| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Een zedelijke lectuurgids
De tweede en definitieve uitgave van het Lectuur-Repertorium (Uitg. A.S.K.B., Antwerpen), waarvan zo juist het eerste deel (A-G) verscheen, zal vooral in katholieke milieu's grote belangstelling wekken.
De eerste bedoeling van dit werk is de katholieke lezer morele voorlichting te schenken op het gebied der lectuur. Rekening houdend met de overvloedige boeken-productie in deze tijd, en tevens met het feit dat de meeste lezers, opvoeders, ouders of anderen, zich moeilijk persoonlijk kunnen vergewissen van het zedelijk gehalte der druksels, was een katholiek organisme noodzakelijk geworden om de gelovige massa te informeren. Het A.S.K.B., uitgeefster van het lectuur-repertorium, vervult sinds jaren in ons land deze noodzakelijke en moeilijke taak.
Moeilijk is ze inderdaad. Vooreerst in materieel opzicht: het moet een enorme en voortdurende krachtsinspanning kosten die steeds aangroeiende vloed van druksels op te vangen, te schiften, te lezen, moreel te beoordelen. De moeilijkheden in moreel opzicht lijken ons niet geringer. Niets is zo delicaat als te oordelen over andermans geweten, zijn weerstandsvermogen en evt. zwakheid. Zeker zijn er algemene richtlijnen te geven volgens de dogmatische en natuurlijke principes der katholieke moraal, maar dit neemt niet weg dat het geweten in elke persoon persoonlijk is en dat de morele kwetsbaarheid en het geestelijk weerstandsvermogen vaak van mens tot mens verschillen volgens persoonlijkheid, psychische toestand, rijpheid, ontwikkeling, milieu enz. Ieder opvoeder, die met opgroeiende jeugd omgaat, kan zulks ervaren, en voor volwassenen geldt hetzelfde. Bizondere moeilijkheid schuilt ook wel in het grote verschil in geestelijk bevattings- en weerstandsvermogen tussen de ongevormde massa en de gelovige intellectueel. Velen die een algemene zedelijke richtlijn geven betreffende de aanvaardbaarheid van dit of dat boek, richten zich daarbij tot de massa én tot de intellectuele elite. In meer dan één geval lijkt het ons echter nodig rekening te houden met het verschil in geestelijke rijpheid en zedelijk zelfbewustzijn bij de beide groepen. Zo niet zal men, indien men zijn maatstaf uitsluitend op de massa afstemt, vaak het standpunt van de zedelijk- en geestelijk- rijpere elite (die in Vlaanderen gelukkig steeds groeit) tekort doen, of omgekeerd loopt ieder die zijn zedelijk oordeel uitsluitend op het bevattingsvermogen der aristoi zou afstemmen, gevaar oog te verliezen voor het zedelijk gevaar van bepaalde boeken voor de massa.
Een andere moeilijkheid bij publieke zedelijke beoordeling van boeken schuilt nog in het feit dat zij een zedelijke beoordeling over de daden en opvattingen van een evenmensschrijver, vaak van een mede-gelovige, impliceert. Dit vergt natuurlijk zeer grote omzichtigheid. Ons christelijk geloof zegt dat alleen God rechter is over de zielen, en na Hem het kerkelijk gezag, dat door Hem werd gemandateerd tot oordelen in aangelegenheden van geloof en zeden. Daaruit volgt dat ieder gelovige, die niet door God met kerkelijk gezag werd bekleed om over de zedelijke daden en opvattingen van de gelovige zielen te oordelen, bij de zedelijke beoordeling van zijn evenmens met uiterste eerbied en voorzichtigheid te werk moet gaan. Alle lichtzinnigheid en fanatisme zijn hier als onchristelijk te verwerpen; alle ketterjagerij kan een moord op zielen zijn. Dit geldt natuurlijk vooral wanneer het publieke zedelijke beoordeling van geschriften van gelovigen geldt. Een al te ongenuanceerd, scherp, tactloos of negatief oordeel over hun morele qualiteit kan de ge- | |
| |
lovige schrijver in zijn katholiek milieu in een uiterst pijnlijke situatie brengen, die de eerste phase wordt van vervreemding en verwijdering. Het kan bovendien het beginpunt zijn van pijnlijke gewetenstwijfels en zieledrama's, die langs menselijke, al te menselijke en tragische wegen de schrijver buiten de Kerk kunnen voeren. Zoals de literatuur der jongste decennia, helaas, leert!
Maar laten we deze en andere moeilijkheden, die aan een fijn-juiste en tactvolle morele beoordeling van evenmens en boek zijn verbonden, hier niet verder bespreken. Het volstaat te zeggen dat de Boekengids en ook het Lectuur-Repertorium in zijn jongste versie, gezien in hun ontwikkelingsgang, blijkbaar gaandeweg voor deze problemen gevoeliger zijn geworden.
