| |
| |
| |
J.H. Walgrave O.P.
Kerstmeditatie
Hij werd niet geboren in het dorp, maar op de bergweide in een grot. Zijn geboorte was openbaar voor de ganse natuur. Christus' komst was niet slechts voor de mensen, maar voor alle wezens en voor alle dingen der schepping. Dat hebben onze oude kunstenaars begrepen, zonder woorden wellicht maar diep. Zij hebben het onuitwisbaar in onze verbeelding vastgeprent. Rond Christus zien wij niet slechts mensen, maar ook dieren. Geen kerstbeeld in Vlaanderen of de os en de ezel hebben er hun plaats. De herders brengen hun schapen mee en met de koningen doen ook de kamelen hun intrede in het kerstvertoon.
Zij moesten er bij zijn, de opene natuur, de dieren van het veld en de dieren van de woestijn. Want Hij, die in de kerstnacht werd geboren, kwam zijn plaats innemen als middelpunt van de ganse schepping. Alle dingen, groot en klein, waren bij de aanvang geschapen ‘in het Woord’. Zij droegen in hun wezen zijn geheim zegelmerk en het heimwee naar zijn komst. Nu het Woord is vlees geworden, niet in schijn maar in waarheid, wordt elks diepste geheim in dat vlees openbaar. De schepping verzamelt zich rond zijn kribbe. Zelfs de sterren sturen een afgezant.
‘Ik ben het licht der wereld.’ Dat licht is het begin, het einde en ook het middelpunt van het scheppingswerk. Het Fiat lux, waarmede de schepping in Genesis begint, wordt slechts ten volle verwezenlijkt in de stad van ‘louter goud, doorschijnend als kristal’, waarop de geschiedenis van de wereld uitloopt in de Openbaring van Johannes. Die stad ‘heeft de zon niet van node, noch de maan om haar te beschijnen; want de glorie van God doet haar lichten en het lam is haar fakkel’ (Openbaring, 21, 23). Zij die de Bijbel schreven of de Bijbel nog in zijn eigen denkatmosfeer konden lezen en begrijpen, hebben het zo gezien: het eerste scheppingswoord, dat het licht oproept, is een woord dat de ganse geschiedenis oproept en voltrekt. Het dreunt door de historie van de kosmos en van de mensheid en krijgt zijn volledig effect eerst wanneer de lamp van het lam, waarvan elk licht slechts symbool is, in onverborgen glorie de eeuwige gemeenschap van het voltooide godsrijk overstraalt. De gehele schepping is een werk van Gods licht en zijn lamp is Christus.
Het eerste gloren van dat licht in de onschuldige Adam werd verduisterd in de zondige Adam en in zijn geslacht. Bij de rokende, met wolken omhulde
| |
| |
berg van het verbond zag Israel slechts een glimp van Gods licht, angstwekkend als bliksemgloed. De profeten voorspelden het grote licht. Matthaeus stelt het begin van Christus' optreden in het teken van Isaias' woord: ‘Het volk, dat in de duisternis zat, heeft een groot licht aanschouwd. En over hen, die in het oord en in de schaduw des doods waren gezeten, is een licht opgegaan’ (Mat., 4, 16). Toen kwam Johannes, die niet zelf het licht was maar van het komende licht moest getuigen. Ten slotte kwam het ware licht in de kerstnacht neder: een licht in de nacht, maar een ‘vriendelijk licht’: De glorie des Heren omstraalde de herders, omstraalde hen die waakten in de nacht. Maar uit dat licht klonk het woord van de engel: ‘vreest niet’ (Luk., 2, 9, en 10). Een wonderbaar sterrenlicht verscheen aan de wijzen, verscheen aan hen die zochten in de nacht, en leidde hen naar Christus. Al die lichtsymbolen verwijzen naar ‘het licht’. Het licht, dat leven is, scheen in de duisternis. Dat licht, lumen Christi, dragen wij, wij die nu waken en zoeken in de nacht. Wij dragen het in het geloof, het lumen fidei, of beter, dat licht draagt ons naar het einde van de nacht, wanneer het geloof aanschouwing zal worden door de ongesluierde openbaring van de lamp, die Christus is.
