou het niet aandurven, zonder enige ironie dan, één onzer Nederlandse auteurs voorop te zetten om zo maar onder bovenstaande auteurs plaats te nemen, dit echter op Couperus na.’ Dit meent J.B. uit Asse.
C) Anderen stippen in het Nederlandse proza een tekort aan van sociale problematiek. M.V.d.G. uit L. stipt dit tekort aan van uit het standpunt van de christelijke democratie en haar strijd voor de massa's, terwijl L. v. C, stenograaf bij het Min. van Binnenlandse Zaken (28 j.) van socialistisch gezichtspunt uit getuigt: ‘Als socialist ontgoochelen mij de meeste socialistische Vlaamse schrijvers. Hun romans spelen meestal ia een burgerlijk milieu, dat niets met het socialisme te maken heeft. De eenheid tussen leven en werk lijkt mij hier zo zoek geraakt dat men gaat twijfelen aan de eerlijkheid ofwel van de overtuiging ofwel van het werk. Ten hoogste gebruikt men de ellende van een stadsbuurt als pittoresk decorum. Een boek naar mijn hart is “Aan de Voet van het Belfort” van Mussche, een der weinige als socialist gereputeerde schrijvers, die werkelijk in geweten als socialist durft of kan schrijven. Ik kan me niet voorstellen dat ware kunst kan onverschillig staan tegenover de ellende die in de wereld is. Ik heb drie jaren als politiek gevangene in een Duits concentratiekamp doorgebracht; dat verklaart misschien veel. Ik vind de Vlaamse letterkunde sociaal zonder interesse en lees daarom meest buitenlandse werken.’
D) Anderen zijn de mening toegedaan dat de Vlaamse letterkunde, afgezien van de universele sociale probleemstellingen, te weinig interesse vertoont voor de concrete en actuele maatschappelijke vraagstukken van het eigen Vlaamse milieu. Dit formuleert J.v.d.B., atheneumleraar te K. als volgt: ‘Onze Vlaamse romankunst steunt meer dan de Noordnederlandse of buitenlandse letterkunde op vertellersgaven en minder op vakkennis, op systematische waarneming van de eigentijdse omgeving. Onder de schrijvers zijn geen kategorie vaklui-specialisten, die de aangeboren talenten aanvullen door studie van de psychologie, van de ekonomische realiteit, van de sociologische groepen. Om nog concreter te zijn: we hebben in het Vlaamse land sinds jaren het probleem van de werkloosheid, van de seizoenarbeiders in Wallonië en in Frankrijk, we hebben de uitwijking uit West- en Oost-Vlaanderen gehad, er is de verfransing te Brussel, de opkomst van de nijverheid in Limburg; er is de weerslag van de universele problemen in Vlaanderen: de christelijke vernieuwing, de verstaatsing, er is de condition humaine van de twintigste-eeuwse mens. Onze
| |
| |
christelijke, Vlaamsgezinde, socialistische schrijvers werden door al deze vraagstukken slechts sporadisch geïnspireerd. Om alle misverstand te vermijden zij hier nog aan toegevoegd dat ik hiermee niet beweer onze Vlaamse letterkunde in globo te veroordelen. Literaire werken in de aard van de bij ons gepubliceerde schrijft men ook in het buitenland. Ik zeg alleen maar dat het genre schrijvers dat vorm geeft aan de eigentijdse problematiek van de eigen en van de internationale gemeenschap bij ons eerder schaars vertegenwoordigd is en ik voeg daaraan toe dat het juist dit soort schrijvers is die ik vooral sinds de oorlog graag lees. Ik heb me wel eens afgevraagd waaraan het ligt dat onze Vlaamse letterkundigen de eigentijdse problematiek zo weinig in hun oeuvre verwerken. Ik meen o.a. ook aan de onvolwassenheid van onze Vlaamse gemeenschap: volk zonder hoofdstad, volk met een veel te beperkte elite, volk dat niet de volle verantwoordelijkheid draagt van de zware problemen die zich in de huidige wereld dringend stellen. De schrijver beïnvloedt zijn milieu maar omgekeerd vormt het milieu ook de schrijver. De Vlaamse mens, en ook de Vlaamse schrijver, is iemand die een eerder knus, burgerlijk leventje leidt opzij van de grote verantwoordelijkheden. Brengt hij het sociaal tot grote welstand, dan kun je er op aan, dat zijn zonen of kleinkinderen in het andere taalgebied terecht komen. Velen van onze vooraanstaanden zijn gedwongen te Brussel hun bestaan te zoeken en wie zich daar gaat vestigen, is voor onze cultuur gewoonlijk op één of twee generaties verloren. Dat is de tragiek van ons volk en van onze cultuur. (Maak eens een lijst op van de vooraanstaande Vlamingen te Brussel en doe dan ook eens navraag naar het culturele vaderland van hun kinderen en kleinkinderen.)