Gaandeweg zich verwijderend van wat onze Hollandse katholieke vrienden als de onzalige Pater Gielen-geest kenden, groeit hun morele beoordeling langzaam naar die fijne christelijke humanitas, die het zedelijk informatiewerk van de onovertroffen Pater Van Heughten S.I. in zijn Boekenschouw kenmerkte.
Zoals deze nieuwe uitgave van het Lectuur-Repertorium thans voor ons ligt, zal ze duizenden katholieke lezers in hun gewetensonzekerheid uitkomst bieden. Dit betekent niet dat de morele uitspraak hier onfeilbaar is (het tegendeel staat vast), maar wel dat de katholieke doorsnee-lezer met fijn geweten voorzichtig handelt met zich aan die uitspraak te houden, tenzij en tot hij zich een ander, eigen en grondig-gemotiveerd oordeel zou hebben gevormd. Dit kan in bepaalde gevallen zeker gebeuren, maar vermindert de algemene waarde en het algemeen nut van het Lectuur-Repertorium als veilige gids van het katholieke geweten niet.
Ook in haar literair-critisch gehalte beschouwd, geeft de jongste uitgave van dit Repertorium steeds meer voldoening, vooral indien men rekening houdt met zijn breedvulgariserend karakter.
Maar al is de waarde van het Repertorium op critisch gebied gestegen, toch ligt zijn betekenis vooral op bio-bibliografisch gebied. In drie boekdelen van elk ca. 1000 blz. zullen ca. 23.000 bio-biografische nota's over schrijvers worden ondergebracht. Er worden ca. 100.000 titels vermeld, en het geheel zal met ca. 1000 portretjes van schrijvers worden geïllustreerd. Dit alles wijst op een noeste arbeidskracht en een secure organisatie, die respect afdwingen. Als bio-bibliografisch werk, op critische grondslag en met morele quotering, is dit Lectuur-Repertorium een unicum in het Nederlandse taalgebied. Er is mij in de andere taalgebieden ook geen werk bekend dat de vergelijking met dit Nederlandse repertorium kan doorstaan.
Niemand zal hier van mij een gemotiveerde detail-critiek van zulk omvangrijk werk verwachten. Enkele aanmerkingen slechts, terwijl wij het werk doorbladeren. Sommige literair-historische karakteristieken zijn eerder zwak. Die over de Quevedo bv., wiens werk ‘wij nog bezwaarlijk kunnen waarderen’ (zegt het Lectuur-Repertorium). Nu is Quevedo toch een der grootste Spaanse schrijvers en is zijn schelmenroman (natuurlijk voor de gecultiveerde literatuurliefhebber) een der belangrijkste werken der Spaanse literatuur. De karakteristiek over Castiglione geeft evenmin de indruk dat ze door een kenner met humanistische en ruim-Europese gevormdheid is geschreven. Verder zal het ‘losbandig leven’ van onze Breeroo de litteratuur-historicus wel als een overdrijving, zo niet als een ongemotiveerd sprookje, toeklinken.
Zelden, gelukkig, stuit men op oordelen waarin op grond van morele bezwaren de letterkundige of wetenschappelijke waarde van een schrijver wordt voorbijgezien. Dit is bvb. toch het geval voor Frans Delbeke's roman, voor L.P. Boon, die te zeer wordt neergehaald wegens ‘ziekelijkheid’, Albert Besnard wiens poëzie ‘weinig verkwikkelijk’ (sic!) wordt genoemd, om haar pessimistisch en melancholische gehalte. Voor mijn gevoel is hij met al zijn pessimisme een zeer ontroerend-menselijk dichter! Ongepast is ook de morele censuur op de dichter J.C. Bloem, wiens werk voorbehouden is om zijn ‘bijwijlen licht pathologische’ (!) inhoud. Het lijkt me erg kwetsend een nog levend lyricus publiek een pathologisch schrijver en dus een geestes-ziek mens te noemen, afgezien dan nog van de vraag of daar bij de heer Bloem enige aanleiding zou toe zijn. Maar gelukkig moeten dergelijke feiten als uitzonderingen worden beschouwd. Daartegenover staan talrijke aesthetisch-zuivere en juiste oordelen over auteurs als Adwaita, Bordewijk, Donker e.v.a.
