| |
| |
| |
Albert Westerlinck
Thema's van het lichaam in de moderne literatuur
Geen enkel tijdperk in de geschiedenis heeft zo hartstochtelijk en veelzijdig als het onze, zijn aandacht geconcentreerd op het menselijk lichaam, als op de meest intieme werkelijkheid van ons geïncarneerd bestaan.
De moderne wijsbegeerte, de psychologie, de wetenschappen en de literatuur hebben hun onderzoekingen toegespitst op de mysterieuze relatie van geest en stof in het menselijk geheel met hun veelvuldige wederzijdse verstrengeling.
Men heeft er op gewezen dat de werkmogelijkheden van ons verstand, onze wil, ons gevoel en onze verbeelding verbonden zijn mét een geconditionneerd worden dóor ons lichamelijk leven, terwijl anderzijds de ontwikkeling van ons lichaam mysterieus afhankelijk is van ons psychisme. Van verscheidene zijden uit heeft men de eenheid van lichaam en ziel ontraadseld, niet als een eenvoudige twee-eenheid, maar als een organische verstrengeling van vorm en inhoud in een mysterieus geheel.
Op het veld der psychologie heeft de studie van de menselijke uitdrukkingen geleid tot de overtuiging dat ziel en lichaam zich, in wederzijdse samenwerking, in elke handeling uitwerken en voltooien. Het lichaam wordt dan, in al zijn houdingen en uitingen, een betekenisvol symbool, uitdrukking van psychische toestand, stemming, neiging, karakter, temperament, enz. De ontraadseling van deze expressiviteit van het lichamelijke gebaren, heeft zich niet enkel doen gelden in de physiognomie, grafologie, temperament- en karakterkunde, maar ook op het gebied van kunst en literatuur. De moderne stijlleer legt er zich op toe alle verschijnselen van woord en woordbeweging, toon en rhythme en accent, tot in de subtiliteiten van enjambement en punctuatie toe, te begrijpen als expressieve gebaren van de psyche. Het lichamelijk gevoel voor het vers, als poëtisch-expressief verschijnsel, is dan ook in onze tijd veel bewuster en geraffineerder dan het ooit te voren is geweest, en ook de critiek weet, dank zij het genuanceerde besef van de organische eenheid van vorm en inhoud, met veel bewuster raffinement door te dringen tot de mysteriën van kunstwerk en kunstschepping dan in vroeger tijdperken ooit is geschied.
Het is of alle wetenschappen en sociale stromingen hebben samengewerkt om in onze tijd het lichaam te valoriseren. Niet enkel de psychologie, die het
| |
| |
bestudeert in zijn subtiele relaties met de psyche en in zijn uitdrukkingsvermogen, maar ook de biologie en de geneeskunde, alsmede de opvoedkunde, die van uit het 19e eeuwse rationalisme evolueerde naar een totaler begrip van de mens. Zo is dan het lichaam in onze cultuur een belangrijke ‘waarde’ geworden.
Zovele omstandigheden, als de opkomst van de homo faber in het reusachtige economische en industriële leven van deze tijd, de maatschappelijke omwentelingen, die de lichamelijke inzet van de arbeidende massa's hebben gevaloriseerd, de vloedgolf van materialisme over de wereld, en andere factoren meer, hebben tot de verhoging van dit waarde-bewustzijn bijgedragen.
Wij hebben hier niet de bedoeling, alzijdig de lichamelijke ervaringen te belichten, die in de moderne literatuur als hoofdthema's op het voorplan zijn gekomen. Zekere thema's, o.m. deze die vooral in de naturalistische en de vitalistische literatuur op de voorgrond traden, laten wij hier van kant. Wij zullen er ons toe beperken slechts een drietal facetten van de lichaams-cultuur aan te wijzen, die, sterker dan ooit te voren in de geschiedenis, in de moderne letteren tot uiting zijn gekomen.
Daar is vooreerst de exploratie van ons zinnelijk gewaarwordingsvermogen.
| |
Bewuste exploratie der zintuiglijkheid
Behekst door al het irrationele en gedreven door haar teugelloze vrijheidsdrift, heeft de moderne literatuur niet alleen de ongemeten ruimten van 's mensen ziel en de arcanen van het onbewuste doorvorst, maar zich ook met bewuste passie verdiept in de geheimen van eigen lichamelijkheid.
Het helder en fiere bewustzijn van zinnelijke lichamelijkheid, dat met de Renaissance ontsproot, werd in de literatuur van het Romantisme pas ten volle verinnerlijkt. Tijdperken van redelijkheid als het Classicisme en de Aufklärung waren niet bij machte om diep in de concrete werkelijkheid van ons lichaam binnen te dringen. Daartoe is een literatuur, die beheerst wordt door de rede, immers te algemeen en abstract. Heeft niet Valéry ons intellect gedefinieerd als ‘la faculté de notre âme à ne rien comprendre de notre corps’? Alléén door bewuste zelf-ontleding, door de interiorisatie der aandacht voor de mysteriën van gevoel en sensibiliteit, kunnen wij ons lichaam als het onze doordringen. De literatuur van de Romantiek heeft zich, door haar drang tot ontraadseling van onze ganse ikheid, op deze weg begeven.
Wanneer men de beste poëzie van de Romantiek met die uit voorgaande tijdperken vergelijkt, wordt men getroffen door de bewuste verscherping van haar gewaarwordingsdrang, en de hevige gretigheid van haar gewaarwordingslust. Het is een genot in de poëzie van het Engelse Romantisme, die zo dicht staat bij de natuur, deze bewuste groei van de zintuiglijke natuur- en levenservaring te volgen; alle mogelijke schakeringen van de natuurverschijnselen wil ze capteren, en ze met verfijnde variëteit van gewaarwordingsgevoelens
| |
| |
in haar bewustzijn registreren. In sommige gedichten van Wordsworth is de sensibiliteit, bijzonder door het raffinement van zijn gezichts- en gehoorzintuig, reeds opgedreven tot een delicate scherpte, die de geringste trekjes der beweging, de fijnste schakeringen van het geluid wil vangen in het zintuig, wil laten resoneren in de ziel en doen spelen in de taal. Dezelfde delicate apperceptie van nuances in kleur, beweging en geluid vindt men ook bij Coleridge, met zijn overgevoelige en nerveuze natuur. De Romantiek heeft ook het subtiele spel der synaesthesieën als een bekorend geheim beoefend en in deze roes van bonte, wervelende zinnentoveringen kon zij zowel haar gretige zinnelijke ervaringsdorst als haar verbeeldingsonrust naar hartelust uitvieren. De poëzie van Shelley is vervuld met bedwelmende genietingen van de onuitputtelijke natuurschoonheid, die de dichter in haar subtielste schakeringen capteert. Ook Keats heeft, ‘every sense filling with spiritual sweets to plenitude’ (Endymion), even subtiel de wereld der zinnelijke impressies in zijn lichaam opgenomen, in zijn bewustzijn de infiniete verscheidenheid der natuurverschijnselen weerspiegeld, en bovendien het lichamelijk gewaarwordingsleven in de poëzie verruimd door zovele verbizonderde appercepties van reuk, tasten temperatuurzin.
Wie de moderne literatuur, van de eerste Romantiek af tot nu, overschouwt, kan vaststellen dat de exploratie van het zintuiglijk gewaarwordingsleven steeds intenser, fijner en ruimer werd doorgedreven, dat de zelf-ervaring van eigen lichamelijkheid, via de cultivering van gewaarwordingen en gevoelens, steeds hoger werd opgevoerd, tot dit ontwikkelingsproces in de tweede helft van vorige eeuw een ware cultus van het lichaamsgevoel heeft doen ontstaan.