Hoe lang zullen wij in deze toestand nog blijven vegeteren? In de liberale negentiende eeuw was er nog plaats voor onze vele folkloristisch-kleurige volksgroepen. Onze tijd van straffe centralisatie en organisatie heeft daar echter veel minder respect voor. Daarom denk ik dat voor de Vlaamse cultuur het moment van to be or not to be geslagen is. Ik meen dat deze tussentoestand niet langer kan blijven duren. Wij kunnen niet langer uit onze Vlaamse dorpjes en provinciestadjes de krachten blijven opbrengen die telkens weer te Brussel voor onze cultuur verloren gaan. Dat onze schrijvers door dergelijke toestanden zo zelden gealerteerd worden, verwondert mij steeds weer. Ik meen niet dat ons platteland zoveel ten achter staat op de landelijke streken in de ons omringende landen. Maar in onze buurlanden vindt de volgroeiende cultuur in de hoofdstad een groot percentage van haar consumenten en een centrum waar zij zowel kristalliseert als uitstraalt. Schrijf de geschiedenis van het literaire leven te Amsterdam of te Parijs en je schrijft de geschiedenis van de Noordnederlandse of Franse letterkunde. Het ontbreken van dergelijk cultuurcentrum verklaart m.i. veel van de idyllische inslag van onze literatuur. Dat brengt dan mee dat de behoefte aan minder-idyllische letterkundige voortbrengselen door de buitenlandse schrijvers voldaan dient te worden. More brains, zowel voor de Vlaamse consument als voor de producent van literatuur, is een slagwoord dat voor de eerstvolgende jaren, helaas, zijn actualiteit nog steeds niet verloren heeft.’
E) Volgens een andere mening vindt men in de Vlaamse en Hollandse roman te weinig verrassing, te veel schematisme in de verhaalkunst. Zo zegt L.E., ingenieur bij de Provinciale diensten van Antwerpen: ‘Romans in eigen taal ontgoochelen me dikwijls omdat ik na enkele bladzijden het hele verloop van het verhaal reeds kan vermoeden. Ik wil daarmede zeggen dat de handeling van Vlaamse romans te veel verloopt volgens traditionele schema's. Dat heeft er mij enkele jaren geleden toe gebracht vooral buitenlandse romans te lezen. Misschien is een der oorzaken van mijn afzijdigheid tegenover Vlaamse en Nederlandse letterkunde ook wel te wijten aan mijn collegetijd, die op dit gebied weinig vormend was.’