In het algemeen schijnt de affectieve voor- | |
| |
keur der samenstellers van dit Repertorium te gaan naar optimistische en romantische geschriften. ‘Nogal pessimistisch’, ‘nogal realistisch’ of ‘zwaarmoedig’ zijn termen, waarmede meer dan eens een mild of streng voorbehoud tegenover schrijvers en boeken wordt geformuleerd. Houdt men rekening met de moraliserende en stichtelijke bedoeling van dit boek, én met zijn afgestemdheid op de ongecultiveerde lezende massa, dan is dit zeer begrijpelijk, want in beide opzichten zijn de ‘verkwikkende’ en romantiserende leesboeken de meest geschikte en gegeerde. Zo kan het niet verbazen dat het Lectuur-Repertorium de volle lof toezwaait aan auteurs als Bazin en Bordeaux, uitstekend leesvoeder voor de goede burger, en nogal strenge reserves maakt tegenover Bernanos wegens zijn ‘eenzijdig pessimisme’. Bij wie zich vooral richt tot de katholieke ‘massa’ en de wijsgerige-ongevormde lezers, is die reserve tegenover de lectuur van Bernanos te begrijpen. De wijsgerig-gevormde katholiek echter, met een grondiger inzicht in de wegen der kunst en de problemen van het geestelijk leven, zal de dieper-christelijke inspiratie van Bernanos, met al zijn Pascaliaans pessimisme en zijn wonderbare genadegloed, verkiezen boven honderd Bazins en Bordeaux. Men mag daarbij echter niet vergeten dat het doel van het Lectuur-Repertorium niet bestaat in de litterair-culturele verhoging van het leesniveau, maar in de morele beveiliging van de doorsnee-lezer d.i. de grote massa. Dit legt niet enkel zijn stichtelijk-optimistische oriëntatie uit, maar ook zijn argwanend traditionalisme tegenover elke geestelijke vernieuwing in het christelijk denken. Dit komt bvb. in een uiterst gereserveerd en eerder afwijzend oordeel over het werk van een Etienne De Greeff tot uiting. Het baanbrekend werk van mannen als De Greeff, met de onvolkomenheden die er
noodzakelijk eigen aan zijn, kan nu eenmaal pas over enkele decennia voor de grote heffe van de bevolkingsgroepen renderen en als een zegen worden erkend. Men kan dus niet verwachten dat het Lectuur-Repertorium, met zijn eigen doelstelling, zijn werk, dat voorlopig in beperkte katholieke milieu's met critische bewondering wordt gevolgd, nu reeds positief zou waarderen. Men kan bovendien nooit genoeg rekening houden met de moeilijkheden, die aan het verschil in de lectuurleiding voor gevormde intellectuelen én voor de gewone man eigen zijn.
Alles overschouwend, getuigt deze tweede uitgave van het Lectuur-Repertorium op een culturele groei in de werking van het A.S.K.B. Zeker, naarmate een elite in ons volk, ook in zijn katholieke lagen, steeds méér naar rijpe en universele beschaving groeit, zullen voor dit organisme steeds méér delicate moeilijkheden rijzen zowel bij de literatuurvoorlichting als bij de vorming der bibliotheken, vooral met betrekking tot de verschillen tussen het niveau van onze katholieke intelligentsia en dat van de massa. Maar wie de langzame ontwikkeling van dit organisme volgt, kan hopen dat de Boekengids en het Lectuur-Repertorium, met hun prijzenswaardige princiepvastheid, gaandeweg naar een volledig vermogen tot onderscheid en nuancering zullen groeien, en naar die misschien soms bovenmenselijke wijsheid, die ons nodig blijkt om het probleem der zedelijke boekbeoordeling en bibliotheekvorming voor onze geloofsgenoten een juiste en delikate oplossing te geven.
Laten wij intussen gaarne deze reuzenarbeid van bio-bibliografische, morele en critische voorlichting de bewondering en waardering schenken, die hij in zo menig opzicht verdient, overtuigd dat hij voor talloze lezers kostbare diensten zal bewijzen, en even overtuigd dat het hele werk van het A.S.K.B. met heel ons katholieke volksgedeelte langzaam maar zeker zal groeien naar een feilloze en voorname katholieke beschaving.
ALB. W.
