| |
| |
| |
Dr. Max Lamberty
Taal, cultuur en politiek in West-Europa
Taal en maatschappij
De taal, dat is de verzameling van woorden welke, geschreven of gesproken, dienen bij het aanvatten, het onderhouden, het vastleggen of het afbreken van betrekkingen, enerzijds tussen de individuen, anderzijds tussen de groepen in de georganiseerde maatschappij.
‘De taalverschijnselen, schreef Prof. dr J.P. Haesaert, zijn afhankelijk van de maatschappij die ze uitlokt of bekrachtigt. Zij zijn het werk van allen en worden door het individu ondergaan.’ Te recht wijst hij er op dat de taal ontstaat en bestaat door en voor het contact tussen de mensen. De alleenstaande mens heeft de taal niet nodig. De mens spreekt om gehoord, schrijft om gelezen te worden. Heeft hij geen toehoorders en geen lezers, dan laat hij het spreken en schrijven na. De wezens die sedert hun kinderjaren van hun gelijken werden afgezonderd, konden niet spreken toen zij werden ontdekt. Het mondeling of schriftelijk meedelen, verzoeken, bevelen, is een voorwaarde van de menselijke samenleving. Het heeft een doel en ook een uitwerking.
De woorden roepen voorstellingen op die niet alleen bezit nemen van ons verstand, maar ook de richting van onze wil bepalen en ons tot daden bewegen. Zo komen zij er toe onze houding te beheersen. De woorden kunnen verenigen of scheiden, verheerlijken of vernederen, misleiden of terechtbrengen, kwetsen, of genezen, verlammen of aanvuren.
Goethe laat zijn Faust twijfelen aan de geldigheid van de aanhef van het Evangelie volgens Johannes: ‘In den beginne was het Woord’. Hij laat hen in de plaats daarvan stellen: ‘In den beginne was de Daad.’
Leert echter de dagelijkse ervaring in onze maatschappij niet dat het Woord de Daad voorgaat, vaak de Daad uitlokt, altijd de Daad richt, en wel zodanig dat het Woord als de eerste en voornaamste Daad te beschouwen is? De regeerders en de politieke partijen waarop zij steunen weten het goed: de propaganda leidt ieder initiatief in en begeleidt ook ieder initiatief. Ook de wereld der stoffelijke belangen weet het goed: ook daar wordt propaganda gevoerd. De producenten en verkopers weten dat de consumenten door hun woorden moeten bereikt en door hun woorden kunnen worden bewogen. Ook
| |
| |
de legeraanvoerders kennen de betekenis van het woord, èn voor de vijand, èn voor de eigen troepen. De woorden hebben vaak een dwingende kracht. Zij vermogen wel eens meer dan geweld. Er gaat van de woorden soms een wonderbare kracht uit. Er zijn ‘toverwoorden’ die alle verhoudingen in de samenleving kunnen omkeren.
De taal dient niet alleen voor het onderling contact der mensen. Zij dient zelfs voor de dieren die onmiddellijk deel hebben aan ons dagelijks bestaan: door het uitspreken van sommige woorden die zij hebben leren kennen, kunnen wij hun handelingen richten.
De sociologie kan de studie van de taalverschijnselen niet missen, precies omdat deze verschijnselen optreden van zodra er sprake is van het sociaal verschijnsel zelf.
Dat de taal betrokken is bij de beschaving hoeft geen uitvoerig betoog. De beschaving is zelf een verschijnsel in de sociale groep, in de maatschappij.
De veelvuldige uitzichten van geestelijke en stoffelijke aard die de beschaving kenmerken, al de ingewikkelde betrekkingen die individuen, groepen en instellingen daarbij verenigen, al de factoren die het de schrijvers, componisten, schilders en beeldhouwers, geleerden en technici mogelijk maken te werken en ingang te vinden bij de gemeenschap, zijn niet denkbaar zonder het voorafgaand bestaan van een gemeenschappelijke taal.
De taal is in even ruime mate betrokken bij de verschillende uitzichten van het economisch leven. Het produceren - vooral met de samenwerking die daarbij vereist is tussen werkgever en werknemer -, het kopen en verkopen, - met de organisatie van de markt en de publiciteit die hiermede gepaard gaan - zijn niet denkbaar zonder het gebruik van de taal, ja zelfs van meer dan een taal.
| |
Taal en staat
Wat kan gezegd worden over de belangrijke rol van de taal op het gebied van het sociaal, cultureel en economisch leven, moet herhaald worden in verband met de politiek, zodus met al wat verband houdt met de staat.