Charles Baudelaire, hij eens te meer, heeft in deze ontwikkeling een belangrijke rol gespeeld. Bij hem voor 't eerst die niets ontziende experimenteerlust op het veld der zintuiglijke en nerveuze gevoeligheid, die uitrafelingen der sensibiliteit tot het uiterste met alle mogelijke - óók artificiële - middelen, die hypertrofie der sensaties tot acuutste overspanning. Bij hem ook voor 't eerst, in alle felheid, die verstrengeling van de fijnste lichamelijke zelf-ervaring met een grenzeloze genot-zucht. Zoals de ‘poète maudit’ wil duikelen in alle afgronden van het zieleleven, in alle hemelse en helse regionen van zijn geest ‘pour trouver du nouveau’, zo verdiept hij zich ook in het gewaarwordingsleven van zijn lichaam om het te strelen, te prikkelen, op te jagen, te folteren, te splitsen, te raffineren. Daarbij schrikt hij voor het morbiede niet terug, hij cultiveert het zoveel hij kan. Nergens in tast- en temperatuur- en reukzin, op welk terrein der zinnen ook, deinst hij voor de meest gewaagde nuances en geperverteerde subtiliteiten terug. Hij werd niet enkel de weergaloze dichter van de ‘parfums’ maar ook de hartstochtelijke genieter van de geuren der ontbinding. Engel of daemoon, zonderling of monster, om het even, indien hij maar tot de laatste droppel kan drinken uit de mysterieuze bron des levens, die in zijn lichaam opstroomt.
Charles Baudelaire, die in zovele opzichten als een baanbreker van de moderne poëzie moet worden beschouwd, heeft ook op dit gebied school ge- | |
| |
maakt. De meeste Europese dichters van rond de eeuwwende zijn, in zijn spoor, de zintuiglijke vermogens van het lichaam met alle denkbare schakeringen bewust gaan exploreren. Een allerfijnste hyperaesthesis werd gekweekt en met opperst raffinement werden de ervaringen, die in de meest verborgen schuilhoeken van het zintuigelijke gewaarwordingsleven werden opgediept, in de taal vertolkt, dank zij het impressionisme en de musicale techniek van het symbolisme. Deze zintuigelijke roes, vaak opgedreven tot onverzadiging of tot het morbiede en perverse exces, is trouwens een kenmerk - een der typische kentrekken - van het ‘decadentisme’. Een der meest typerende werken uit de hele Westeuropese literatuur is, in dit opzicht, wel A Rebours van J.K. Huysmans (1884). De adellijke held des Esseintes is het ongeëvenaard model van de grenzeloze gewaarwordingsdorst, die het sensuele lichaamsgevoel wil uitvieren in orgies van smaak- en tast- en reukgewaarwordingen, tot in de nevrose toe.
De bandeloze drift naar ervaring van al wat het lichaam ‘du nouveau’ schenken kon, werd een belangrijk aspect van het avontuur der moderne poëzie. Dit aspect van het Baudelairisme heeft uitdrukking gevonden bij Verlaine, Mallarmé en de meeste Franse symbolisten; ook in de Frans-Belgische letteren bij Iwan Gilkin, Verhaeren, G. Rodenbach, Samain, Giraud, Fernand Séverin, Charles Van Lerberghe, en vele anderen. Leest men van Van Lerberghe volgende strophe uit ‘La Chanson d'Eve’:
De ma bouche elle approche
ses lèvres humides de fraises de bois;
De ses milliers de petits doigts
dan proeft men tot welke oververfijnde gevoeligheid van zin en zenuw deze poëzie heeft geleid wanneer ze de subtielste gewaarwordingen capteert met een ragfijne genotzucht en ze suggereert in de nuances der taal. Deze exploratie van het lichamelijk impressionisme bleef trouwens niet tot de Franstalige literatuur beperkt, men vindt ze in Engeland bij Oscar Wilde en de ‘Nineties’, in Oostenrijk bij Hofmannsthal en de ‘Jung Wiener’, bij Rilke, d'Annunzio, en in onze letteren, met aristocratisch raffinement, bij J.H. Leopold en Karel van de Woestijne.
De opdrijving van de lichamelijke sensibiliteit tot de uiterste schakeringen heeft, ook in de literatuur, het psychisch levensbeeld beïnvloed. Men heeft slechts Leopold, Van de Woestijne of de jongere Gilliams te lezen om vast te stellen dat de overprikkeling van de gewaarwordingsvermogens het genot soms doet omslaan tot pijn, dat zij meer dan eens de harmonie van geestelijk voelen en zinnelijk waarnemen aantast, en de ziel belet onbekommerd en harmonisch in de natuurlijke levensdrang op te gaan. Ook in dit opzicht heeft het individualistisch zelf-voelen van de dichter, tot het uiterste opgedreven, vaak de harmonie tussen ziel en leven in hem verstoord.
| |
| |
| |
Het lichaam als bron van beweging
Ongetwijfeld heeft de valorisatie van het lichaam bijgedragen om het sensualisme in ons tijdvak te verhevigen. Ook in de literatuur hebben verschillende factoren als het naturalisme, de drang naar vitaliteit, de raffinering der zintuig-gebieden, de verkenning der diepten van instinct en onbewuste, tot de sterke uitlevingsdrang van het lichamelijke hedonisme gestimuleerd. De levensrichting van het heidense hedonisme vindt men bij talrijke schrijvers sinds de tweede helft van vorige eeuw, van Swinburne over d'Annunzio, Anna de Noailles, Colette enz., tot op onze dag, bij de Montherlant, de Camus van Noces en vele anderen. Men kan echter dit heidense hedonisme in onze letteren geen nieuw verschijnsel noemen, het inspireert zich veeleer aan het probleemloos sensualisme der Ouden en der Renaissance. Daarom gaan we er hier ook niet op in.
Een ander aspect van onze lichamelijkheid is, als modern verschijnsel, in de letteren méér typerend: de bewuste beleving van de lichamelijke beweging, zij het in de physieke actie van arbeid, dans en spel of in de spanningen van de strijd. Meer dan in vorige perioden der geschiedenis beleeft de hedendaagse literatuur onze lichamelijkheid als een bijzondere ‘waarde’ in de zalige ontspanning van spel en sport, of de spanningen van arbeid of gevecht, die beide openbaringen zijn van een agonale bestaansopvatting. In elk dezer gevallen ontplooien wij ons wezen, via het lichaam, in de beweging, en openbaart het zich aldus aan ons zelf.
Beweging onderstelt wil en energie. De bewuste belangstelling voor de wil en de energie als menselijke bewustzijns-uitingen, is in de wijsbegeerte der 19e eeuw fel gegroeid. Sinds Kant de wil als een grondkracht van de mens beschouwde en Fichte zich inzette voor een activistische filosofie is het voluntarisme een markante streving van de moderne wijsbegeerte gebleven, met talrijke figuren als Schopenhauer, E. von Hartmann, Max Scheler, enz. De afwending van alle abstracte beschouwing, de negatie van alle ‘objectieve’ waarheid en de neiging om alle cultuur dienstbaar te maken aan de bevordering en stimulering van het leven, zijn zovele geestelijke tendenzen van ons tijdvak, die verwantschap met dit wijsgerig voluntarisme verraden, en die men óók vindt in het pragmatisme van James en Dewey, de Als Ob-theorie van Hans Vaihinger en niet minder in de Levensfilosofie. Voluntaristisch en pragmatisch streven om het denken ondergeschikt te maken aan de actieve stimulering van het leven, vindt men ook bij Nietzsche, bvb. in geschriften als Ueber Wahrheit und Lüge in Auszermoralischem Sinne.