In Christus begint de tweede schepping. Een nieuw begin wordt gemaakt. In die tweede schepping echter wordt de eerste niet losgelaten, doch hernomen en hersteld in haar oorspronkelijke zin. Bij het nieuwe begin gaat niet een der oude verworvenheden verloren. Het oude zelf wordt herbegonnen, opnieuw doorgenomen, opgevoerd en afgewerkt in de lijn van de eerste bedoeling. Dit alles wordt uitgedrukt in het oude Paulus-woord ‘recapitulatie’, dat door de H. Ireneus tot het sleutelwoord werd gemaakt van de eerste grootse synthese der christelijke theologie. Alles wat was en is wordt in Christus ‘gerecapituleerd’. Twee betekenissen worden in dit woord ineengesmeed: wat voorafgaat wordt samenvattend heropgenomen, maar daarbij wordt iets nieuws begonnen. Het eerste begin zelf, met zijn gehele nasleep, wordt herhaald, doch op een nieuwe wijze, die de eerste en eigenlijke bedoeling volbrengt. Volgens het éne plan, dat van den beginne aan werkte, wordt de schepping in haar ware hoofd, Christus, op kernachtige wijze herhaald, zodat de ganse rijkdom van betekenissen in Hem wordt vervuld.
In die zin dus is Christus het middelpunt van de schepping: wat voorafgaat loopt in Hem samen als in de vervulling. Wat volgt vloeit uit Hem voort als uit de bron. Het Oude Testament kijkt naar Hem uit, het nieuwe kijkt naar Hem terug. De oude mensheid leeft naar Hem toe in de schaduw van de verwachting, de nieuwe leeft van Hem in het licht van Zijn verschijning. Zoals Adam aan het begin staat van het ganse mensengeslacht, zo staat Christus aan de aanvang van het nieuwe mensengeslacht: het geslacht van de Christusmensen, waarin de Adamische mens onverminkt bewaard wordt en voltooid. In de beschrijving van Adam's schepping volgens het boek Genesis ziet de H. Ireneus een voorafbeelding van de vormingsmethode waarnaar het éne nieuwe mensdom in Christus wordt gemaakt. God vormde Adam, het ‘aardewezen’, uit vele kleikorrels, genomen uit de aarde, en verenigde die in de
| |
| |
eenheid van de Imago, Zijn geschapen
Jean Boquet
beeld en gelijkenis. Zo vormt Hij nu de nieuwe mensheid uit de vele aarde-mensen en maakt ze één in Christus, Zijn eeuwig ongeschapen beeld en gelijkenis. Zo zullen ook het Eucharistisch brood, gewonnen uit vele tarwekorrels, en de Eucharistische wijn, uit vele druiven verzameld, en alle aan de aarde ontsproten en uit de eerste schepping genomen (de H. Ireneus onderlijnt dit), weldra tot symbool worden van de éénmaking der oude mensheid, die, onder de greep van Gods woord, in zijn lichaam en bloed, in een nieuwe mensheid veranderd wordt. En zoals het Leven in het Woord was, naar St Jan's gezegde, en uit het Woord voortvloeide in de schepping, zo was de Kerk, de nieuwe levensmoeder, in het Woord, Christus, aangelegd en werd uit de kruiswonde van zijn zijde opgebouwd. Dit was reeds voorafgebeeld in Adam in wie Zoë of Eva, de oude levensmoeder, was aangelegd en uit wiens zijde zij, naar de beeldrijke beschrijven van Genesis, werd ‘opgebouwd’.
In die symbolische theologie, die in elk detail steeds het geheel terugvindt, dachten en leefden de eerste christenen. Dat was de stijl van de Bijbel. Wij, die alles begrippelijk ontleden en uiteenleggen om het daarna langs klare lijnen weer in elkaar te zetten, mogen ons wel eens afvragen of wij soms aan de volle rijkdom der waarheid niet te kort doen. Moeten wij niet steeds teruggaan naar die oude denkvormen, zo zwaar van poëzie, indien wij in onze zucht naar klaarheid de diepte en de volheid der waarheid niet willen verliezen? Laten wij ons dan even op die oude voorstellingen bezinnen.