| |
Godsdienst
De buitengewoon vruchtbare pen van Mgr K. Cruysberghs kent geen rust. Weer hebben we hier van hem een drietal werken aan te kondigen, die door hun klare en grondige doctrine en hun boeiende voorstelling de weg naar vele Vlaamse gelovigen zullen vinden. In De Parochie (Uitg. Vlaamse Drukkerij, Leuven) peilt Schr. naar het wezen van de parochie als godsdienstige levenséénheid waarin het gezin en de andere natuurlijke gemeenschappen hun heiliging vinden. In Ons Sekulier Priesterschap (De Vlaamse Drukkerij Leuven) handelt hij over de roeping, de waardigheid en de verplichtingen van de seculiere clerus. Achtereenvolgens wijdt hij in dit ascetisch werk diepgaande beschouwingen
| |
| |
aan de plicht tot priesterlijke heiliging, de verhouding tot de hiërarchie, de taak in de parochie, in het katholiek onderwijs en de sociale actie. Het boek besluit met een polemische commentaar (maar dan met de zachtzinnigheid, die Schr. kenmerkt) op het ophefmakende en moedige artikel van Mich. Vandekerckhove ‘Priester en Leek’ in de Universitas-Schriften. Het is een boek waarin samen met de diepe theologisch-ascetische wijsheid van de Schr. weer eens zijn gezondrealistische kijk op de toestanden en zijn enthousiaste apostolaatsijver tot uiting komen. In Grote Priesters uit Gods Kerk (De Vlaamse Drukkerij, Leuven), schenkt hij een zestal levens- en karakterbeelden van godvruchtige priesters, die in vele gevallen voor vervolging en marteldood niet terugschrikten. Behoudens twee opstellen over Pius X en Kardinaal Mercier, is het hele boek gewijd aan haast onbekende priesters uit ons volk. Met de geschiedenis der priesters-martelaars van Reningelst en van Oudenaarde haalt Mgr Cruysberghs twee dramatische episoden van de Geuzenstrijd uit de vergetelheid op. Het opstel over K.L. Grimminck, een zo goed als vergeten figuur uit de 18e eeuw, is belangrijk voor de geschiedenis van de Zuidnederlandse spiritualiteit en ten slotte geeft het leven van pastoor De Clerck het boeiend beeld van een heilig priester te midden van Oostenrijks en Frans bewind. In dit boek is niet de theoloog maar de historicus in Mgr Cruysberghs aan het woord, die zijn bronnen nauwkeurig controleert en uitpluist en zodoende boeiende bijdragen levert tot de locale geschiedenis. Bovendien voelt men in al deze historische schetsen de apostolische geestdrift van de schrijver, die deze heilige priesterfiguren aan de priesters van deze tijd tot voorbeeld stelt.
Dom Columba Marmion is een ‘classiek’ auteur geworden onder de ascetisch-mystieke schrijvers van onze eeuw. In de H. Drieeenheid in ons Geestelijk Leven (Desclée De Brouwer, Brugge) geeft de schrijver zijn rijke en diepe geestelijke beschouwingen over het centrale dogma van het katholieke geloof: de heilige Drievuldigheid en Haar inwoning in de gedoopte ziel. Talrijke gelovigen zullen in deze vurige en diepzinnige mystiek, die een prachtig-doorvoelde synthese biedt van de Triniteitsleer, hun geestesvoedsel vinden.
Pelgrimstocht der Christenheid (Uitg. L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch) door Dr. H. Moonen, biedt een geschiedenis der katholieke Kerk voor de leerlingen van de katholieke Middelbare scholen. De Kerk wordt er, doorheen haar geschiedenis van 20 eeuwen, als een door God gewilde heilsinstelling belicht, met bovendien heel haar betekenis als beschavings- en cultuurfactor. Een uitstekend geschiedenisboek, dat niet enkel bij de katholieke leraars in godsdienst en geschiedenis, maar ook bij de andere lezers als goede vulgarisatie belangstelling verdient.
Vermelden wij ten slotte Het Leven van Jezus door J. Roose en J. Denaux (Uitg. Verbeke-Loys, Brugge) een goede handleiding bij de Evangeliecursus in het normaal en middelbaar Onderwijs.
R.S.
| |
Antieke literatuur
De goede vertalingen uit de Oosterse, Griekse en Romeinse letteren worden bij ons steeds talrijker. Zij geven vele tijdgenoten, die de oude talen niet machtig zijn, de kans zich met antieke wijsheid en schoonheid te voeden. Zij kunnen een belangrijke cultuurfactor worden in de groei van ons volk.
Bij de N.V. Standaard-Boekhandel verschenen: Griekse Lierdichters, een bloemlezing uit de Griekse lyriek vertaald en ingeleid door Dr E.J. Janssens; de Ilias (Zangen I en IV) en de Aeneïs (Zangen I en VI) vertaald door R. De Pauw, A. Clerckx en G. Timmermans; de Catilinarische Redevoeringen van Cicero en De Gallische Oorlog (Boek I en II) van C. Julius Caesar, vertaald door A. Clerckx en R. De Pauw; verder een prozavertaling van Sophokles' Koning Oidipoes door R. Thibau en R. De Pauw.
Bij de Nederlandse Boekhandel verscheen de reeds vroeger bekende vertaling van de Edda door Jan de Vries met een uitstekende inleiding en onmisbare toelichtingen (Klassieke Galerij, no 67). In dezelfde reeks n. 83 brengt Dr A. Rutgers van der Loeff een vrije vertaling (navolging) en toelichting van de Liederen van Horatius.
Bij H.J. Paris (Amsterdam) verscheen, in tweede herziene druk, de Nederlandse vertaling van Het Gilgamesh-Epos door de Leidse oriëntalist Prof. F.M.Th. de Liagre Böhl. De vertaling is gebaseerd op de grote editie van het epos door R. Campbell Thompson
| |
| |
(Oxford) en is de enige betrouwbare die we in het Nederlands thans bezitten (die van Jan Eekhout is te vrij en ontrouw). Velen zullen van deze vertaling gebruik maken om het nationale heldendicht van Babylonië, stammend uit de 20e eeuw voor Chr. en een der meest diep-menselijke epen der wereldletterkunde, te leren kennen. De uitvoerige historische inleiding en de talrijke deskundige toelichtingen laten ons toe het dichtwerk ten volle te genieten en te begrijpen.