Het is niet verwonderlijk dat de literatuur in datzelfde klimaat de Goetheaanse verheerlijking van de Daad, als bron van alle leven, tot een nieuwe vogue bracht. De cultus van wilsdaad en energie, en de bewuste ervaring van het bewustzijnsleven als een voortdurend actief proces, vindt men bij een typisch-romantische dichter als Lord Byron. In zijn verbeelding speelde het athletisch lichaamsgevoel een belangrijke rol. Bij voorkeur beschouwde hij
| |
| |
het leven als een energieke, vitale krachtproef, die zich in gevecht met natuurkrachten en tegenstanders ontplooit. In zoverre loopt Byron vooruit op de literatuur van onze tijd, waarin alle thema's van het lichamelijk ‘activisme’ de grootst mogelijke ontplooiing hebben gekregen. Naast hem, typisch exponent van de fatale heros in het romantische tijdperk, heeft ook Stendhal rond het midden van vorige eeuw, te midden van de burgerlijke sfeer der Restauratie, het begrip ‘energie’ gevaloriseerd, dat hij aan de Italiaanse cultuurgeschiedenis ontleende. Nergens echter werd de gedachte dat de mens zich zelf bewust wordt en zijn wezen openbaart in beweging en actie, in de inspanning die hij doet om de weerstanden der realiteit te overwinnen met scherper fanatisme vertolkt dan door Nietzsche. In het onderscheid tussen de heersende mens en het slaafse kuddeschepsel, dat hij in Jenseits von Gut und Böse opstelt, spelen de machtswil en de energie een belangrijke rol. Hij predikt er enkel de deugden van de daad: dapperheid, hardheid, koppigheid, tucht. Voor hem is het lichaam niet enkel de tempel van de dionysische levensroes, maar ook de krachtbron van de machtswil. Nietzsche's verering voor de lichamelijke inzet, met zijn drang naar macht, zijn agressie-drift, zijn passie voor de spanningen der energie - sidderend als de pijl op de boog - hebben diepe invloed gehad op het activisme in de moderne cultuur, zowel in hare vitale bewegings- en uitlevingsdrift als in haar dadendrang zonder objectieve zin, zedelijk ideaal of metaphysische ordening.
Tot vollediger begrip moet men wellicht deze drang naar actieve zelf-uitleving, die het mensenbeeld in de letterkunde onzer dagen kenmerkt, zien in het héle klimaat van onze tijd.
Het moderne machinisme brengt de mens er toe een grote hoeveelheid van zijn lichamelijke arbeids- en bewegingsdrang onverbruikt te laten; de technische beschaving met haar comfort en genotzucht vertengert en verslapt hem voortdurend; de geneeskunde en de moderne hygiëne verleiden hem meer en meer tot angst voor lijden, arbeid, inspanning, en strijd. Zo begrijpt men de verachting van Nietzsche voor een verwekelijkte mensensoort, en van uit zijn overtuiging dat elke soort zich ontwikkelt in kamp, zijn aanmaningen tot geestelijke strijd en lichamelijke inspanning.
Vele psychologen en denkers hebben na hem, zij het op biologische of op psychologische gronden, gewezen op de nood aan lichamelijke zelfuitwerking in de hedendaagse mens; zij sporen hem aan tot meer weerbaarheid, actieve kracht en morele tucht, en tonen zich inzonderheid bekommerd om de gezonde uitleving van de bewegingsdrang en de agressie-drift, die de mens zijn ingeboren. Nu de moderne mens niet meer leeft als zijn praehistorische broeder, die zich door lichamelijke sterkte in strijd handhaven moest, moeten deze beide drangen in hem afgereageerd worden in sport, lichaamsoefeningen, reizen, trekken, zelfs in gevaarlijke beroepen, opdat zij niet op ongeregelde wijze zouden uitbarsten. Misschien is het enorme succes van de avonturen-lectuur (en film) in deze tijd als zulke afreactie door de verbeelding te beschouwen, en zou men ook het grote succes van de actie- en agressie-motieven in de heden- | |
| |
daagse literatuur kunnen verklaren als een onschadelijk-papieren uitleving van 's mensen verdrongen lichaamsbehoefte in deze tijd.
‘La force est sainte’ riep Verhaeren uit. Hij is een typisch dichter van de vitale energie, die zich wil uitleven, en van de bewegingsdrift die zich opdrijft tot het paroxysme toe; soms op het erotisch gebied als in Les Flamandes, elders door de strijd tegen leed en wanhoop, zoals in de trilogie zijner crisis (1888-91), of elders nog door het visioen ener opmarcherende mensheid als in Les Visages de la Vie (1899) en La Multiple Splendeur (1906). Heel anders dan deze vitale machts- en uitlevingsdrang is de filosofie van het doen bij Valéry. De aspecten van het lichaamsgevoel bij Valéry, en wel bizonder zijn intense en verfijnde bewegings-ervaring, verdienen wel even van meer nabij te worden belicht.
Valéry is in onze eeuw een der meest geraffineerde zangers geworden van het lichaam, niet enkel als medium tot zingenot, maar als openbaringscentrum van het hele leven, zoals Narcisse zegt:
O mon bien souverain, cher corps, je n'ai que toi...
Toi seul, o mon corps, mon cher corps,
Je t'aime, unique objet qui me défend des morts.
Het opperste vermogen van het lichaam, waarin zich de stof niet als loutere stof maar als participatie van een innerlijkheid doet gelden, is volgens Valéry de beweging. Met Friedrich Nietzsche, maar van uit een ander gezichtspunt, ontwikkelt hij bij voorkeur het thema der rhythmische lichaamsbeweging, waarin uiterlijkheid én innerlijkheid, ik én wereld, samenvloeien tot één opperst moment: evenwicht der samengesteldheid, waarin verleden en toekomstdrang in het nù zijn verstrengeld. De dans maakt van de tijd een concrete realiteit - ‘l'instant engendre la forme, et la forme fait voir l'instant’ - en openbaart in elk zijner momenten de tijd als een totaliteit, als vereeuwigd moment. Niets is hem liever dan de dans, die hij in L'Ame et la Danse, in Degas, Danse Dessin, en zoveel andere werken heeft bezongen. Zo luidt het in ‘Ebauche d'un serpent’:
Du plaisir que tu te proposes
Cède, cher corps, cède aux appâts!
Que ta soif de métamorphoses
Autour de l'arbre du Trépas
Engendre une chaîne de poses
Viens sans venir! forme des pas
vaguement, comme lourds de roses...
Danse cher corps... ne pense pas!
Ici les délices sont causes
suffisantes au cours des choses!
In de ‘écriture corporelle’ van de dans beleeft Valéry de versmelting van de duister-mysterieuze stofwereld en het overbewuste intellect; en door deze
| |
| |
intieme verstrengeling vermag de geest in de stof haar behoefte aan zijnsvolheid te ontwikkelen. Als ‘act pur des métamorphoses’ is de dans niet enkel de volmaaktste expressie van lichaams- en vormenschoonheid, maar ook een concrete verpersoonlijking der intelligentie in al haar rhythmische spelingen en wijzigingen. Zovele scheppende betekenissen van het lichaam dus, die Socrates in L'Ame et la Danse, toelaten te zeggen: ‘un corps, par sa simple force, et par son acte, est assez puissant pour altérer plus profondément la nature des choses que jamais l'esprit dans ses spéculations et dans ses songes n'y parvient’.
Esse est operari. Er ligt aan de grond van Valéry's levens- en kunstbeschouwing dus een activistisch principe: het leven is handeling: - ‘Si donc l'univers est l'effet de quelque acte, cet acte lui-même d'un Etre et d'un besoin, d'une pensée, d'une science et d'une puissance qui appartiennent à cet Etre, c'est par cet acte seulement que tu peux rejoindre le grand dessein, et te proposer l'imitation de ce qui a fait toutes choses. C'est là se mettre de la façon la plus naturelle à la place même de Dieu’, schrijft hij in Eupalinos. Niet langs een filosofie van het zijn, die via de abstracte redenering of de intuïtie het zijnsgehalte der dingen wil bepalen, maar langs de onmiddellijk-concrete bestaanservaring van beweging en actie, komt hij tot de bepaling der persoonlijkheid: ‘Qui est tu? Je suis ce que je puis, me dis je’, zoals hij getuigt in Propos me concernant.