F) Daarmede verwant is het euvel van het tendentieuze element, veelal het locaal- of partij-achtig of persoonlijk-tendentieuze, dat andere lezers als een beperking aanwrijven aan heel wat Vlaamse romans. Een lezer, A.v.B. uit N, verzekeringsagent, wijst in dat verband op het ‘hinderlijk-tendentieuze van vele gangbare katholieke romans’, en ook de ‘ondiepe repressie-literatuur’, terwijl G.M., student uit Brugge (24 j.) getuigt: ‘Een roman mag niet lijden aan wat ik zou noemen: het euvel der “opzettelijkheid”. Dat wil zeggen: moet los staan van om 't even welke kleinmenselijke bedoelingen van de auteur. Welnu, bij de
| |
| |
meeste romans in Nederlandse taal die ik las, heb ik vaak de indruk opgedaan: met dit stuk wil de schrijver beweren dat hij dàt is, dat hij dàt kan, dat hij dàt durft. Twee voorbeelden maar, die wel niemand door a priori's zullen bepaald lijken: Marnix Gijsen en Jac. Schreurs in zijn laatste roman: “Het Godsbewijs van Dokter Chantrain”. Zit er soms niet te veel geforceerds, te kunstmatigs, iets “kleins” aan die manier waarop vele Nederlanders een gebeurtenis, een toestand willen projecteren? Het lijkt me soms weinig echt, meer vertoon.’
G) Anderen nog vinden de Vlaamse en Nederlandse roman te tam: hij heeft te weinig geestelijke hartstocht, wat Mevr. R.P. uit Str. formuleert als volgt: Wat me speciaal in vele romans van onze taal verveelt is die brave, gelijkmatige sleur van verhaaltjes en gebeurtenisjes waar zo weinig temperament en echte zielsstrijd in zit. Er zijn veel van onze schrijvers die ik, als ik me zo mag uitdrukken, eens flink door elkaar zou willen schudden, om hun gemis aan hartstocht, bezieling en diepte. Tamme mensen kennen voorzeker niet de kracht van het kwaad, maar kennen ze die van de heiligheid? Geef me dan liever een Gr. Greene, een Tolstoi, een Dostojewski. Dit zijn mijn geliefkoosde schrijvers. Van de Nederlandse schrijvers hou ik misschien het meest van Walschap. Ja, al ergert en kwetst hij, toch kan ik niet nalaten van hem te houden en dit omdat hij niet tam is. Er is warmte en begeestering. Hij kan me ontroeren, wat weinig van onze christene schrijvers kunnen. Het spijt me dit te moeten zeggen.’
H) Door vele inzenders wordt als voornaamste beperking van onze Nederlandstalige roman aangeduid, vooral in Vlaanderen: een tekort aan belangstelling voor en, a fortiori, grondige uitdieping vàn de wijsgerige levensvragen. Meestal gaat de aanwijzing van dit tekort gepaard met aanprijzing van de meest actuele en gewaardeerde romanliteratuur van dit ogenblik in het buitenland: Langgässer, Kafka, Bernanos, Camus, Sartre, Green, Greene, enz. enz. Vooral universiteitsstudenten, academisch-afgestudeerden, priesters en andere wijsgerig-gevormden of zich vormenden onder onze lezers (maar zij niet alléén!!) leggen nadruk op deze beperking. R.D., college-leraar te B. schrijft: ‘Onze romans groeien uit de intellectuele kleine middenstand, onze schrijvers hebben geen rijpe, humanistische universele vorming op een paar uitzonderingen na.’ Juffr. A.v.D., studente te Gent, getuigt tamelijk cynisch: ‘De Vlaamse kunstenaars denken niet’. M.S., student te Leuven belicht ditzelfde nog uitvoeriger: ‘Goede vertellers zijn er vele in dit gezegende land van traditie en folklore: de warm-menselijke novellen van Claes naast de gedetacheerde, hooghartige anecdotiek van Brulez, de natuurepiek van Streuvels en de bewogen levensepiek van Walschap; het zakelijke hart van Elsschot naast de gemoedelijke ziel van Timmermans. Maar toch lijkt het alsof zij de grote levensvragen niet aankunnen, alsof zij zich moeten beperken tot een a-intellectuele kunst, tot een zeker behaviorisme à la Walschap. Wanneer zij zich daar wel aan wagen, ontkomt men niet aan de indruk dat het gegeven hun kracht te boven gaat (De Weerlozen) of dat hun levensinzicht zelf nog niet tot volwassenheid is gerijpt (Daisne). Zelfs bij een begaafd auteur als Gysen worden in een dergelijk geval het ressentiment en de autobiografische of tendentieuze inslag te duidelijk voelbaar. Ten slotte mist hun psychologie, zelfs bij een Roelants, nog die indringende
analyse die een Green of een Mauriac zo lezenswaard maken.’
| |
IV. Sympathie voor de geestelijke groei der Vlaamse letteren.
Sommige lezers spreken vooral hun belangstelling uit voor de onmiskenbare groei van ons jong proza, waarin haast jeugdige problematiek ook streven naar verruiming te vinden is.
