volwassenen gesuggereerd werden in romans, - en de statistieken staan er bij. De grondeloze misdadigheid om mensen in de vreselijkste, want nutteloze en onverantwoorde, dood te jagen, wordt scherp gesneden in het hart der mensen. Wie heeft, toen het nog tijd was, door lafheid en laksheid, de engelen tegengehouden, de engelen van moed en absolute rechtvaardigheidszin, die op tijd het kwaad in de kiem konden smoren, die konden beletten dat mensen elkaar uitmoordden en de geest der vernieling konden weren van de drempels?
De beet van deze tijd is diep. Waar de dood zo alom-aanwezig is, kunnen daar een stal, twee mensen en de adem van twee dieren een pas ontloken leven beschutten en behouden? Gij weet hoe ik ben, hoe ik soms kinderlijk de zaken verwar, geloof in de goedheid der mensen en mij juist daarom soms gevoel onder de mensen als een onmondig kind. Kan ik het van mij afzetten dat ik van mening ben dat er dit jaar geen Wijzen zullen zijn om geschenken te zetten rond de kribbe, omdat het geheim der atoombom boeiender is dan een ster en een kind, en dat de herders gedurende uw heilige nacht wellicht vloekend gokken? Ik weet het, ik weet het, jaag mijn ogen niet boordevol tranen met uw gezegden: “dat ik de dingen niet door elkaar mag halen, dat het tijd wordt dat ik de aangename maar sentimentele voorstellingen uit mijn jeugd nu vervangen ga door een op de werkelijkheid steunende overtuiging, dat het spontaan, ingeboren vertrouwen moet plaats maken voor een moeizame, strenge verworvenheid...” Die werkelijkheden maken de kloof juist breder. Wie kijkt niet door de muren van de straat, wie laat zich niet vertederen door het vuile pak en de roestige baard van de werkman en ziet niet hoe onder het gesteven hemd van de bediende, van de werkgever, een hart hijgt, nu onder de last van kleine, materiële, alledaagse moeilijkheden, die echter, van dag tot dag voortgezet, een wereldsmart kunnen vormen; - dan ten onder gaand aan de ziekten van de geest? Daarom zou ik moeten volhouden wat ik gezegd heb over Kerstmis dit jaar.
Ik ben tegelijkertijd te trots om hulp te vragen aan het Kind dat gij mij als redding aanwijst, en te nederig om te geloven dat iemand zich om mij zal bekommeren, waar ik ineengedoken zit boven het droevig inventaris van het afgelopen jaar. Want dat er in de oorlogsjaren geen nachtmis was, - dat heeft mij pijn gedaan, of was het enkel een sentimenteel-romantisch verlangen dat niet gestild werd, hetzelfde dat mijn rijke buurman me eens opmerken deed in de Nachtmis “dat het toch spijtig was dat het orgel zoveel sleet had”? Nu echter, nu alles een uiterlijke schijn van voorspoed, geluk en vrede krijgt, nu is er soms overmoed in ons en soms neerslachtigheid. Hoop en wanhoop wisselen elkaar af, en vrede en rust zijn nog niet ons deel.
Maar dit is nog niets bij de wreedheden tot uitboeting en eerherstel van wreedheden, en bij al het leed dat soms zó ontzaglijk op mij afkwam, al zag ik het deels slechts bij anderen, dat ik gevreesd heb er onder te bezwijken. Of heb ik u nooit verteld over die nacht na een bommenregen op een stad? Ik had de kracht van een Goya willen bezitten, de akelige schemeringen van een Rembrandt en de visie van een Dante. Want zie hoe velen reeds schijnbaar