Het zogenaamd intellectualisme van Valéry is niet speculatief maar geeft wél uitdrukking aan een opvatting, die het leven als activiteit en elke activiteit - ook de intellectuele - als instrument beschouwt. Daarom verwerpt hij alle metaphysica als ‘abus de language’ en schrijft de betekenisvolle verklaring neer: ‘il n'est de définitions précises qu'instrumentales, c'est à dire qui se réduisent à des actes, comme de montrer un objet ou d'accomplir une opération’ (Variété, V). Het lichaam nu is het instrument bij uitstek van elke act. Het is medium en maat van al ons leven en kennen: lichaam en geest ‘il faut à présent qu'ils s'unissent dans une construction bien ordonnée, et si, grâce aux dieux, ils travaillent de concert, s'ils échangent entre eux de la convenance et de la grâce, de la beauté et de la durée, des mouvements contre des lignes, et des nombres contre des pensées, c'est donc qu'ils auront découvert leur véritable relation, leur acte’ (Eupalinos). De gedachten worden geboren dank zij de vorm (‘La syntaxe est une faculté de l'âme’), heel de ziel openbaart zich al vormscheppende, en alleen het door haar ontworpene en geschapene kan zij als zijnde ervaren. Fabricando fit.
Daarom bij Valéry de hoge betekenis van voortdurend-gebruikte termen als het ‘exercice’, het ‘faire’, het ‘instrument’, het ‘hanteren’. ‘Je me trouve une sorte d'instinct de manoeuvrer ce qui se propose à moi’ schrijft hij in Propos me concernant. Naarmate men doet, de dingen instrument-tot-doen maakt, wordt men een mens, want ‘un homme, à l'état non sollicité, est à l'état néant’. Denken en leven is het allerconcreetste doen. Kennen is kunnen. Alle kunst is een instrumentale kennis, alle schepping een instrumen- | |
| |
tale kunde; dichter en schilder zijn werklieden, die met hun instrumenten het werk goed en plezierig af kunnen: ‘Je rapporte tout ce que je pense de l'art à l'idée d'exercice, que je trouve la plus belle au monde’ (Propos me concernant).
De filosofie van het bewegende doen is bij Valéry rechtstreeks tegen alle zijns-metaphysica gekeerd. Dat deze gekeerdheid een opvallend verschijnsel is in de moderne literatuur zal nog duidelijker blijken uit de ontwikkeling, die de vele ‘activistische’ thema's in de hedendaagse letterkunde hebben gekregen.
| |
Het lichaam en de activistische thema's
Als vitale uitlevingsdrang in beweging en daad heeft het activisme in de literatuur der laatste honderd jaar een stijgend succes gekend. Nadat Nietzsche, Wagner, Emerson en vooral Whitman in vorige eeuw de mensheid hebben opgevorderd tot uitviering voor lichaams- en levensgevoel, machts- en dadendrang, hebben dichters als Verhaeren, Valéry, Claudel, Paul Fort, e.a. het driftig-lichamelijke dynamisme op diverse wijze verheerlijkt. Anderzijds vond de verering van de dynamisch-actieve ‘held’ rond de eeuwwende aanhangers in Stefan George, D'Annunzio, Barrès, Péguy, e.v.a. Door hen werd, na het decadentisme, weer stem verleend aan de actieve inzet van de mens voor een ideaal of een menselijke glorie. Gaandeweg is in de eerste helft van onze eeuw deze literatuur van dynamische hardheid en energie-verering uitgegroeid tot het meest koortsachtige activisme. Het heeft zijn orgies uitgevierd in verscheidene ‘ismen’ van deze eeuw.
Het futurisme is wel één voorbeeld, typerend voor deze bewegingsdrift, die het bewuste gevoel en het verstand in de kunst wil doen wegvallen, die zelfs het vocabularium en de grammatica wil verpulveren, om alléén op te gaan in de razende beleving van het rhythme. Het futurisme leefde zich uit in het gehuil en gedaver van de machine, het snorde mede in verschrikkelijke snelheid van ons cosmopolitisch-technisch tijdperk, het verheerlijkte de oorlog en het levensgevaar als uitingen van actief geweld en dolle levensroes, het was de voorbode van Mussolini's later berucht geworden ‘vivere pericolosamente’. Dezelfde dol-activistische strekking deed zich ook in sommige sectoren van het Expressionisme gelden, met dezelfde liefde voor de razende bewegingsdrift van onze tijd, dezelfde passie voor de spanningen van agressie en gevaar, dezelfde bezetenheid door actie en dynamiek. Zij leefde in het expressionistische Lächeln, Atmen, Schreien, van Frans Werfel, dat haast een lallen van bezetenheid was; zij komt ook tot uiting als een alles omvattende levensliefde en dadendrang in zovele schilderkundige expressies van de dynamische sensatie, tot krampachtigheid toe, die liggen tussen de getormenteerde bewogenheid van Van Gogh, de jagende beweging van Kokoschka tot de tornado-chaos van Dada.
Men kan verwachten dat in zulke tijd het type van de roekeloze ‘held’- | |
| |
der-actie wordt bewonderd. Wij willen hem even van nabij beschouwen, zoals R.M. Rilke hem in de zesde van zijn Duineser Elegien bezongen heeft. In zijn gebaren en bewegingen is hij zijn denkend bewustzijn voorop; snel en zonder verder bewustzijn maakt hij zich leeg in de daad. In dier voege is hij ‘held’:
Diese stürzen dahin: dem eigenen Lächeln
sind sie voran, wie das Rossegespann in den milden
muldigen Bildern von Karnak dem siegenden Konig.
Wunderlich nah ist der Held doch den jugendlich Toten. Dauern
ficht ihn nicht an. Sein Aufgang ist Dasein, beständig
nimmt er sich fort und tritt ins veränderte Sternbild
seiner steten Gefahr. Dort fänden ihn wenige. Aber
das uns finster verschweigt, das plötzlich begeisterte Schicksal
singt ihn hinein in den Sturm seiner aufrauschenden Welt.
Deze held is in de moderne letteren de exponent van de roekeloze uitlevingsdrang, die zich desnoods uitleeft in één flitsende meteorenvaart, in één bliksemschicht van volledige éénzijn met de natuur - zonder de splitsende tussenkomst van de geest! Hij wordt de profeet der zelf-overschrijding, in het blinde leven boven gevaar en dood, roekeloos en nutteloos, heidens en hard.
Laten wij dit heroïsch activisme in het werk van enkele hedendaagse schrijvers belichten.
