De laatste ronde
Een slechte Hemingway?
De jongste roman van Hemingway, waarop men al jaren met spanning gewacht heeft, is zoals zovele aardse aspiraties een tegenvaller geworden; het is zelfs een dubbele misval, want niet alleen verspeelt de literatuur er een groot werk mee, maar het betekent eveneens, dat er een stilstand in de geestelijke ontwikkeling van Hemingway getreden is. Een boek van Hemingway is inderdaad meer dan een onderhoudend verhaal of een stylistisch pronkstuk, het is een persoonlijke boodschap, een gezondheidsbulletijn van zijn ziel.
‘Across the River and into the Trees’ betekent geen nieuwe étape in zijn psychische evolutie die tot dusver zeer merkwaardig was. Hij heeft zich immers langzaam maar zeker ontworsteld aan het nihilisme, waarin de 1ste Wereldoorlog hem gedreven had: zijn moeizaam zoeken naar richting en zijn weervinden van een positieve levensbeschouwing in ‘For Whom the Bell Tolls’ deden zelfs verhopen, dat hij nog verder de weg naar God zou opgaan - de geruchten over zijn bekering komen zo regelmatig weer als de seizoenen.
Geestelijk is zijn nieuwe roman een achteruitgang: in plaats van de woorden van een wijsgeer, hoort men er slechts het geschimp in van een wrokkige oude soldaat. Colonel Cantrell, de held van ‘Across the River and into the Trees’ noemt zich ergens ‘de onrechtvaardige, bittere criticaster die van iedereen kwaad spreekt’ en de Hemingway van dit nieuwe boek is niet beter te typeren dan met zijn eigen woorden. Hij geeft inderdaad op alles en nog wat af: op de Paus en op de Belgen, op Truman en Montgomery, op Eisenhower en op zijn vorige vrouw, op de Engelsen en op militaire geheimen, enz... enz...
Op deze nieuwe trek na, vindt men in ‘Across the River and into the Trees’ de oude Hemingway weer, met zijn verering van de liefde, van oorlog en jacht en lekker eten, met zijn maniërismen, met zijn verheerlijken van een stoïcijnse houding tegenover de dood en met zijn storende brutaliteit - wanneer hij in symbolische taal, maar zeer precies, het minnekozen van zijn helden weergeeft.
Literair is ‘Across the River and into the Trees’ niet veel zaaks. De liefdeshistorie van Richard Cantrell, een Amerikaans kolonel met een 18-jarige Venetiaanse Contessa is wel tragisch en ze zou zeer roerend kunnen zijn, indien ze beter ware uitgewerkt. Ze bestaat inderdaad voor drie kwart uit dialoog en ze speelt zich meestal in restaurants af, zodat E.B. White de nieuwe roman van Hemingway in ‘The New Yorker’ parodieerde als ‘Across the Street and into the Grill’. De oorlogsscènes die Hemingway gewoonlijk het best liggen, zijn hier slechts weinigzeggende episodes gebleven en wanneer men ze vergelijkt met die van zijn vorig werk, blijkt hoe onvoldragen of hoe verkeerd aangepakt ‘Across the River and into the Trees’ wel is.
De stijl van het boek is de oude ijsbergenstijl die Hemingway in ‘For Whom the Bell Tolls’ opgegeven had en die de actie soms zo scherp tekent als hanteerde Hemingway een droge naald en die details weergeeft met de preciesheid van een Japanse prent.
Wat de drie enige verdedigers van ‘Across the River and into the Trees’ (Faulkner, Waugh en O'Hara) ook mogen beweren, het boek is zo onmogelijk als zijn titel, doch rechtvaardigheidshalve moet men hier aan toevoegen, dat Hemingway op zijn slechtst nog stukken beter is dan de meeste schrijvers op hun best.
JOS VAN DER STEEN.