| |
| |
| |
Kronieken
Schilderkunst in België, 1951
door Marcel Duchateau
Om een enigermate ordentelijk overzicht te geven van de belangrijkste tentoonstellingen van het afgelopen seizoen (herfst 1950 - najaar 1951) hebben wij deze ingedeeld volgens uiterlijke criteria: tentoonstellingen van oude kunst, ensemble's van nationale kunst, ensemble's van moderne en hedendaagse kunst, exposities van buitenlandse artisten, retrospectieve tentoonstellingen. Hieraan hebben wij nog enkele nota's toegevoegd over de voornaamste boeken en tijdschriften die tijdens deze periode werden uitgegeven.
| |
I. Tentoonstellingen van oude kunst.
Het nieuwe seizoen werd geopend met een van de belangrijkste artistieke manifestaties die sedert de oorlog in de hoofdstad hebben plaats gehad en die overigens door geen enkele van de volgende exposities werd overvleugeld: de tentoonstelling van 120 meesterwerken uit de musea van Berlijn. Dit ensemble bestond uit werken van de XVde tot de XVIIIde eeuw, werken van meer dan gewone betekenis van de meest befaamde Vlaamse, Italiaanse, Duitse, Franse en Spaanse meesters. Toppunten waren: het raadselachtig meisjesfiguurtje van Petrus Christus, de Sint Jan te Patmos van Bosch en het landschapje met de grote vale hemel van Hercules Seghers. Te midden van al deze meesterwerken was er nochthans één tafereel dat op mij een onvergetelijke indruk heeft gemaakt. Dit werk is de ‘Bewening van Sint Sebastiaan’ door de Franse schilder Georges de la Tour. In verband met dit schilderij heeft men vooral gesproken van het clair-obscur dat de Franse meester, via de Hollander Honthorst, van de Italiaan Caravaggio geleerd heeft. Het clair-obscur is echter slechts één van de middelen die de la Tour in dit doek gebruikt om zijn plastiek te cristalliseren in een groots gehouden en strak gespannen vorm die tot aan de grens van de geometrie en van het symbool gaat. Als dusdanig belichaamt dit doek de oplossing van vele problemen die slechts in de moderne en hedendaagse kunst voluit actueel geworden zijn.
De tweede belangrijke manifestatie aan oude kunst gewijd had in de loop der zomermaanden plaats te Brugge onder de titel Fiamminghi e Italia -
| |
| |
de Vlamingen en Italië. Deze expositie bracht het relaas in beeld van de wisselwerking tussen onze kunst en de Italiaanse vanaf de Primitieven tot in de Barok. De kwestie wie in deze wisselwerking de gevende en wie de nemende partij is geweest was vanzelfsprekend een dankbaar onderwerp voor de commentatoren. Paul Fierens, die de inleiding van de catalogus geschreven heeft, heeft de kwestie op een zeer sierlijke manier opgelost. ‘De geschiedenis van de kunstbetrekkingen tussen Italië, Vlaanderen, Wallonië en België, is de geschiedenis van een vriendschap, schier van een liefde’. Wanneer het gaat om vriendschap, ja, om liefde kan men nog bezwaarlijk vragen wie geeft en wie neemt...
Zuiver artistiek gezien stond deze tentoonstelling wel wat ten achter bij hetgeen we de laatste jaren te Brussel gezien hebben. Er waren enkele zeer mooie doeken aanwezig: de landschappen van Herrie met de Bles, het O.L. Vrouwfiguurtje van Gossart, vooral het portret van Alexander Farnese van Antonio Moro. Er was ook één meesterwerk dat uit het Palazzo Ducale van Urbino was overgekomen: de ‘Communie der Apostelen’ van Justus van Gent. De fiere stijl van dit indrukwekkend tafereel (het meet 2.87 op 3.12) herinnert aan de Italiaanse meesters van de vroegrenaissance maar behoudt tevens een wijding die men slechts bij onze primitieven in die vorm weervindt.