Een hang naar dit actieve heldendom brandt in het werk van Henry de Montherlant. Er ligt veel van Byron's wilde en agonale levensdrift, van Nietzsche's hautaine machtswil, van Barrès' ‘culte du moi’ in het oeuvre van deze edelman. In al deze en andere opzichten is het lichaam voor hem de kernwaarde van het bestaan. In La Relève du Matin, Le Songe, Les Bestiaires, Les Olympiques, enz. heeft hij de vitale zelf-uitleving gepredikt in oorlogsgeweld, tauromachie, sport, lichaamscultuur en veelsoortige actie. Zolang de athlete Dominique Soubrier en de athleet Alban de Bricoule in Le Songe, vriendschappelijk en elkaars athletische gaven waarderend, met elkaar omgaan, verdienen zij de Montherlant's respect, maar wanneer het meisje ten slotte verliefd wordt op haar kameraad ligt in al het misprijzen dat Alban voor haar gaat koesteren, meteen de hautaine verachting van de schrijver voor al wat z.i. de mens zwak maakt: de liefde, de goedheid, de barmhartigheid, de tedere gevoelens en sentimentele affecten. Zoals hij zijn dynamische drang en mateloze machtswil negatief tot uiting brengt in zijn verachting voor de zwakheid, het medelijden, de voorzichtigheid, de bourgeoisie, de vrouwen, de kerk en de democratie, zo komen zij positief aan het licht in zijn lof van geweld, hardheid, machtshonger, physische leefkracht, krachtprestatie, gevecht om gevecht (niet om een zaak), stoïcijns uithoudingsvermogen, instinctivisme en condottieri-avontuur - zovele uitingsvormen van lichamelijke viriliteit en lichamelijk activisme. In feite reveleert deze activiteitsdrift van de Montherlant slechts een decor van heldendom zonder enige inhoud, tenzij de grenzeloze en soms arrogante zelfgenoegzaamheid van een man, die geen normen van
| |
| |
recht of moraliteit erkent. Zijn hele opvatting van het bestaan heeft hij nog best geresumeerd in het boek met de kenmerkende titel Service Inutile. Zijn ‘service’ is een actieve inzet voor het leven, al is die zin- en nutteloos als een leeg gebaar. Want God is voor Montherlant, als voor Nietzsche, dood, en de mens op zich zelf is geen waarde. Zijn dienst is dus gefundeerd op ‘le vide comme un navire sur la mer’, en hij heeft geen andere zin dan een bevestiging van het zelfbewustzijn, als een act van instinctieve vitaliteit, een hulde aan het leven - hulde, die desnoods ook niet terugdeinst voor het verzaken van eigen bestaan. De aanbeveling van de vader in zijn Lettre d'un Père à son Fils, wil niets anders zijn dan een aansporing tot de zoon (en tot ons, de lezers) om de hoogste uiting van zich zelf te zoeken; niet te vechten en te sterven voor een zaak, maar voor de hoge gedachte die dit vechten en sterven hem van zich zelf aan zich zelf kan geven. Zo is de Nietzscheaanse kreet van de Montherlant: ‘Il faut être fou de hauteur’ ondanks zijn adellijke allure, niets dan een uiting van hooghartig egotisme en verwilderde levens-exaltatie, tot het cynisme toe. Een valse grootheid dus, bij een superbe stylist, die de perversiteit echter zo ver dreef dat hij met de Nazi's collaboreerde ‘pour le plaisir de trahir’ - zoals hij zelf getuigde -. Geen werk lijkt beter geschikt dan het zijne om te illustreren tot welke aberratie van het redeloze activisme de ‘filosofie van het doen’ kan leiden, wanneer zij elke ethische en metaphysische grond ontbeert.
Een heel ander aspect van het heroïsch activisme komt ons tegemoet in het werk van André Malraux. Bij hem is het lichaam het enige middel om van uit ons relatief-gesloten bewustzijn met de omwereld te communiëren. Van uit zijn afgesloten eenzaamheid - gescheidenheid van alles en allen - voelt hij het lichaam als een middel tot contact met de dingen en de evenmens. De tragische isolatie van de mens in zijn vlees en been, én zijn betrekkelijk vermogen tot eenzijn met de broeders in revolutionnaire actie en strijd - actieve kameraadschap -, ziedaar twee fundamentele thema's in het werk van Malraux. Beide horen zij bovendien thuis in het litteraire klimaat van onze tijd.
Zoals bij Montherlant, Hemingway, de meeste existentialisten en vele andere modernen, is het schrijverschap voor Malraux een concrete inzet, een rechtstreekse inwerking op de werkelijkheid. Schrijven is niet een spel der vrije verbeelding zoals in de Romantiek, niet een wetenschappelijke studie zoals in de naturalistische kunst, niet een intellectuele analyse zoals in de psychologische roman, maar een getuigenis van persoonlijke beleving, van actieve inzet in de wereld. Schrijven is dus activisme, en de kracht van de schrijver is zijn ‘conscience active’, die alom op de concrete dingen stoot, de gebeurtenissen medebeleeft, de evenmens ontmoet en zich waagt in actie en strijd. ‘Se cogner partout contre le monde’ zoals Anouilh het noemt, is een belangrijk aspect van het lichamelijk activisme in de hedendaagse literatuur. Deze wagende en soms gewelddadige actie eist morele deugden van moed, beslistheid, uithoudingsvermogen en stoïcisme, solidariteit en offervaardigheid, zelfs doodsverachting.
| |
| |
De meeste werken van Malraux zijn gegroeid uit de grootste revolutionnaire feiten der 20e eeuw. Amper voorbij de twintig nam hij actief deel aan revolutionnaire acties in Indo-China en China, later stond hij in verzet tegen het opdringend fascisme, stelde hij zich te weer tegen Franco, en organiseerde in Spanje het eerste internationale vliegers-eskader der roden. In 1940 vocht hij in de eerste gelederen tegen de aanvallende nazi's, werd krijgsgevangen genomen, ontsnapte en organiseerde op lijfsgevaar de weerstand (waarin hij de rang van kolonel bekleedde), om na de bevrijding minister te worden in het tweede cabinet van de Gaulle, naast wie hij een der leidende figuren werd van de R.P.F. Uit heel deze koortsige actie groeiden boeken als Les Conquérants (1928), La Voie Royale (1930), La condition Humaine (1933), Le Temps du Mépris (1935), L'Espoir (1937) enz. Het hele leven van deze schrijver was één spanning van actie en gevecht, in een wereld van revolutie, geweld, gevaar en dood.
De eigenlijke tegenstander van Malraux is echter niet de dictator, kapitalist, kolonist of verdrukker, maar wel het menselijk lot, waarmede hij zich tot de uiterste grens der menselijke vermogens wil meten. Schier al zijn helden zijn opstandelingen, ontdekkers of out-laws, maar allen hebben zij ook zijn tragisch bewustzijn geërfd. De diepste ervaring van Malraux is immers de wanhopige eenzaamheid van de mens in een absurde wereld. Om aan deze wanhoop te ontkomen is de lichamelijke actie een weg. Al is zij zinloos, tóch is de actie - actie óm de actie - een betere bezigheid dan stilzittend treuren of zelfmoord, een betere afleiding ook dan opium, drank, sexueel genot of religie, die voor Malraux zovele middelen zijn om ons met zelf-bedrog te bedwelmen. Want juist de inzet van ons leven in het ‘doen’ reveleert ons de menselijke conditie in haar naakte waarheid, als een absurditeit, en leert ons de dood vergeten. Dat is de opvatting van Garine in Les Conquérants, die als de a-sociale enkeling de massa misprijst, en als eenzame, droevige, harde man naar ‘une certaine forme de puissance’ blijft haken, naar een actie als zinloos gebaar en evasie. Door zovele figuren als deze Garinne, en Hong, Tchen, Perken, Garcia, enz. predikt Malraux het gevecht om het gevecht, de daad om het doen, als afleidingen van het beklemmende angst-en-eenzaamheidsgevoel, als ontsnappingen aan het inzicht in 's levens absurdum. Is bovendien deze daad niet de enige mogelijkheid tot menselijke levensbevestiging, de enige uiting van menselijke vrijheid, die zich manhaftig opstelt tegen het blinde fatum van het Niets? Tot in Les Noyers de l'Altenburg ligt de centrale betekenis van de mens en zijn hele waardigheid voor Malraux niet in wat hij denkt of voelt, maar in wat hij doet. Zijn ‘filosofie van het Doen’ wordt aldus een moraal van mannelijk protest tegen het absurdum,
met misschien als enig gering succes, als mogelijk bevruchtende kracht, een ver licht van hoop in de uitzichtsloze strijd, al moet op zulk resultaat weinig worden gerekend. Hoe ver staat deze mens, met zijn eenzaam genot der energie en zijn eenzame plicht tot verzet, verwijderd van een man als Borodine, de orthodoxe Stalinist zonder problemen, zonder metaphysische angst, zonder eenzaamheid, die zich als een
| |
| |
onpersoonlijk instrument der revolutie laat behandelen!