Dr. C.
| |
Dichters of die het willen worden...
Pieter Aerts schrijft in Introitus (De Galerij, 1952) een gevoelig vers met vrij gave technische vaardigheid, maar én vorm én inhoud zijn nog niet persoonlijk genoeg om ons aan te spreken. Dit geldt ook voor Jos Murez in Ingekeerde Groei, (De Galerij, 1952), voor Hans Melen en Amedée Suenaert in Schemerlichten (Oranje, Gent) en voor Amedée Suenaert in De Tweede Stameling (Erasmusgenootschap, Gent).
In de bundel Drie (Eigen Beheer, Gent) door Marc M. Braet, Jos Murez en Piet Vandeloo verraadt het werk van de laatstvernoemde het meest overtuigend accent. Ook in Grensincidenten door Bert Willems en Piet Vandeloo (Eigen Beheer, Genk) klinken twee stemmen op, die iets eigens schijnen te hebben en van wie vooral de tweede boeien kan. Het debuut van Bart Mesotten Voor Ingewijden (Van Aelst, Maastricht - Vroenhoven) is nog aarzelend. Veelzijdig van inhoud maar nog niet voldragen in poëtische verwoordingskracht kan deze bundel als een belofte gelden, vooral in het religieus-didactische genre, indien de dichter aan persoonlijke poëtische taalkracht kan winnen. Bescheiden maar sympathieke eigen kracht spreekt ook reeds uit De Tralies van de Droom door M.R.L. Trippas (Van Aelst, Maastricht - Vroenhoven). Voor hem geldt eveneens dat hij nog persoonlijker accent en meer persoonlijke stijl moet vinden, en dit ook wellicht kan bereiken.
De kinderverlamming der aankomelingen in de Vlaamse poëzie blijkt een soort gevoeligmetrische rederijkerij te zijn, waarin de woorden, beelden, formules, en heel het narcissistisch complex van vage weemoedigheid en even vage Sehnsucht uit de Neo-Romantiek en het Symbolisme stammen. Papieren woorden, papieren gevoelentjes: we hebben op dit euvel van zovele debutanten reeds zó dikwijls gewezen in dit tijdschrift! Het epigonisme in poëtisch woordgebruik, beeldspraak, metrisch rhythme, thema's enz. schijnt zich juist zo sterk te verbreiden omdat vele jongeren er zich niet eens bewust van zijn - of is het uit een persoonlijke armoede? Een der zo talrijke voorbeelden van de moderne rederijkerij biedt Else Van Doren in De Vruchten zijn te zwaar (Eigen Beheer, Bavegem), waarvan reeds de titel op het Van de Woestijneaans epigonisme wijst. Zij schrijft, zoals zovelen, technisch-knappe verzen, maar in die langoureuze mineurtoon, die nu stilaan dreinend is geworden, en lopend op dat perfect-levenloos geworden kabbelrhythme van de jambische maat. De gevoelens missen al evenzeer eigen stem, als de taal en de vorm: zelfkoesterend narcisme van vage verdrietigheidjes, vage gelukswensen, onduidelijke verlangens. Indien Else Van Doren ooit een treffend gedicht wil schrijven moet zij vooreerst al haar lievelingsdichters verbranden, dan zich zelf zoeken, en indien zij in zich zelf al groeiend een kern van bewuste persoonlijkheid ontbolstert, moet zij de eigen taal en de eigen vormen vinden om haar eigen wezen met eigen stem te vertolken. Dat lijkt mij de enige weg die haar, en vele debutanten, naar waarachtig en boeiend dichterschap zou kunnen leiden. Dit oordeel zal haar en velen van haar generatie-genoten hard lijken, maar het wijst het enige geneesmiddel aan dat vele jongeren kan brengen uit de verliteratuurde pose naar het echte leven, uit het doodversleten poëtisch jargon naar de ware en boeiende taalschepping. Enkelen zijn gelukkig
reeds die weg gegaan. Else Van Doren moge het ook proberen, zoals ook Ward Ruyslinck in Het huis onder de Beuken (De Galerij, Nederokkerzeel) die, tussen veel overbodig praten in, al eens een eigen accent plaatst, en Fernand Handtpoorter in De Weg tot morgen (De Wulpstr. 24, Poperinge). Albert de Longie, de dichter van Het Innerlijk Spreken (Uitg. Nieuwe Stemmen, Aalst) moge in diezelfde richting zijn weg zoeken. Zijn werk is het hopeloos verliteratuurde product van een ten einde berooide poëzie-formule. In technisch opzicht valt van zijn verzen-maken niets dan goeds te zeggen, op een paar foutjes
| |
| |
na, maar voor de rest is deze bundel naar vorm en inhoud de reinste moderne rederijkerij, machteloos belast met al de tares van epigonisme en verliteratuurde onoprechtheid. De woorden hebben er, als versleten pasmunt, hun eigen glans verloren; het rhythme verloopt met zijn sempiterneel droevig-trage, eentonige, onpersoonlijk-jambische gang zonder enig persoonlijk accent of eigen nuance; de beelden zijn al even vaag en verliteratuurd als de rest. Albert de Longie kan ‘verzen maken’ volgens het rhetorisch recept, maar indien hij ooit een dichter wil worden, iets uit eigen geest en eigen taalkracht wil ‘scheppen’, wordt het hoog tijd dat hij zijn halve bibliotheek verbrandt en zonder geliteratureluur gaat zoeken of hij uit zich zelf iets heeft te zeggen en dit kan zeggen met eigen woorden en eigen accent.