De reeks van manifestaties aan oude kunst gewijd werd besloten met de tentoonstelling te Brussel van ‘de eeuw van Bourgondië’. Op de keper beschouwd is deze expositie slechts gedeeltelijk van belang voor de schilderen de beeldhouwkunst. De bedoeling van de inrichters was nl. in eerste instantie een zo levend en zo veelzijdig mogelijk beeld te geven van de Bourgondische kultuur, van die laatmiddeleeuwse levenssfeer die door Huizinga beschreven werd in zijn Herfstgetij der Middeleeuwen. Zoals ze hier opnieuw tevoorschijn getoverd werd in portretten, miniaturen, wandtapijten en kleinkunst bood deze precieuze, gesteven en te langen laatste als van buiten geleerde kultuur de ideale achtergrond waarop de vrijzinnigheid van de geest en de kunst van iemand als Hiëronymus Bosch volledig tot haar recht komt. Bosch was hier slechts met één werk vertegenwoordigd: de ‘Goochelaar’; maar dit werk volstond om aan te tonen hoe deze mysterieuze man in de gesloten sfeer van zijn tijd een bres heeft geslagen waardoor sommige krachten nog tot in onze eigen tijd doorstromen.
In het kader van de Bourgondische eeuw werd ook het meesterwerk van (de) Van Eyck(s) tentoongesteld, nadat het in de centrale laboratoria der Belgische musea, onder de leiding van Prof. Coremans, een conservatiebehandeling ondergaan heeft. In hoofdzaak komt deze behandeling hierop neer dat de panelen aan de voor- en achterkant met was werden doordrenkt om ze tegen de vochtigheidsschommelingen te immuniseren.
| |
| |
| |
II. Ensemble's van nationale kunst.
Met de rubriek van de tentoonstellingen aan ensemble's van nationale kunst gewijd, die in de eerste jaren na de oorlog een grote uitbreiding genomen had, is het tijdens dit seizoen maar magertjes gesteld. De enige manifestatie die moet vermeld worden in deze sector is de tentoonstelling van hedendaagse Italiaanse grafiek, die tijdens het voorjaar in de Galerij Giroux werd ingericht. Wie deze tentoonstelling bezocht zal ongetwijfeld teruggedacht hebben aan de prachtige expositie van de hedendaagse Italiaanse schilderkunst, met de onvergetelijke doeken van Campigli en de beelden van Marini, die het jaar tevoren in het Paleis voor Schone Kunsten gehouden werd. Over 't algemeen ging het hier om dezelfde artisten; hun grafisch werk gaf echter slechts een getaand beeld van hun kunst. De conceptie zelf van de gravure zoals ze hier tot uiting kwam leek buitentijds en het ensemble maakte de indruk dat de Italianen vooral kleur nodig hebben om hun plastische sensibiliteit tot uitdrukking te brengen.
| |
III. Buitenlandse kunstenaars.
Op het einde van de vorige zomer heeft de Réserve te Knokke ook haar tol betaald aan de meester van de dag, aan de Jupiter van de Ecole de Paris, aan de Spanjaard Pablo Picasso. De tentoonstelling van een reeks werken, die vooral uit collecties afkomstig waren, werd te middernacht, bij volle maan geopend. Het had iets van een ritus die de Picassovereerders moest inwijden in de mysteriën van hun afgod. Het is nu toch stilaan de gewoonte geworden ook, en vooral op het gebied van de kunst, het snobisme te exploiteren en het spreekt vanzelf dat men Picasso niet altijd ter verantwoording mag roepen voor al hetgeen er in zijn naam gebeurt. In sommige hier aanwezige werken en o.m. in de gravure ‘Minotauromachie’ uit de verzameling Pennrose hebben wij de grote Picasso, de Picasso van de Guernica teruggevonren. Uit de band sprong ook het kleine stilleven met de kaars uit de collectie Mabille.