Er is in het werk van Malraux een zekere evolutie waar te nemen in de richting van een grotere zinrijkheid, die hij geneigd is aan het sociale activisme te schenken. Wanneer Kyo in La Condition Humaine deelneemt aan de terroristische actie in Shangai, wil hij als een in de ziel gelovig revolutionnair het lot van de mens actief verbeteren. De keuze voor het gevaar is voor hem een poging om, ondanks onze futiliteit, een prent op deze wereld te slaan. Al impliceert de menselijke conditie ook voor hem een vergeefse drang naar macht - het voor hem absurde verlangen de dood en het Niet te overstijgen, ten slotte het absurde verlangen God te zijn -, al kan hij nooit één worden met cosmos en gemeenschap, en blijft hij, als alle revolutionnairen, eenzaam te midden van angst en gevaar, toch voelt hij de menselijke broederschap aan als een positief goed. Het lot van enkele gelovenden als Kyo is, in een nacht van eenzaamheid te staan, waarin toch een vér licht van vrede en broederschap de opstandeling tegenglimt, terwijl de massa evasie zoekt in genot, vergetelheid en armzalige wensdromen. Nog hoopvoller werd het activisme in L'Espoir, waar Manuel en de katholieke kolonel Ximenez samen geloven in de revolutie en vooraan schrijden in de mars der mensheid naar ‘la possibilité infinie de leur destin’. Actie en strijd in gemeenschap zullen een ‘communion’ der mensen tot stand brengen, een wereld van rechtvaardigheid en broederschap, een betere mens. Daartoe moet hij echter niets ‘zijn’, niets ‘denken’, niets ‘voelen’, alléén maar steeds DOEN, dóen, dóen. Zo groeit het lichamelijk-morele activisme van Malraux, zonder zich aan het metaphysisch pessimisme te ontworstelen, toch langzaam naar een positiever waardering van het bestaan.
Een ander hedendaags schrijver, die ons duidelijk maakt, dat het lichamelijk activisme een nieuwe strekking brengt in onze literatuur, waardoor zij zich steeds verder distantieert van het classieke intellectualisme en het romantische intrinsicisme, is Antoine de Saint-Exupéry. Ook voor hem is de mens eerst en vooral een wezen dat zich aan zich zelf in de actie openbaart, en zich door actieve confrontatie met alle hindernissen, ontplooit en overstijgt.
De thema's van actie, weerstand-overwinning en waagnis zijn centraal in boeken als Vol de Nuit, Terre des Hommes, e.a. De figuur van Rivière in Vol de Nuit, de man die de vliegdiensten leidt en zijn piloten aanstuwt, is er een van energie en onverzettelijke wil. ‘Dans la vie il n'y a pas de solutions, il y a des forces en marche, il faut les créer...’, getuigt deze harde man.
De literatuur van de kapitein-vlieger Saint-Exupéry reveleert, zoals die van de agitator Malraux, de stierenvechter en soldaat Hemingway, de weerstander Camus, zovele revolutionnaire marxisten en andere ge‘engageerde’ auteurs van deze tijd, de primauteit van de daad als lichamelijke inzet, tot roekeloosheid toe. Zij stelt de morele moed en de physieke deugden in het licht als hoofddeugden van het mensentype. Dit type komt in de activistische literatuur bij voorkeur tot uiting in de soldaat, de revolutionnair, de saboteur, de vlieger, de oorlogsvrijwilliger, de handarbeider. Deze lichamelijk-actieve mensen heb- | |
| |
ben in een belangrijke sector van de hedendaagse letteren de plaats ingenomen van zovele figuren die in de letterkunde van vorige eeuw de lievelingstypen waren: de burger, de topzware cultuurmens, de dromer, de ‘nur-dichter’, de zonderling, de individuele narcissist.
Het doel van deze lichamelijke inzet is volgens de schrijver van Terre des Hommes de zelf-openbaring van de mens in zijn werkelijke grootheid. En al is de physieke moed een mengsel van wat ijdelheid, koppigheid, wildheid, en sportief plezier, zoals hij in zijn Lettre à André Gide getuigt, toch brengt deze moed de mens in contact met de realiteit, die niet ligt in het zuivere denken, het mooie voelen, maar wel in het handelen. Zijn lichamelijke inzet heeft trouwens een bovenpersoonlijk doel: meebouwen aan de vrijheid en het geluk der mensen, en hij ontdekt de broederschap, het schouder-aan-schouder-staan van kameraden, die ieder, verlost uit zich zelf, verenigd staan vóór een taak. De woorden ‘ploeggeest’, ‘onderneming’, ‘broederschap’ krijgen voor hem een betekenisvolle klank, naakt en reëel, zonder enige rhetoriek, oneindig minder verliteratuurd dan zo vaak in het humanitaire expressionisme. Zoals hij schrijft in Terre des Hommes: ‘Liés à nos frères par un but commun et qui se situe en dehors de nous, alors seulement nous respirons et l'expérience nous montre qu'aimer ce n'est point nous regarder l'un l'autre; mais regarder ensemble dans la même direction.’
Een tijd van revoluties en oorlogen was van aard om dit nieuwe solidariteitsgevoel te doen groeien. Men vond het trouwens reeds vóór de jongste oorlog in de marxistische literatuur. Het Marxisme heeft, samen met het existentialisme - waarover straks -, met al zijn invloed bijgedragen om de thema's van het lichamelijke activisme in de literatuur van deze tijd te verspreiden. Mens-zijn betekent in de marxistische literatuur geenszins als concrete verwezenlijking te gelden van een abstract en vast begrip, noch afgestemd te zijn op eeuwige essenties; het is eenvoudig een allerconcreetste en steeds groeiende inschakeling in de historisch-gegroeide werkelijkheid. De menselijke natuur is in het marxistische denken de totaliteit van de menselijke geschiedenis, ‘l'humanité en marche’, waarin de mens de taak wordt opgelegd zich zelf te maken. De geschiedenis geldt als de wet en de toekomstige maatschappij als het doel; zij geven beide aan de marxistische actie een positieve zin, in tegenstelling met het ‘faire’ van Sartre, dat deze gelovend-opbouwende gezindheid mist. Door actie en actie alléén werd, volgens de marxistische romanciers, de geschiedenis gerealiseerd en wordt het toekomstige paradijs der mensheid voorbereid; in het marxistische materialisme heeft deze actie vooral de betekenis van een lichamelijke daad, een inzet van de concrete mens, die op de stoffelijke condities van het bestaan inwerkt en daartoe, dank zij de techniek, de natuur als instrument gebruikt of de economisch-sociale structuur van het tijdperk actief wijzigt. Daarom zijn de thema's van handarbeid, technische vooruitgang en revolutionnaire tactiek de belangrijkste geworden in de marxistische literatuur. Ontegensprekelijk is het Marxisme in de wereld
| |
| |
van thans een machtige stroming, die in de literatuur van vele landen aan het lichamelijke activisme een betekenis van eerste rang heeft gegeven in het kader van een groots collectief bewustzijn, met een blind geloof in een paradijselijke toekomst.
Ook de existentialistische literatuur heeft, zoals daareven gezegd, in de wereld van thans de ‘filosofie van het Doen’ verspreid, met verwerping van alle metaphysiek van het Zijn, al zij het dan in andere zin dan het marxisme.
In al zijn werken beschouwt Sartre het begrip van de mens, dat door het verstand wordt gevormd, als een aprioristische conceptie zonder waarde, want de mens moet z.i. zijn essentie door ervaring ontdekken, ‘il doit se faire’, hij is wat hij doet, hij reveleert zich zelf in wat hij zich voorneemt te doen, in zijn élan naar de toekomst, die hem in contact brengt met de dingen. Dit contact is slechts mogelijk door het lichaam, want door het lichaam zijn we in de wereld; het lichaam is ‘la condition permanente de mon être et la condition permanente de possibilité de ma conscience comme conscience du monde’, en het bewustzijn is volgens hem ‘même rien d'autre que le corps, le reste est néant et silence’, zoals hij schrijft in L'Etre et le Néant. Er is hier dus, evenmin als in het Marxisme, enig geloof in de onstoffelijke ziel van de mens. Maar het lichaam laat de mens toe door de actie zijn enige werkelijkheid te winnen.