Paul Van Keymeulen zit in hetzelfde parket. De taal van zijn Gedichten (Uitg. Het Kompas, Antwerpen) is wat keuriger, zijn taal is melodieus en gevoelig, zijn versstijl is zeer vlot, maar zijn vers geeft geen persoonlijke, ontroerende en blijvende indruk. Hij ook schrijft te veel van uit de literatuur en niet van uit zijn eigen levenswaarachtigheid. Hij heeft geen eigen levensaccent, hij heeft geen eigen poëtische middelen. Misschien zijn de neo-romantische gevoelens van weemoed, liefde en droom, die hij uitdrukt, in zekere mate de zijne, maar in elk geval zijn die gevoelens in de toon, waarop ze worden uitgedrukt, in de sfeer waarmee ze zijn doordrenkt, na zeventig jaar neo-romantiek totaal epigonistisch geworden, en heel zijn vers, in modulatie en taalgebruik, is één jargon. Het is jammer voor hem zoals voor vele anderen, want de technische vaardigheid en de gevoelsontvankelijkheid zijn er. Maar poëzie komt van ‘poiein’, en dit veronderstelt een persoonlijk-scheppende ziel met eigen accent en persoonlijke taalmiddelen. Laat Van Keymeulen dus zoals zovele jongeren zijn geest en verbeelding des-intoksikeren van de literatuur en zich zelf zoeken.
Vermelden we ten slotte nog een nog onzeker maar toch in sommige opzichten bemoedigend debuut van Arthur Verthé in Coda (Lannoo, Tielt) en een tweede uitgave van Adem der Aarde door Reninca (Lannoo, Tielt) een waardevolle en sympathieke bundel, die wij vroeger hier uitvoerig hebben besproken.
ALB. W.
| |
Pater M. Brauns S.J. als dichter
Pater M. Brauns S.J., een der weinige Jezuïeten die zich ooit door een Muze lieten verleiden, brengt ons zijn nieuwe dichtbundel als De Vijfde Verrassing (Uitg. Erasmusgenootschap, Gent). Ondanks de gedachtelijke vooral godsdienstige rijkdom van zijn werk, is Brauns er o.i. tot nog toe niet in geslaagd als dichter, vooral als lyrisch dichter, veel crediet te winnen. Zijn jongste bundel geeft uiting aan theologische gedachtenrijkdom en algemene intelligentie, en al is deze gedachteninhoud voor de moderne wijsgerig-gevormde lezer in niets origineel, toch is hij in een vrij breinloze poëzie als de Vlaamse opvallend en veelzijdig te noemen. Ook beschikt Brauns over een intense verbeeldingskracht, vooral in het grootse en geweldige. Zoals in zijn denken is hij ook in zijn verbeelding een driftige, nerveuze natuur. Bovendien beschikt hij over een ware woordenrijkdom en een uiterst vlotte versificatie. Dit alles zijn eigenschappen die waardering verdienen.