Duidelijk is vooreerst het goddelijk humanisme van Christus. Adam wordt in Christus hernomen en volgens het oorspronkelijk plan voltooid. Met zijn gehele opgave en zin wordt ‘de mens der aarde’ in Christus opgenomen en verheven. De betekenis van de stoffelijke schepping werd in Adam, de mens, geresumeerd en voltooid. Want hij was deel dier aarde, uit aarde gemaakt, en verenigde in zijn wezen elke vorm van stoffelijk bestaan: de wetmatigheden van de universele materie en de werkingen van alle levensgraden. Te midden van de stoffelijke wereld was hij, als kennend en bewust stofdeel, tot middelaar en hogepriester van de schepping aangesteld. In naam van de ganse schepping zou hij de creatuurlijke afhankelijkheid, die hij met allen deelde, erkennen en beamen in een cultus van lof en dank en van eerbiedig vragen. Als scheppende, vrije geest moest hij het beeld van God, dat hij als opgave had ontvangen, tot een totale cultuur uitbouwen in waarheid, liefde en gerechtigheid. Welnu, die ganse taak van Adam wordt in Christus gerecapituleerd, d.i. herhaald en getransfigureerd. Zoals de stoffelijke schepping in de mens,
| |
| |
het geschapen beeld, herhaald wordt en met geest doordrongen, zo wordt de mensheid in Christus, het ongeschapen beeld dat mens werd, herhaald en met godheid doordesemd. De natuurlijke opgave van ons mens-zijn wordt in de genade opgenomen en afgewerkt. Dit is het grondbeginsel van het christelijk humanisme dat een Christus-humanisme is. Niets van wat in het Woord werd geschapen of aangelegd, wordt door het mensgeworden Woord te niet gedaan. Alles wordt in Hem verlost, geïntegreerd en geadeld. Daarom is het christendom niet een ‘heresie’, een exclusieve partij in de schepping, maar neemt van meet af aan alles in zich op met soevereine assimilatiekracht, zuivert het van de duisternissen en de smetten der gevallenheid en verrijkt het met een nieuwe betekenis, die God in het geheim van zijn Voorzienigheid reeds bedoelde op de eerste scheppingsdag. De oude philosophieën worden in het licht van Christus heropgenomen en afgewerkt. De oude offers en practijken van de cultus worden verchristelijkt en met een nieuwe betekenis, - de eigenlijke betekenis -, verrijkt. De eerstelingen-offers van het oude Oosten worden eerst aan Jahweh herbracht en openbaren tenslotte hun geheime bedoeling in de Eucharistie, waar de eerstelingen van de natuur tot symbool en werkelijkheid worden van de eerstelingen van de genade: Christus' lichaam en offerbloed.
Het vermogen om alles wat menselijk is te verlossen en op te nemen is het ware merk van Christus. In Hem wordt alles weer één en geheel gemaakt. In het Nieuwe Testament betekent ‘heil’ eigenlijk ‘geheelmaking’, integratie van al het goede. Het verdraagt geen scheiding, geen verdeeldheid. Het laat niets vallen van al wat in zich goed is. Daarom is het christendom in de wereld uiteindelijk een kracht van vereniging en synthese, niet van scheiding. Christus' zwaard scheidt ons slechts van datgene wat Hem nog weerstand biedt, doch met de begeerte van Christus zelf verlangen wij elke scheidingsmuur neer te halen en het afgescheidene weer in onze eenheid op te nemen.
Het gevolg der erfzonde is dat wij buiten Christus en zijn genade niet loskomen uit de slavernij van de hoogmoed. Buiten Christus zijn wij dus radicaal verdeeld, want de hoogmoed vergruist het mensdom tot een massa van gesloten eenzaamheden. Daarom is de zondigheid een ontbindende tendentie in de gemeenschap en wordt elke onherboren cultuur snel weer uiteengedreven in de chaos. In onze gevallen toestand wordt elke cultuur fataal uiteengerukt door drift-bewogen partijdigheden, die door hun blinde strijd de levende gemeenschap in het verderf storten. Menselijke ideeën en deugden, zegt Chesterton, worden gevaarlijke gekken wanneer ze eenzaam hun weg gaan buiten de samenhang van de totale waarheid. In die wereld nu, waarin de tendenties der verdeeldheid en der Babelse verwarring overheersen, is Christus geboren als de nieuwe band, waarin alles weer één kan worden. Want de nieuwe mens, die in Christus hermaakt werd, is de mens van de Caritas, die uit geloof leeft en vrede bewerkt. Volgens een moderne voorstelling is het leven in de kosmos een opbouwende tendentie, die er naar streeft steeds sterkere en volmaaktere levensstructuren voort te brengen en die aldus de afbrekende tendentie tegen- | |
| |
werkt van de dode stof, die volgens de wet van de entropie naar rust neigt in totale ontbinding. Zo is ook Christus in de menselijke cultuur een ‘geheelmakende’ tendentie, die het mensdom steeds sterker en steeds vollediger tot één lichaam opbouwen wil en aldus de dispersieve tendenties van het zondige mensdom tegengaat. Het is de bedoeling van dit lichaam, de kerk, alle mensen en al het menselijke in die organische synthese op te nemen. Dat wordt betekend door een van haar oude namen, de catholica. Want ‘katholiek’ wil niet slechts zeggen ‘voor alle mensen’ maar ook ‘voor de ganse mens’, d.i. voor alles wat menselijk is in de mens.