Picasso is ongetwijfeld ‘de’ meester van onze tijd; hij is bovendien een artist die zijn volgelingen en de bewonderaars steeds weer van de wijs brengt. Ontelbare boeken en artikels werden reeds gewijd aan het raadsel van zijn kunst. In de loop van dit jaar heeft Paul Haesaerts ten slotte beroep gedaan op de film om de kunst van Picasso bij het publiek te introduceren. In ‘Visite à Picasso’ heeft Haesaerts getracht de werkwijze van de meester te ontleden en hij is er, mits een bedenkelijke dosis snobisme, in geslaagd de virtuositeit van de Spanjaard in 't licht te stellen. In de tweede ‘De Renoir à Picasso’ heeft Haesaerts de kunst van Picasso gesitueerd in de verschillende stromingen die de kunst vanaf haar ontstaan tot op heden beheerst hebben. ‘Si l'oeuvre de Picasso,’ zo luidt het besluit van deze film, ‘est tout entière enflammée de passion, elle est toujours aussi animée
| |
| |
d'un intense plaisir; tant il est vrai que tout art, même d'essence tragique, est de quelque manière un chant d'allégresse’.
Te Brussel was de expositie van de Mexicaan Tamayo een ware revelatie. Eerst en vooral omdat men te Brussel van Mexicaanse kunst weinig of niets afweet en verder omdat Tamayo een van de grootste thans levende artisten is. Op het eerste zicht heeft Tamayo's kunst iets van deze van Picasso, zij heeft iets van de machtige en eenvoudige expressie van de Spanjaard. Maar de bronnen van zijn kunst liggen misschien nog dieper, ze zijn minder individueel, zij liggen in oeroude krachten die in de Mexicaanse cultuur nog voortleven. In deze expositie waren sommige tableaux aanwezig, die eens gezien, niet meer kunnen vergeten worden, o.m. de zwarte figuur onder de blauwe hemel.
In de expositie A.C. Willinck zullen vooral diegenen hun gading gevonden hebben die de traditionele schilderkunst verkiezen boven de experimenten van de hedendaagse plastiek. Willinck, die zijn opvattingen evenzeer met het woord - nog onlangs heeft hij zijn beschouwingen over het verval van de hedendaagse kunst in een plaquette bij Meulenhoff gepubliceerd - als met het penseel verdedigt staat bekend als een magisch realist. Deze titel betekent dat Willinck, zonder het natuurbeeld te misvormen, integendeel, door het zo minutieus mogelijk na te bootsen, er nochtans in slaagt de sfeer van het vreemde, van het bedwelmende, waarvan ook de surrealisten hun thema gemaakt hebben, te suggereren. De wereld der surrealisten vindt echter zijn oorsprong in de troebele regionen die vooral sedert het succes van de psychanalyse aan de orde van de dag zijn. Deze van Willinck is puur, helder, klaar, bijna transparant. Ik weet niet of het de meest karakteristieke doeken van zijn ‘genre’ zijn die het langst zullen houden; ik geloof dat zijn naam beter gediend wordt met de landschappen die hij geschilderd heeft zonder andere bekommernis dan in een weldoordachte en treffend geschilderde compositie de poëtische sfeer van de natuur op te vangen. In ieder geval verdient m.i. het werk van Willinck een grotere belangstelling dan diegene die haar thans geschonken wordt.
Tenslotte hebben wij nog enkele woorden te schrijven over de tentoonstelling van het beeldhouwwerk van de Oostenrijkse artist Wotruba. Wotruba is een van de grote namen der hedendaagse sculptuur, al heeft hij niet het formaat van b.v. een Laurens, een Zadkine of een Moore, die hem in het Paleis voor Schone Kunsten zijn voorgegaan. Het beste gedeelte van zijn werk bestaat ongetwijfeld uit de bronzen bas-reliëfs, waaruit men, al is het geen sculpturaal element, moeilijk de rijke patine kan wegdenken.
| |
IV. Tentoonstellingen van moderne en hedendaagse ensemble's.
Vorige winter is de expositie: de schilderkunst in het teken van Apollinaire van Gent naar Brussel gekomen. Deze tentoonstelling was gewijd aan de Franse schilderkunst van het einde der vorige en het begin van deze eeuw
| |
| |
en aan die strekkingen die men thans onder de algemene benaming van ‘constructivisme’ rangschikt. Zij heeft per slot van rekening weinig nieuws gebracht en al waren er vele grote namen vertegenwoordigd, het uitgekozen werk deed deze namen niet steeds de gewenste eer aan. Er viel alleen een merkwaardig portret van Marquet te signaleren.