Onze jongere lezers zijn niet ongevoelig voor het ‘gistende’ dat in onze naoorlogse Vlaamse prozaliteratuur te merken is. Hun standpunt wordt best vertolkt door P.D., student 105e Prom Polytechniek van de Kon. Mil. School: ‘Afgezien van het feit dat een 21-jarige jongen in vroegere werken van Walschap, Roelants, Elsschot, Timmermans, Streuvels (vooral), wonderlijke en onvermoede vergezichten kan vinden over de mens, zijn problemen, zijn levensstijl, en over ons volk, kan ik evenwel het feit niet loochenen dat vooral de allermodernsten onder onze romanciers op dit ogenblik mijn aandacht boeien. Het is een onbetwistbaar feit dat onze literatuur heden ten dage leeft en groeit (veel meer dan de Waalse en Hollandse), dat er iets aan het krioelen en gisten is in verschillende van onze
| |
| |
jonge romanschrijvers. Ik weet wel dat om zo te zeggen geen enkele van de beste van onze auteurs kan vergeleken worden bij Graham Greene, Faulkner, Mauriac, Malraux, Bernanos, Camus, Stefan Andres en anderen, maar dit is volgens mij geen afdoende reden om die buitenlanders boven de Vlaamse auteurs te kiezen, want voor mij persoonlijk heeft het wordende, het gistende, het zoekende, het onuitgesprokene van het werk van sommige van onze jonge auteurs veel meer charme dan de zekerheid waarmee enkele ouderen uit het buitenland hun waarheden verkondigen.
Ik sta met mijn 21 jaar nu en dan zeer besluiteloos voor het leven, want dat leven overdondert me soms wat als ik zie hoe oude en klassieke waarheden in één slag overhoop worden gegooid, hoe er regimes opkomen waar de zoon tegen zijn vader komt getuigen en hem zo de dood in jaagt (Proces van Praag), of waar één bevel al volstaat om honderd-duizenden mensen in één keer te doen omkomen (Hiroshima), en dan ben ik, wat mijn lektuur betreft, absoluut niet gediend met die zekerheid van die “grote namen”, omdat ik het best mezelf kan toetsen aan het werk van een jong zoekend schrijver, dan ben ik zelfs niet gediend met de ironie van Brulez (toch maar wat intellectuele en onderhoudende journalistiek: ik begrijp die huidige Brulez-manie eenvoudig niet), of het cynisch scepticisme van Gijsen, die, wat taal, stijl en flitsideeën betreft, me minstens even sprankelend voorkomt als Voltaire, maar die uiteindelijk, niettegenstaande de autobiografische gegevens waarop zijn romans berusten, toch ook weer geen bepaalde houding aanneemt tegenover zijn tijd, tegenover de problemen die onze wereld beroeren, en tegenover het actuele, het wordende van onze maatschappij. (Scepticisme is wel een zeer gemakkelijke oplossing, niet?)
Voor mij is lezen zichzelf herkennen, en ik herken mezelf het best in dat soms enthousiast werk van onze jonge schrijvers; de schok van die herkenning is voor mijn gevoel een uitstekende waarde-maatstaf van elk literair werk.
Als U zich nu zou afvragen wie die jongeren zijn, wil ik zonder voorkeursorde citeren: Valeer Van Kerkhove, Ivo Michiels, Hubert Lampo, Piet Van Aken, Jan Walravens, Kamiel Van Baelen (die eens de allergrootste had kunnen worden), Frans Van Isacker, André Demedts (niettegenstaande hij geen jongere meer is), Pliet Van Lishout, Hugo Claus (nog zeer onrijp van inhoud, maar welke geniale flitsen!). De voortdurende verwachting en zelfs spanning waarmee ik elk jaar uitkijk naar nieuw werk van deze jongeren (Van Baelen jammer genoeg uitgezonderd) is zeker niet de minste factor die mijn aandacht voor de Zuid-Nederlandse romanliteratuur zo levendig houdt.’