Die ‘geheel-making’ in Christus is dus uiteraard sociaal, ‘gemeenschapmakend’. In het organisme van Christus, dat tijd en ruimte gans omspant, wordt elk deel ‘geheel gemaakt’ door zijn functie en dienst in het grote lichaam. Daarom doen de oude Vaders de kerk reeds beginnen bij Abel, de rechtvaardige, en willen zij Israël en de profeten niet buiten het mystieke lichaam sluiten, want deze hadden een functie in de opbouw van het groeiend geheel, dat door de gehele schepping en door de ganse geschiedenis uiteindelijk wordt bedoeld. De H. Paulus geeft ons een beeld van Christus' lichaam als van iets wat moet worden opgebouwd door de plichtvervulling van velen in verschillende functies, totdat wij allen ‘één volwassen man zijn geworden en de mannenmaat van de volmaakte Christus hebben bereikt... Door Hem wordt het ganse lichaam samengevoegd en samengehouden omdat elk gewricht zijn taak vervult, met de kracht die ieder lid in 't bijzonder is toegemeten, en zo voltrekt zich de groei van het lichaam tot eigen opbouw in de liefde’ (Eph., 4, 12 en 16).
De maat van Christus, die mij is toebedeeld, is dus geheel en wezenlijk sociaal. De oude kerk zag het ‘heil’ nooit als louter individuele heiligheid. Mijn ‘redding’ of ‘geheelmaking’ is in wezen iets wat mij op een bijzondere plaats situeert in het totale lichaam van Christus. De moderne wereld, die zich uit het individualisme wil losmaken en die naar een juiste formule van ons sociaal wezen zoekt, kan geen beter paradigma vinden dan dat van Christus. ‘Persoon’ in de volle, echte betekenis van het woord, is een correlatief van ‘gemeenschap’, zoals de christelijke heilige uiteraard een correlatief is van de ‘volwassen man’, de ‘volmaakte Christus’, die niets anders is dan zijn universeel sociaal lichaam.
Omdat Christus de mensheid in zich verlost en opneemt, daarom wordt in Hem ook de ganse kosmos gered en voltooid. De stoffelijke wereld bereikt haar bestemming eerst dan wanneer de mens, die uit haar elementen gemaakt werd en voor zijn leven op haar is aangewezen, ook haar afhankelijkheid van God mede-erkent en als hoogpriesterlijke bemiddelaar der schepping haar antwoord aan de schepper uitdrukt. In de schepping van Adam werd de schepping van de wereld geresumeerd en bekroond. In de val van Adam werd ook de kosmos van zijn zin en kroon beroofd. In Christus, die de hoogpriesterlijke functie van de mens op volmaakte en hogere wijze uitoefent, wordt ook de zin van de kosmos vervuld. Aarde en hemelen delen in onze transfigure- | |
| |
rende verlossing en daarom zullen, naar oude traditie, onze glorierijke lichamen een nieuwe getransfigureerde aarde onder een nieuwe hemel bewonen.
Dit alles staat uitgebeeld in onze Kerstvoorstelling: het stalletje, de glanzende ster er boven, de vredige weide, die onder de sneeuw op de lente wacht. Achter de biddende maagd bemerken wij de goedige os, die het kind met zijn adem verwarmt. St Jozef knielt in de schaduw van de ezel. De herders komen aangelopen met de goede vruchten der aarde. Een van hen draagt een lam op zijn schouder. De koningen brengen de fijnste kostbaarheden van de aarde mede en uit de hoge koppen der kamelen kijken grote ronde ogen op het schouwspel neer. Alles is vernieuwd, gered, geadeld. Niets is vergeten. God is in zijn schepping neergedaald. Hij heeft de gestalte van een dienaar aangenomen. Hoe mooi zegt hierover de H. Ireneus: ‘Het Woord van God komt in 's mensen kindsheid delen om reden van de kinderlijke toestand van de mens’. De mens was onaf, onvoltooid, onvervuld, uit het geheel gevallen. Christus, die hem afwerken zal en hem tot een geheel komt maken, treedt zacht en stil bij hem binnen als een kind. Met Hem is de nieuwe wereld reeds geboren. Maar zij is vooreerst nog in de toestand van het begin, van 's mensen kindsheid. Zij zal groeien, door lijden heen en dood, naar de volle mannenmaat van Christus. Een hulpeloos kind kwam onder hulpeloze mensen om ze van binnen uit op te voeren tot die volledige volwassenheid, waarbij al het menselijke zonder verminking uitgroeit en voltooid wordt in het ‘katholieke’ universele lichaam van het mensgeworden Woord.
Maurits Bilcke
|
|