En toch is het lyrisch-poëtisch resultaat van Brauns in deze bundel, zoals elders, eerder gering. Waar hapert het dan? Het volstaat, als typisch voorbeeld, een gedicht als De Engelbewaarder te lezen. Het bevat 58 strofen van 4 regels in alexandrijnen. De woorden rollen regel na regel aan, ze hotsen en snellen u voorbij, ze vormen strofen en nog eens strofen, men wordt door een woordenovervloed overrompeld, vermoeid, verdoofd, uitgeput. De eerste indruk die men ontvangt wanneer deze woordenzondvloed eindelijk voorlopig tot stilstand komt, is er een van grote verlichting, ik zou haast zeggen van redding. De tweede is de duidelijke overtuiging dat de dichter over zoveel radde woorden versificatie-macht beschikt, dat hij met alle gemak een inondatie van een 100-tal strofen méér had kunnen verwekken. Dat is een speciaal talent. Emmanuel Hiel had dat ook. Brauns heeft echter, voor ons gevoel, meer smaak dan hij. Zijn stortvloeden van metrisch-rhythmisch gepraat zijn intelligenter en gedachtenrijker; zijn bezieling heeft voor de hedendaagse mens meer overtuigingskracht. Ziehier waar het bij Brauns als dichter hapert: hij praat over alles en over zich zelf, maar zijn innerlijkste wezen zélf hoort men in zijn vers zelden of nooit zingen, trillen,
| |
| |
leven. Hij bespiegelt, peroreert, overtuigt, bezweert, zweept op, maar nergens ontroert hij. In zijn slechtste momenten wil hij zich doen opmerken door te roepen, te bulderen, door profetische bezweringen en excentrieke beweringen (hier ook excentrieke woorden als ‘denkingspausen’ ‘bazaltgetart’ enz.); in zijn meer bezonnen momenten is zijn bezielde geestdrift intelligent, meeslepend, en ondanks haar hevige rhetoriek overtuigend; maar haast nooit schrijft hij een regel die ons één seconde... stil maakt, één woord dat in onze ziel blijft haken, één strofe waaraan ons hart zich vasthoudt. Daarom juist is hij begaafd als (verstandig én bezield) verzenschrijvend didacticus, maar zwak als dichter, en gering als lyricus. Pater Brauns voelt niet dat in de poëzie niet de veelheid der woorden het doet, maar de mysterieuze suggestiekracht van het éne, zuivere, juiste, uniek-gekozene, ràak-gewogen woord, dat niet het lichaam der woorden de poëzie schept maar hun onpeilbare innerlijkheid, en dat in de poëtische regel het poëtisch mysterie ligt in die mysterieuze ‘electriciteit’ (hoe kan ik het anders noemen?) van het woorden-verband en ook in de stilten tussen de woorden. Zelden of nooit schenkt hij, de ideologisch-bezielde of boeiend-predikende verzenschrijver, ons dus de waarachtig-poëtische intuïtie, die de mens voorbij de papieren woorden doet wegstaren en wegzinken in dat schone genot, dat de Ouden een in-cantatie, een tover noemden. Zeker heeft hij af en toe een treffend beeld, een mooie regel, maar die verzwindt dan in een grenzeloze, bruisende, rhetorisch-wilde woordenzee.
Wil Brauns een beter zuiver-dichterlijk resultaat bereiken, dan moet hij zich leren beheersen, zijn woordenvloed indammen, en dan zal misschien zijn taal, die thans af en toe poëtische flonkeringen heeft, poëtische dichtheid krijgen en zijn inhoud de dichterlijke authenticiteit van een mens, die niet over alles en nog wat luidop redekavelt, maar zichzelf zegt, diep-echt, gewetensvol-nauwkeurig, innerlijk-afgewogen, gemeten en geconcentreerd.
Ook naar de inhoud beschouwd geeft deze bundel, hoe rijk aan gedachtenbezieling ook - dat vóóral dient onderlijnd -, soms een vermoeiende indruk door zijn hevig-pratende onuitputtelijkheid. Brauns geeft vaak de indruk van een man die in hevig opgewonden toestand luidop begint te spreken, juist alsof hij luidop aan 't denken ging, er uitflappend al wat hem toevallig door het opgewonden brein zweeft of roest, zonder enige controle, zonder die onmisbare critische pauze tussen het opkomen der gedachte en het loskomen der tong, welke de mens, die zich bezonnen motiveert, van de marktkramer of de ekster onderscheidt. Ik heb niets tegen temperamentvolle vurigheid, scherpe formuleringen, integendeel, maar ze moeten innerlijk gemotiveerd en critisch-bezonnen zijn vóór men met passie schrijft, terwijl men bij Brauns wel eens meer de indruk krijgt dat hij er wild-impulsief op los kletst als een raasbol.