De geestelijke groei van de Vlaamse roman in de laatste jaren wordt bv. ook treffend belicht door Dr. theol. N.W.: ‘De door U gestelde vraag wil ik de volgende betekenis geven: Is onze Nederlandse romankunst een belangrijke bijdrage tot de exploratie van het menselijk bestaan en kan zij hierbij de vergelijking doorstaan met andere literaturen? Wanneer men deze laatste vraag tot de kleinere landen beperkt, meen ik wel dat wij over het algemeen op de aldus gestelde vraag bevestigend mogen antwoorden. Vooral in de jongste twintig jaren heeft onze literatuur naar het mij voorkomt aan “menselijke” inhoud gewonnen, en gestadig doet de drang naar verdieping van het psychologisch inzicht en naar verruiming van de geestelijke horizon zich bij onze auteurs gevoelen. Indien ik een wens tot onze romanschrijvers mag richten, dan zou het de wens zijn, dat zij zich minder zouden bekommeren om schoonschrijverij en aesthetische experimenten, maar des te meer hun aandacht richten naar het mysterie van de mens, naar de diepste roerselen van zijn gevoelens en gedragingen, en zulks niet alleen van de mens uit onze eigen gewesten maar uit alle delen van de wereld. Het type van de romanschrijver, die alle zeeën en landen doorkruist en zijn verhalen in vreemde werelddelen laat spelen, is in onze letterkunde nog een al te grote zeldzaamheid. Daardoor heeft onze literatuur een tamelijk eentonig karakter, dat spoedig gaat vermoeien en naar vreemde auteurs doet uitzien.’
| |
V. Voorkeur voor de actuele buitenlandse letterkunde.
Talrijke inzenders, in verhouding tot het totaal zéér talrijke, getuigen dat ze in hun practijk als romanlezers méér aandacht en tijd schenken aan de actuele buitenlandse literatuur.
De motieven waarop zij deze voorliefde baseren zijn zeer verscheiden. We willen de bizonderste hier slechts even aanstippen.
| |
| |
Sommige lezers zijn vooral aangegrepen door het sociale en politieke gebeuren van deze tijd, dat in omvang én belangrijkheid internationaal is. Daarvan vinden zij echo's en getuigenissen in recente Franse en Duitse, soms ook Amerikaanse literatuur. Anderen getuigen voor een verregaand internationalisme, wat E.d.B., accountant te B., uitdrukt als volgt: ‘Staatkunde, economie, financie, zijn internationaal. Wijsbegeerte en wetenschap, film en pers zijn eveneens internationaal geworden. De letterkunde zal het ook moeten worden of ze zal wegkwijnen uit gebrek aan ruime belangstelling’. A.L., leraar te B., getuigt van zichzelf wat volgt: ‘Ik ben Vlaamsgezind, maar wanneer ik mezelf onderzoek stel ik vast dat mijn meest levende geestelijke belangstelling naar het buitenland gaat. De oorlog (nee, de oorlogen) hebben bereikt wat Vlaanderen door eigen geestkracht nog niet zou verwezenlijkt hebben: ons volk, onze jeugd vooral, hevig te doen meeleven met héél de wereld. Ik betrap er me voortdurend op dat ik naar het buitenland verlang, door reis en lectuur. Ik ben me daarbij bewust tot een volk te behoren dat dit vierhonderd jaar heeft gemist door politiek noodlot, onmondigheid en clericale bekrompenheid.’