Ook de tentoonstelling van de collectie Peggy Guggenheim droeg een uitgesproken retrospectief karakter. Deze dame heeft een fortuin verkwanseld om het meest buitenissige van wat in de ontreddering na de eerste oorlog geproduceerd werd, te collectionneren. Het was voor de bezoeker een zeldzaam genoegen door de zalen van deze tentoonstelling te wandelen, als op het dek van het ‘narrenschip’, en zich af te vragen waarom men het hartelijkst zou lachen, om de titel ofwel om het werk. Alles samen genomen was het een waar museum van dadaïstische en surrealistische antiquiteiten. Op enkele werken na had deze expositie weinig of geen artistiek belang. Ze gaf een suggestief beeld - een beetje vermuft toch - van een zeer verwarde en ontwrichte tijd die, zo hijzelf al geen blijvende dingen heeft voortgebracht, toch sommige krachten heeft losgemaakt die later op een meer verantwoorde wijze zijn doorgebroken.
De meest indrukwekkende expositie van deze reeks is ongetwijfeld de tentoonstelling van de voornaamste werken van de moderne en hedendaagse beeldhouwkunst geweest, die, onder het motto van Rodin tot Moore, verleden Zomer in het Middelheimpark te Antwerpen werd ingericht. Het geheel werd gedomineerd door het beeld van Maillol: ‘de stroom’. Ook Despiau trad op de voorgrond samen met Rodin. Het parkkader zelf was op handige manier aangewend om aan sommige beelden een supplementair reliëf te geven. Zo o.m. aan de Balzac van Rodin die van boven op de top van een glooiing dreigend op de toeschouwer scheen te treden. Tijdens de jongste zomermaanden is het Middelheimpark dan definitief ingericht geworden als openluchtmuseum voor beeldhouwwerk. Rond een kern van blijvende werken zullen geregeld tentoonstellingen van sculptuur ingericht worden. Van diegene, waarmee het museum geïnaugureerd werd, kan men maar weinig verheffende dingen zeggen. Zij gaven alleen een overzicht van de meest vlakke en dode periode van de beeldhouwkunst in ons land.
| |
V. Retrospectieve tentoonstellingen.
De eerste retrospectieve van dit seizoen was deze van het werk van Edgard Tijtgat. Men kan Tijtgat bezwaarlijk een groot schilder noemen, noch door de stof die hij behandelt, noch door de stijl waarin hij ze behandelt. De waarde van zijn kunst ligt vooral in de volkomen harmonie tussen deze twee bestanddelen van zijn werk. Tijtgat vertelt geestig dingen in een stijl die niet minder geestig is, vol onverwachte wendingen, vol betoverende linksheid en vol naïveteit. De retrospectieve Tijtgat heeft in Nederland een overweldigend succes gehad; in Brussel heeft zij de gehele stad
| |
| |
op de been gebracht. De liefhebbers van schilderkunst hebben hier enkele doeken uit de impressionistische periode weergezien waarin Tijtgat bewezen heeft dat hij in het begin van onze eeuw een van onze meest verfijnde coloristen was.
De tweede retrospectieve was deze van Frans Masereel. Op enkele nummers na zou het schilderwerk van Masereel niet volstaan hebben om hem de faam te bezorgen die hij thans geniet. Deze faam steunt vooral op zijn xylografisch oeuvre dat hij aan een sociale en humanitaire ideologie ten dienste gesteld heeft. In dit oeuvre heeft hij met klem geprotesteerd tegen de verdrukking van de armen en de kleinen en tegen de gruwelen van de oorlog. Tussen de ontelbare platen die hij op deze thema's gesneden heeft en waarin hij zijn rekwisitorium in treffende beelden uitspreekt, is er één dat ongetwijfeld een van de toppunten van zijn kunst en van het genre, dat hij beoefent, vertegenwoordigt: ‘de ter dood veroordeelde’.