De verzen die in zijn jongste werk de mens het meest aanspreken, en soms ook eventjes lyrisch ontroeren, zijn de stille, inwendigbezonnen gedichten, die men aan 't eind van de bundel vindt. Ze zijn, jammer genoeg, weinig talrijk, maar zij wijzen de weg aan, die Brauns naar rijper kunstenaarschap kan voeren. Ik vermeld ze dan ook gaarne: die Kleine Romantische Suite II; Heimweesonnet I, Winterliedjes, De Stil-gewordene, Verwachting. De vraag is of Pater Brauns op de ongeveer veertigjarige leeftijd, die hij heeft bereikt, nog tot die opmerkelijke lyrische puurheid zal komen, waarheen hij in deze enkele gedichten, en verder hier en daar één regel, op weg schijnt te zijn? Het is onzeker. Het schijnt immers - op uitzonderingen na - een levenswet te zijn dat het lyrisme en de dichterlijke taalscheppingskracht, wanneer zij zich vóór ongeveer het dertigste jaar niet sterk en rijp maken, nooit meer tot grote bloei komen. Maar wij zouden het hem gaarne toewensen, omdat hij meer inhoud en meer temperament heeft dan de meesten van zijn generatie-genoten en van de jongeren. Echter schijnt ook deze bundel er op te wijzen dat zijn begaafdheid méér schuilt in de bezielde didactiek, en wellicht zijn er daarnaast nog wegen voor hem open naar het artistiek-religieuze essay en het gedachtelijke toneel. Wat er ook van zij, wanneer hij zich door ietwat deemoedige en nuchtere zelfcritiek wil hoeden voor een even gevaarlijke als potsierlijke grootheidswaan, rhetorische wildheid in het woordgebruik en excentriciteit in visie en oordeel, zullen zijn sympathiek-vurig temperament, zijn snelle intelligentie, zijn woordtalent en zijn
| |
| |
vele andere begaafdheden eens rijpe vruchten kunnen dragen, zo niet op het terrein der poëzie, dan wellicht op andere gebieden, ten bate van de uitstekende geestelijke idealen, die hij met zulke prijzenswaardige bezieling wil dienen.
ALB. W.
| |
Philosophie
Elke Vlaming of Noord-Nederlander die zich aan wijsbegeerte interesseert, kent de publicaties van de Philosophische Bibliotheek. Velen hebben hun eerste contact met de wijsbegeerte aan een of ander werk uit die reeks te danken, terwijl zij die zich verder met haar studie mochten inlaten, er publicaties vonden die met het beste dat in binnen- en buitenland gepubliceerd werd, kon vergeleken worden. Het vijf en twintig-jarig bestaan van de Bibliotheek mocht dan ook met recht en reden gevierd worden. Dit geschiedde op 5 April ll. in de vergaderzaal van de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen te Amsterdam. Dat de viering daar gehouden werd wijst meteen op het algemeen Nederlands karakter dat deze oorspronkelijk Vlaamse onderneming in de loop van haar bestaan verworven heeft. Een zojuist verschenen Gedenkboek (Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam) heeft ons de tekst bewaard van de voordrachten die er tijdens de academische zitting uitgesproken werden. Het zijn een Openingsrede door Mgr. Prof. K. Bellon, een rede van Dr. C.F.P. Stutterheim over ‘Stiefkinderen van de wijsbegeerte’, d.i. over de verwaarlozing vap de wijsgerige problemen welke in de taal- en de literatuurwetenschap oprijzen, en een rede door Mgr. Prof. Dr. L. De Raeymaeker over ‘Herleving en vooruitgang van de wijsbegeerte in onze tijd’, d.i. over het epuratieproces dat de wijsbegeerte na de crisis van het scientisme opnieuw in haar zuivere gestalte liet verschijnen. Deze voordrachten zijn bepaald lezenswaardig. De lezer zal zich niet minder verheugen om het ‘Woord vooraf’ waarmede de zo verdienstelijke animator van de Philosophische Bibliotheek, Prof. Dr. F. Van Goethem, dit Gedenkboek inleidt. Dat hij er zijn bezorgdheid uitspreekt om de philosophie voor alle amateurisme te vrijwaren, dat hij er op vertrouwt de huidige leemten van de collectie te kunnen aanvullen, bewijst
eens te meeer dat de Philosophische Bibliotheek in goede handen is en dat we er nog het beste van kunnen verwachten.
A. WYLLEMAN.
| |
Verhalend proza in herdruk
Bij de W.B. verscheen de 5e druk van Frederik Van Eeden's Van de Koele Meren des Doods, een der eerste belangrijke psychologische romans in Nederland. Hij handelt over de zielsziekte van een vrouw (al beweerde Van Eeden ook in de 2e druk dat zijn hoofdpersoon Hedwig geen ziekelijk wezen is). Nu ongeveer 60 jaar zijn verlopen sinds dit boek is ontstaan, behoudt het nog steeds een waarachtige klank als analyse en uitbeelding van een vrouwelijk zieleleven tot in de uiterste crisis van zelf-ontbinding en ondergang, en van de strijd tussen enkeling en maatschappij.
Ook De Stille Kracht van Couperus, in herdruk uitgegeven door Het Kompas N.V. (Antwerpen), behoudt zijn waarde na een halve eeuw. Hij is, na Lijnen van Geleidelijkheid, de tweede roman die uit de Indische reis van Couperus is ontstaan, en beeldt in de figuur van de resident Van Oudijck het ongeloof van de Westerling uit tegenover de magische ‘Stille Kracht’ van de Javaanse wereld. Deze stille, somber-vernietigende oerkracht der Oosterse natuur zal nochtans de Europeër vernietigen. Dit knappe en atmosferisch-rijke boek is een der meesterlijke romans van Couperus, die meer en meer wordt beschouwd als de grootste verhalende prozaschrijver van Noord-Nederland in de voorbije halve eeuw.
GR. D.
|
|