De meeste lezers evenwel die hun voorkeur tot de lectuur van buitenlandse romans laten gelden, wijzen als argument vooral op het ontbreken van wijsgerige, metaphysische en religieuze problematiek in onze literatuur. J.H. uit K. drukt dit uit als volgt: ‘Belang hecht ik vooral aan de opgeworpen problemen (liefst met inslag van wereldbeschouwing) en de graad van uitdieping daarvan. Onze eigen literatuur lijkt het me op dat gebied aan omvattende kijk en oorspronkelijke behandeling te ontbreken: te veel dilettantisme bij de enen, te veel beperktheid bij de anderen.’ Wij moeten ons beperken tot nog een drietal citaten uit de rijke voorraad van getuigenissen in deze zin. Eerst dat van C.D., advokaat te G.: ‘...wanneer ik mij om het schijnbaarpompeuze van mijn uitspraak heb verontschuldigd, mag ik wel zeggen dat voor mij, in de laatste jaren, romans-lezen iets als een “recollectie” voor U priesters is geworden. Het is na de verschrikkelijkheden van de oorlog, Sartre die me daartoe heeft gebracht. Als ik romans van hem en Simone de Beauvoir en Camus en dgl. Franse schrijvers heb ontdekt, door bemiddeling van een vriend-leraar, ben ik tot de vaststelling gekomen dat ik, 38 jaar, mij nooit te voren heb gekend en dat ik me nu pas aan mij zelf ben gaan interesesren. Sartre is geen Tolstoi of geen Dostojewski (ik houd van beiden) als romanschrijver, maar hij gaat dieper in de problemen van mijn mens-zijn. U zult het misschien erg vinden, maar het is zo’. Van christelijk standpunt uit geeft Zuster B. uit H. een gelijkluidende motivering: ‘De tijd die ik besteed heb aan Schuld en Boete, aan Kristin Lavransdochter, aan Noeud de Vipères was goed besteed. Thans gaat mijn voorkeur naar romans die het probleem van goed en kwaad met meesterschap aankunnen, zoals het Onuitwisbare Merkteken van Langgässer en Augustin ou le Maître est là van Malègue. En ook de werken van Graham Greene,
van Julien Green, van Bernanos e a. zijn voorzeker lezenswaard. Daarmee wordt niet gezegd dat onze Vlaamse schrijvers er niet mogen zijn, wel integendeel. Maar, naast genoemde werken van formaat en andere, worden hun afmetingen nogal sterk gereduceerd. Zij grijpen ons niet aan daar waar het stukje eeuwigheid in ons begint, daar waar nl de hunker van ons “cor irrequietum” naar de meest authentische bevrediging zoekt.’ Ten slotte nog één getuigenis van J.J.V. uit Zeist in Nederland: ‘De romanliteratuur dient voor mij een spiegel te zijn van het leven in al zijn geledingen. Wanneer de moderne katholiek naar een roman grijpt - en nu neem ik aan dat ik in deze de spreekbuis van velen ben -, dan wenst hij dat het leven van de mens als katholiek eveneens in de roman zijn plaats krijgt. Dit leven nu wordt beheerst door metaphysische problemen. Kwellende vragen duiken op voor ieder denkend mens. De existentie als zodanig komt in het middelpunt der belangstelling. Gemakkelijke oplossingen en psychologische ongerijmdheden stuiten hem tegen de borst. Het is nu eenmaal niet zo eenvoudig als velen menen. Theologische vraagstukken zijn nu eenmaal belangrijker dan welke andere ook: de problemen van zonde en Verlossing, genade en tekort. De moderne mens heeft genoeg van alle pasklaar gemaakte typeringen, die genoegen nemen met schijnoplossingen. Hij grijpt naar Andres en Greene omdat hij daar de mens verbeeld vindt, die evenals hij moet worstelen om het bovennatuurlijke. In dit apocalpytische getij heeft