Ten slotte werd in de afgelopen zomer in het museum te Antwerpen de denkbaar volledigste retrospectieve van het oeuvre van James Ensor - etsen, tekeningen, schilderijen - ingericht. Bij de samenstelling van deze expositie had men zich kennelijk meer laten leiden door de veneratie voor de meester dan door een klaar inzicht in de waarde van hetgeen hij gemaakt heeft. Ter gelegenheid van deze expositie is het critisch onderzoek van de betekenis en de waarde van Ensor's kunst begonnen. Niemand zal betwisten dat Ensor een groot ‘schilder’ was; wel wordt betwist dat Ensor een grote ‘geest’ was. Beweerd wordt dat de man niet opgewassen was tegen zijn schilderkunst, dat deze schilderkunst, op de werken der eerste periode na, maar goedkoop is, een plastische acrobatie.
***
Wat de litteratuur over kunst betreft vermelden wij hier in de eerste plaats twee monografieën die door twee jonge kunstcritici geschreven werden over het werk van twee jonge schilders die in de jongste tijd op de voorgrond getreden zijn. Primo: de plaquette van Jan Walravens over Jan Vaerten en, secundo, de monografie van K.N. Elno over Rik Slabbinck. Beide werken hebben ongetwijfeld waarde als inleiding tot het werk dat zij behandelen. Van een tegenovergesteld standpunt vertrekkend hebben zij echter de lijn van hun betoog zo strak doorgetrokken dat zij ten slotte boven en buiten de werkelijkheid zijn terecht gekomen. Walraevens wil in de tableaux van Vaerten vooral het spiegelbeeld vinden van de verscheurde tijd waarin wij leven. Alles krijgt, zoniet een zwarte, dan toch een donkergrijze tint. Elno heeft het vooral - om niet te zeggen uitsluitend - over het plastisch bestel van Slabbinck's kunst, zonder acht te slaan op de menselijke bodem waarin zij wortelt. Dusdoende heeft de eerste te weinig aandacht geschonken aan de vorm, de tweede aan de inhoud. Samen zouden zij een perfecte monografie geschreven hebben.
| |
| |
In de herfst van verleden jaar heeft Elsevier een prachtboek op de markt gebracht: de monografie van Leo Van Puyvelde over Antoon Van Dijck. Het is een model van het genre, van klassiek formaat; het getuigt van een verbazingwekkende eruditie en van een vrij en zeker oordeel. De bedoeling van de auteur was de figuur van Van Dijck, die doorgaans te veel in de schaduw van Rubens gesteld wordt, te herwaarderen als een zelfstandig en oorspronkelijk genie.
De verzameling gewijd aan de belangrijkste artisten van ons land uit de vorige en onze eeuw, die door De Sikkel wordt uitgegeven, werd dit jaar vermeerderd met een twaalftal nummertjes. Het is evident dat al deze plaquettes, die aan artisten van ongelijke waarde gewijd en door auteurs van ongelijk talent geschreven worden, niet steeds op dezelfde hoogte staan. Het een door het andere genomen zal deze reeks toch een interessant beeld geven van de ontwikkeling van onze moderne kunst.
Vermelden wij terloops de publicatie van de repliek, Terug naar de waarheid, van de Brusselse expert Jean Decoen, op het werk, dat Prof. Coremans een paar jaren geleden gewijd heeft aan de Van Meegeren-affaire, die nog steeds druk gedebatteerd wordt. Wij kunnen hier op deze zaak niet dieper ingaan. Zeggen we alleen dat er in het boek van Decoen zowat van alles steekt, maar dat het per slot van rekening de zaak niet heeft opgeklaard.
***
In de loop van deze periode heeft er ook een nieuweling op het gebied van de kunsttijdschriften het licht gezien, nl. het maandblad Iris, gelanceerd door de kunstcriticus K.N. Elno. Dit tijdschriftje werd, niettegenstaande zijn gebrek aan duidelijke oriëntering, op enthousiasme onthaald in de kringen die begaan zijn met het artistiek leven van onze tijd. Maar vooraleer het definitief de vorm had aangenomen die men uit de eerste afleveringen slechts kon raden, is het de weg opgegaan van zoveel andere Vlaamse tijdschriften die in een ogenblik van optimisme en geestdrift geboren werden, zonder dat men er tot op heden in geslaagd is het raadsel van deze verdwijning op te helderen.
|
|