J.P. Sartre en Simone de Beauvoir hebben in hun roman- en toneelfiguren de intensiteit en de passie van het ‘faire et en faisant se faire et n'être rien que ce qui s'est fait’ belicht. Het handelen van hun figuren heeft buiten de volkomen subjectiviteit geen enkele zin, noch in een natuur- of wereldorde, noch voor een God. Zij zijn vrij, kunnen zich zelf kiezen en realiseren, voor zich zelf ontwerp zijn, maar hun actie heeft geen doel en rechtvaardiging buiten hen zelf. Zij is dus absurd. De mens van Sartre en Simone de Beauvoir is een ‘passion inutile’, meegesleept in de onbegrepen en absurde noodwendigheid van het bestaan. Daarom mist de existentialistische literatuur van deze soort de opwaartse wil en de hoop, die men vindt bij Malraux en Saint-Exupery, en vindt men in haar handeling niet de positieve zin en het actiesysteem van het Marxisme. Zij schildert de mens slechts als de tragisch-sombere geworpene in de stomme loop des levens, zonder vreugde of uitkomst. Hij voelt het innerlijke lot der vrijheid, dat hem voor zijn eenzame en eeuwige verantwoordelijkheid stelt, dat hem dwingt tot beslissing, actieve inzet, transfiguratie van elke nederlaag in een nieuw élan om zich te dépasseren - maar waartoe?
Wie spreekt over de centrale plaats die het lichaam, als element van ons menselijk-zijn in de wereld, bekleedt in de existentialistische letterkunde, kan er niet aan voorbij te wijzen op het werk van Gabriel Marcel. In heel wat phaenomenologische ontledingen, die men vindt in het Journal Métaphysique, Etre et Avoir en andere werken, heeft Marcel onderzocht hoe de mens door zijn lichaam tegenwoordig is in de wereld. Wie zegt ‘ik besta’ beduidt daar- | |
| |
door, volgens de christelijke existentialist, dat hij zich aan zichzelf en de anderen manifesteert dank zij zijn verhouding tot het lichaam. Door de zelf-ervaring van het lichaam, zegt hij, krijgt de mens bestaanservaring, contact met zich zelf, de dingen en de evenmensen: ‘le fait pour moi d'exister prend une consistence dont il serait, sans elle (zonder deze tegenwoordigheid) exempt’. Terwijl voor een denker als Merleau-Ponty het lichaam als middel tót en milieu vàn onze participatie met de wereld, van onze inzet in de wereld, wordt vereenzelvigd mét het bestaan (dat actie is), neemt Gabriel Marcel een meer genuanceerde houding tegenover het lichaam aan, er op wijzend dat het onmogelijk is zich volstrekt met het lichaam te vereenzelvigen en even onmogelijk er zich van los te maken. Ik ‘ben’ niet helemaal een lichaam, en even onjuist is het te zeggen dat ik een lichaam ‘heb’, als een ding buiten mij waarover ik eigendomsrecht heb. Het is een der verdiensten van Marcel dat hij zich, met ongewone subtiliteit, verdiept heeft in ‘le caractère à la fois mystérieux et intime entre moi et mon corps’ (Etre et Avoir), als in een onontraadselbare kernervaring der concrete existentie.
Als een belangrijk schrijver van deze tijd en in sommige opzichten verwant met het existentialisme heeft ook Albert Camus de aspecten van lichamelijk leven en ageren bijzonder sterk ontwikkeld. Ogenblik na ogenblik ziet hij de mens ingeschakeld in de tijd, zich zelf scheppend door vrije beslissing, waarbij hij slechts door het lichaam zijn ik, tastend en voelend, in aanraking brengt met de dingen. Het lichaam is volgens Camus onze énige zekerheid: ‘même humiliée, la chair est ma seule certitude. Je ne puis vivre que d'elle; la créature est ma patrie’ getuigt hij in Le Mythe de Sisyphe. Maar al hebben wij slechts door lichamelijke actie verbinding met de ‘anderen’, toch ontsnapt ons hun inwendige bedoeling en blijven wij, ieder van ons, hermetisch-gesloten in ons zelf. Al pogen wij ons door elke actie te ‘dépasseren’ toch heeft zij geen zin. Allen zijn we, als de held van L'Etranger, onbegrepen en onbegrijpende wezens, die zinloos handelen in een zinloze cosmos. Zo heeft het probleemloze lichamelijke hedonisme van Noces bij Camus gaandeweg plaats gemaakt voor het absurd maar heroïsch lichamelijk activisme van Le Mythe de Sisyphe en La Peste. In het eerstgenoemd filosofisch essay verkondigde hij de volkomen absurditeit van het bestaan, maar vorderde hij de mens ook op om deze, scherp en moedig, in de ogen te zien, en dan onverbiddelijk, tegen deze doelloosheid in, te ageren. Heeft het wel enige positieve zin? ‘Il n'y a qu'une action utile, celle qui referait les hommes et la terre. Je ne referai jamais les hommes, Mais il faut faire comme si’. Er zijn geen vaste waardeschalen, volgens Camus, en de mens is steeds onbekwaam om het kwaad te vernietigen, om het leven leefbaar te maken. In La Peste formuleert hij
niettemin zijn levensideaal als een somber-heldhaftig activisme, dat voor het betere werkt, spontaan maar blind - ‘les conquérants savent que l'action est inutile’ -, met als schamele troost de actieve kameraadschap van eerlijk-vertwijfelde, kampende mannen.
| |
| |
Wij hebben in dit opstel onze voorbeelden vooral aan de Franse literatuur ontleend. Wil men er zich echter ten volle rekenschap van geven hoe intens de lichaamservaring zich heeft ontwikkeld tot een centrale beleving van deze tijd, ook in de letterkunde, dan kan men ook te rade gaan in de Amerikaanse letteren. Talrijke auteurs van dat verre werelddeel beschouwen de lichaamservaring als de belangrijkste en zelfs totale zin van het leven. Hun roman-techniek (die in de meest treffende momenten neerkomt op de formule, die Gerard Walschap te onzent heeft verdedigd en zo magistraal heeft gedemonstreerd: ‘het verhaal en niets dan het verhaal’), laat hen toe het leven voor te stellen als een snelle en ononderbroken schakel van gebeurtenissen, en de mens in wezen als een agens. In de romans van auteurs als James Cain, Caldwell, Steinbeck en Hemingway worden niet de gedachten of gevoelens van de figuren ontleed, noch de psychologische motiveringen uitgediept, maar staan wij voor een uitbeelding van menselijke gedragingen. Met nuchtere realiteitszin en technische kunde wordt ons een behavioristische voorstelling van de mens gegeven, zonder verdiepend onderzoek van de bewustzijns-achtergrond zijner houdingen en gebaren, noch enige ethische waarde-bepaling van zijn handelen. Vooral de instincten en de elementaire gevoelens worden in de gedraging gesuggereerd. Gezien van uit een Europese cultuurtraditie, die wat verder reikt dan het Naturalisme en het Vitalisme van de jongste halve eeuw, komt deze Amerikaanse romanliteratuur ons dikwijls voor als een kunst van de primitieve, in geestelijk opzicht onontwikkelde mens, wiens geest zich nog slechts amper heeft ontworsteld aan de natuur en die wordt beheerst door de utilitaire noodwendigheden, biologische behoeften, instinctieve impulsen, natuurlijke prikkels in en rond hem. Metaphysisch of moreel inzicht, zingevende inhoud of psychische achtergrond van zijn
handelingen heeft hij zelden of niet. Al zijn interesse wordt geconcentreerd op het belang van zijn actie voor zijn natuurlijk begeren, met enkel een spontaan-natuurlijke impuls tot het voortdurend ‘doen’, die soms tot handelingskoorts wordt opgedreven. Denken met de handen, de ogen, de neus, maar zelden of nooit met de hersenen. De mens is dus ook in deze literatuur wat hij doet, hij is de som van zijn daden, omzeggens volkomen ontgeestelijkt, zelfs behept met een soort valse schaamte voor de geest.