| |
| |
de regionale roman zijn bekoring verloren. De geschiedenis van een liefde op het land kan interessant zijn, maar raakt niet de problemen waarmede de mens van heden worstelt. De christen vindt zich zelf terug bij Greene en Green en Andres, in een zieleleven ontdaan van wierookgeur en burgerlijkheid. Indien deze literatuur typerend is voor ons tijdsgewricht, dan betekent dit dat het congregatie-christendom - hoe heilzaam en voortreffelijk het geweest moge zijn - alle aantrekkingskracht heeft verloren. In de Nederlandse literatuur vindt de katholiek nauwelijks iets van alles, wat ik hierboven betoogde. Dik Ouwendijk doet pogingen in die richting, maar het is alles te geforceerd en krampachtig. De Vlaamse letteren acht ik zeer hoog om hun laatste productie, maar noch Walschap, noch Teirlinck, noch Brulez en Gysen zijn bij machte de moderne katholiek te bevredigen. Waarom vergeten wij de dorpspastoor van Bernanos ons gehele leven niet meer? Waarom blijft de priester van Greene's The Power and the Glory ons bij en is Scobie als het ware een goede kennis van ons? En abbé Morin? Zo kunnen we doorgaan. Daar is geen Nederlandse figuur bij, helaas. Wil de Noord- en Zuid-Nederlandse literatuur wat de roman betreft - en nu heb ik het oog uitsluitend op het katholiek gedeelte daarvan - niet achterblijven, dan is een regeneratie van de schrijvers noodzakelijk. Een opnieuw ontdekken van de realiteit van het Bovennatuurlijke. Zonder dit hernieuwingsproces kan geen auteur een waarlijk katholieke roman geven. Hoe kan men immers schenken wat men zelf niet heeft?’
| |
VI. Enkele beschouwingen tot besluit.
Enkele algemene beschouwingen dringen zich op na het lezen van deze getuigenissen onzer lezers. Het zou absurd zijn ze statistische waarde te schenken, maar niettemin zijn ze wellicht interessant:
A) Bij alle inzenders, op een tweetal uitzonderingen na, ontbreekt aandacht voor de actuele Hollandse roman. Zeker is de omvang van ons referendum te beperkt, om daaruit besluiten te trekken, maar wel stemt dit feit overeen met de vrij algemene geringe belangstelling voor het Hollandse proza van heden in Vlaanderen, die samengaat met een grote belangstelling voor onze momenteel bloeiende prozaliteratuur. Onze inzenders uit Noord-Nederland belijden zonder uitzondering hun voorliefde tot het Vlaamse verhalend proza.
B) In Vlaanderen groeit meer en meer, vooral bij de jongere lezers, een Europees en zelfs cosmopolitisch bewustzijn. Hoe dit bewustzijn nog moet rijpen, hoe het te harmonieren zou zijn met een gezonde nationale geest, ziedaar een paar vraagstukken die elders onze belangstelling verdienen.
C) Een groot aantal lezers hechten vooral belang aan de problemenliteratuur. Onder hen ook o m. heel wat ‘jongeren’.
D) Onze eigen letterkunde komt niet vernederd of verongelijkt uit deze enquête, maar zeer duidelijk blijkt uit een groot aantal brieven de overtuiging: ‘dat we er nog niet zijn’. Wij mogen ons over vooruitgang in onze roman verheugen, en er zelfs fier op gaan, maar er moet zich nog een belangrijke ontwikkeling in onze romanliteratuur voltrekken vóór ze volwaardig op het Europese peil komt te staan.
| |
VII. Enkele practische desiderata.
A) Enkele lezers weiden tamelijk lang uit over hun tekort aan duidelijke voorlichting betreffende het beste Nederlandse of buitenlandse boek door de critiek. Zij gaan van het standpunt uit dat zij slechts luttele uren aan de letterkunde kunnen besteden en daarom slechts het zéér goede en beste willen lezen. Naar hun mening schieten Vlaamse critiek en pers in deze tekort. Zij schiften niet voldoende. J.L., expediteur te A., wenst dat de critiek de beste werken van de wereldliteratuur zou aanduiden en zelfs daarvan de lijst zou aanleggen: ‘Het zouden alleen toppunten moeten zijn van de klassieke en hedendaagse wereldliteratuur. Ik besef ten volle dat dit een moeilijke taak is, maar U zou daarmede de lezende gemeenschap in Vlaanderen een uitstekende dienst bewijzen. Immers het leven is kort, en de tijd besteed aan een minderwaardige roman is verloren tijd.’ S. uit B. leest met vertrouwen buitenlandse romans, omdat ‘de buitenlandse roman reeds in zekere mate geschift tot ons komt’, terwijl z.i. in de Vlaamse roman die schifting door onze critiek niet geschiedt. R.D., student te Gent, schrijft tamelijk cynisch: ‘Lees ik de letterkundige pagina in de meeste Vlaamse dagbladen en weekbladen, dan worden in ons land jaarlijks honderdtallen goede verzenbundels en ge- | |
| |
slaagde romans uitgegeven. Gebrek aan inzicht? Of aan ruggegraat bij onze critici? Of kijken ze onze schrijvers naar de ogen? Ik laat de conclusie aan anderen over. Van de schaamteloos-bombastische leugentaal der uitgeversreclame zal ik maar zwijgen. Resultaat: ik waag geen honderd frs. en een avond te verspelen aan een Vlaams boek, zonder elders te hebben vernomen dat het waarlijk iets goeds is.’ Ook C.T., college-leraar te B., laat zich ‘geen Nederlands boek meer aansmeren’ omdat hij door de critiek te dikwijls ‘in de nek werd gezien’.
B) Lezers uit de provincie betreuren ook dat ze te weinig gelegenheid hebben om de beste buitenlandse literatuur te lezen, daar ze die niet kunnen kopen bij gebrek aan geld en ze in de dorps- of kleinstads-bibliotheek niet te vinden zijn. J.C., leraar te R., schrijft daarover enkele regels die dit probleem der bibliotheekvorming in onze provincie zeer goed belichten: ‘Zeker is onze kleinstadsbibliotheek er vooral een voor het “volk”, dat ook procentsgewijs de belangrijkste afnemer is, maar de kleine volksgroep der ontwikkelden die bij ons en in de meeste Vlaamse provincie-nesten zich meer en meer vormt, wordt hierbij sterk benadeeld.’ Hij betreurt daarbij dat hij, en een twintigtal leesgierige bekenden uit zijn kleinstad, nooit de werken der wereldliteratuur kunnen bereiken, zeker niet wanneer ze niet in het Nederlands zijn vertaald.
Hiermede hebben we de resultaten van onze enquête zo nauwkeurig mogelijk weergegeven.
ALB. W.
| |
Felix Timmermans: wereldfaam
De grote vogue die Timmermans voor de oorlog in het Duitse taalgebied kende blijft onverminderd. Het Insel Verlag te Wiesbaden geeft voortdurend nieuwe drukken van vroegere vertalingen; nieuwe vertalingen verschenen verder bij belangrijke uitgevers te Düsseldorf, te Wenen, te Bazel en te Zürich.
In het Frans verscheen een vertaling van het Franciscus-boek bij de Editions Franciscaines te Parijs en een vertaling van Boerenpsalm (Psaume Paysan) bij Curtil eveneens te Parijs. Franse vertalingen van Adriaan Brouwer en De Krabbekoker zijn in voorbereiding.
Er verschenen twee Engelse vertalingen van De Harp van S. Franciscus, de eerste bij de Catholic Press te Ranchi, de tweede bij Farrar, Straus and Young te New-York; deze laatste kende in Amerika zeer groot succes. Een vertaling van Anne-Marie in het Engels is in voorbereiding.
Pallieter werd vertaald in het Fins onder de titel Nuheva Maa (Uitg. Porvoo, Helsinki) en De Pastoor van den Bloeyenden Wijngaert verscheen in het Zweeds bij Lars Hökersvers Verlag te Stockholm. Dit laatste boek kreeg in het Spaans de titel El Parroco de la Vina en Flor, te Barcelona uitgegeven. Een Portugese vertaling van De Harp van S. Franciscus zal spoedig verschijnen, bestemd voor Brazilië.
Vermelden we ten slotte een Japanse vertaling van De Pastoor..., verschenen te Tokio. Een vertaling van De Harp in het Japans zal eveneens spoedig verschijnen.
|
|