Het lichamelijk bewustzijn en de contact-presentie van het lichaam in de wereld geeft de helden van Hemingway het bewustzijn van hun bestaan; het laat hen toe - door tast en gebaar en alle zinnelijke waarneming - zich als subject te bevestigen en de voorwerpen af te lijnen. Meestal blijft hun ervaring binnen de grenzen van het lichamelijk subject-object contact beperkt. Maar ook voor hen - zoals voor de helden van Steinbeck, Caldwell, Dos Passos e.a. - is de alles overheersende lichaamservaring: de actie, tot in de meest wilde lichamelijk-dynamische sensaties toe. Zo wordt het leven enerzijds enorm vereenvoudigd zonder enige geestelijke persoonlijkheid, maar anderzijds opgedreven tot de beklemmende en genotrijke ervaringen van waaghalzerij en avontuur. Zoals zovelen sinds Nietzsche voelt Hemingway het leven hoofd- | |
| |
zakelijk aan van uit agonale beleving, waarin de instincten van verweer en agressie domineren. De wereld is een jungle, waar de wet geldt van de struggle for life, het waken, loeren, vechten. In Death in the afternoon geeft hij zijn filosofie van de mens als een stierenvechter, en van het leven als een wilde en moedige tauromachie, met physische hardheid en moed als enige onontbeerlijke deugden. Elders lokken hem de jacht, de revolutie en de oorlog, en daartussen blijven als instinctieve genotsmomenten of troostplaatsen tegen verveling: de alcohol en de physische geslachtsdaad. Is er in deze wereld van instinct en gevecht, beweging en actie, dan geen enkele geestelijke zin voor het menselijk ‘doen’? Toch verraadt de belijdenis van Robert Jordan, in For Whom The Bell Tolls een geloof in de vrijheid, de gelijkheid, de Broederschap, een geloof in het leven en in de jacht naar het geluk. Maar ook deze zingeving van een aards bestaan neemt de wanhoop van de dood niet weg. Het harde stoïcisme van Robert Jordan, die een brug dynamiteert, al weet hij dat dit
gevaarlijk werk de opmars van de Franquisten niet zal vertragen, en die zonder illusies de dood tegemoet ziet, schijnt de uitkomst te zijn, die Hemingway op zijn beste momenten aanwijst. Afgezien van dit tragisch heroïsme zonder zekerheden, dat hem situeert in de buurt van Camus, Malraux en sommige existentialisten, is zijn drift tot actie en waagnis een poging tot ontvluchten uit een onbewoonbaar-geworden wereld, een ersatz voor de wanhoop der nutteloosheid, en bovendien wellicht een scherp protest van het instinct tegen zijn verdringing in een wereld van matte burgerlijkheid en technische beschaving.
***
De geweldige hypertrofie van de lichaamservaring en vooral van het lichamelijk activisme in de moderne letterkunde wijst eens te meer op haar oriëntatie naar het concrete, die gelijklopend is met de richting van heel onze cultuur. Voor een belangrijk deel is de moderne literatuur er niet een, die vertrekt uit het bewustzijn van een menselijke ‘essentie’, of die streeft naar een algemene en abstracte idee van de mens. Niet het type van ‘de’ mens, zoals hij in het scheppend brein van God is ontworpen of zoals hij als cultureel-sociaal ideaal zou mogen gelden, maar de concrete enkeling in de singuliere momenten van zijn eenmalig-concreet en hoofdzakelijk lichamelijk bestaan, is het object der artistieke belangstelling in een belangrijke sector van de moderne literatuur.
De passie voor kennis en doorleving van de lichamelijke bestaanservaring, met haar ingesloten subjectiviteit en haar onuitputtelijke concreetheid, staat heel ver van de classieke literatuur-opvatting, die bij voorkeur ‘typen’ opstelde en omschrijfbare ‘karakters’ ontleedde. De afstand is even groot als die welke een groot deel van existentialistische wijsgeren verwijderd houdt van de wijsgerige speculatie over de essenties, bij zoverre dat iemand als Marcel zelfs durft getuigen dat hij geneigd is ‘à dénier la qualité proprement
| |
| |
philosophique à toute oeuvre où ne se laisse pas discerner ce que j'appellerai la morsure du réel’ (Du refus à l'Invocation).
Wij hebben echter kunnen vaststellen dat de belichting van deze menselijke concreetheid, in lichamelijkheid en actie, zich in de hedendaagse letteren vaak heeft losgemaakt van alle beschouwende metaphysica of van elk zedelijk inzicht in absolute normen. De hedendaagse literatuur heeft vaak de actie van de concrete mens ofwel, als volkomen-immanent, in dienst gesteld van de stoffelijke mensheid of de uitleving van het instinct, ofwel ze als volkomen absurd beschouwd. Zo er dan al énige reële zin of enige algemene inhoud in het activisme van de hedendaagse letterkunde te vinden is, buiten en boven het subject, dan is het af en toe in haar begrip voor de solidariteit met de evenmens. Deze solidariteit krijgt vaak de betekenis van een revolutionnaire taak, een agressieve inzet tegen een maatschappelijke situatie of een lot. Deze actieve inzet voor een communitair geluk is alvast zinrijker dan het blinde instinctivisme en de absurde heldhaftigheid.
Men kan zich afvragen welke houding de christelijke literatuur tegenover de activistische thematiek van het lichaam tot nog toe heeft aangenomen?
Al heeft de moderne drang naar lichamelijke ontwikkeling, naar beweging en actie, zich ook in de christelijke milieu's doen gelden, al werd ook daar naar versteviging van de communautaire gevoelens gestreefd door de diepere beleving van de mystieke eenheidsgedachte van het Corpus Mysticum en de kerkelijke centralisatie, toch is een religieus ‘activisme’ in de christelijke letteren van deze tijd niet merkbaar in de mate dat sommige Christenen wellicht zouden wensen.
Voorzeker is er in dit tijdperk van dynamiek en actie, een opbloei van de katholieke ‘actie’ in de katholieke lekenmilieu's te vermelden, en heeft ook het moderne apostolaat nieuwe actie-methodes gevonden die ingrijpen op de realiteit van de hedendaagse wereld, maar in de hedendaagse christelijke literatuur primeert de religieuze contemplatie of de uitbeelding van het innerlijke leven, zonder sterke drang naar veroverende of verwerende ‘actie’. Ook waar in de hedendaagse christelijke literatuur een tragisch beeld van onze tijd wordt geschonken, bijvoorbeeld bij Greene, Bernanos, Mauriac, Daniel Rops, e.a., vindt men meestal geen sterke actie-drift, geen dynamisme van een ‘christianisme de choc’. Men kan betreuren dat de gedachten van actieve inzet, van broederschap-in-actie, van strijd voor de christelijke ideeën of tegen hun bestrijders, in de moderne christelijke letteren zulke geringe aantrekkingskracht vertonen. Of is dit normaal zo men bedenkt dat de leer van Christus niet met de wapenen van physieke kracht, actief geweld en collectieve actie moet worden verspreid of verdedigd, maar met die van persoonlijk zielen-contact en liefde, en dat de vruchtbaarheid van het geloof niet ligt op het plan van lichamelijke dynamiek en wilskracht in de aardse actie en strijd, verweer- en veroveringsdrift, maar op het bovenaardse mysterie-plan de genade? Omdat ik zo denk betreur ik weinig de betrekkelijke afwezigheid van ‘activisme’ in de christelijke kunst, en beschouw ik haar liever - indien zij zich verdiept
| |
| |
naar de persoonlijke gronden van innerlijkheid en contemplatie, en naar de dieper-dan-persoonlijke van het Eeuwig Mysterie - als een noodzakelijk antidoot tegen het lichamelijk dynamisme en het sociaal activisme van deze tijd. Indien deze antidoot der menselijke en religieuze innerlijkheid aan kracht zou verliezen in de huidige Europese cultuur, over haar geheel beschouwd, zou dit niet enkel de christenen, maar ook alle humanisten, tot nadenken en wellicht ook tot onrust moeten stemmen.
|
|