De overheid die instemming tracht te vinden, die tracht te overhalen, die verzoekt en beveelt en van de inwoners erkenning en gehoorzaamheid verwacht, doet zulks met geschreven of gesproken woorden. Het geweld wordt slechts ingeroepen in geval van nood, om gevaar te weren of verzet te breken.
De taal is het werktuig van het politiek gezag, de politieke macht en de politieke wil. De taal is zo nauw verbonden met de staat dat zij in ruime mate elkanders lot kunnen bepalen. Vele voorbeelden uit het verleden en het heden stellen dit in het licht.
De verspreiding van het Latijn in de Oudheid volgde de uitbreiding van het politiek gezag van Rome. Gallië, het Iberische schiereiland, Roemenië, Frans Zwitserland, Waals België zijn de blijvende getuigen van deze culturele verovering die de politieke inbezitneming begeleidde.
| |
| |
De Griekse republieken mochten wel bogen op een schitterende beschaving, niet echter op een uitgebreide politieke macht. Het Grieks bleef dan ook tot het eigenlijke Griekenland beperkt.
Het Hoogduits in Duitsland en de langue d'oïl in Frankrijk konden alle andere in de respectievelijke gebieden gesproken talen verdringen omdat zij het werktuig werden van het centraal vorstelijk gezag.
De uitbreiding van het Frans in de 18de eeuw, in Europa, was rechtstreeks het gevolg van het gezag en de macht van het Franse koninkrijk. De invloedssfeer van deze taal verminderde progressief, in de loop van de volgende eeuw, omdat het politiek gezag van Frankrijk verminderde in die jaren.
Het Engels is, in het begin van deze eeuw, de meest verspreide wereldtaal geworden omdat het de taal was van twee overwegende politieke machten in de wereld: het Britse Commonwealth en de U.S.A.
| |
De vroegere dynastische staat
In de middeleeuwen was er sprake van keizerrijken, koninkrijken, prinsdommen, hertogdommen, graafschappen, heerlijkheden, niet van staten. Die terminologie beantwoordde aan een politieke werkelijkheid. De kroon was niet alleen het symbool van het land, het was een hoofdbestanddeel, als het ware de substantie er van. Het land volgde de kroon. Bij het land behoorde de bevolking. De lotsbestemming van het land en het volk werd principieel niet bepaald door de beschikking van het volk, maar door de lotsbestemming van de dynastieën. In enkele landen slechts, voorlopers van de democratie, namelijk in de Nederlanden, in Engeland, in Zwitserland, kon het volk medezeggenschap en zelfs souverein beschikkingsrecht veroveren. Overal elders was het niet de keuze van het volk, maar de lotgevallen van de kroon die beslisten.
| |
De moderne democratische staat
In de 18de eeuw vinden de landen waar het volk medezeggenschap of zelfs souverein beschikkingsrecht verworven heeft, steeds meer bewonderaars. De stroming die daaruit ontstaat, loopt uit, op zeker ogenblik, op twee revoluties die de aandacht van de Westerse wereld trekken. Twee belangrijke oorkonden dienen tot leidraad van de revoluties: de eerste is de Noord-Amerikaanse Declaration of Independence van 1776; de tweede is de Franse Déclaration des droits de l'homme et du citoyen, van 1789.
De diepe betekenis van beide verklaringen is dat niet de kroon of enige andere macht buiten en boven het volk, maar het volk zelf souverein moet beschikken. Het souverein beschikkingsrecht gaat over van de kroon naar het volk. Het volk, dat is de som van de burgers die allen vrij zijn en in rechten gelijk.
| |
| |
Op deze grondslagen heeft de moderne democratische staat zich ontwikkeld in de 19de eeuw. In de eerste phase, namelijk, tot in het begin van de 20ste eeuw, brengen de nieuwe opvattingen doorgaans een gemengd bewind tot stand: de kroon blijft bestaan en heeft rechten; het volk heeft ook rechten; het beschikkingsrecht wordt verdeeld tussen de twee door hun natuur verschillende factoren: enerzijds de vorst, die zijn recht door overerving bekomt; anderzijds het Parlement dat door het volk gekozen wordt en doorgaans uit twee Kamers bestaat. Dat stelsel wordt representatieve monarchie, grondwettelijke monarchie, parlementaire monarchie genoemd. In feite zijn de benamingen verkeerd en staat men niet meer vóór een monarchie, maar vóór een dyarchie, een tweeledig bewind.
In de tweede phase, die na de eerste wereldoorlog begint, verdwijnen stilaan de dyarchieën. De laatste zijn thans rond de Noordzee gevestigd.
De stuwkrachten van deze revolutie waren, van af het begin van de 19de eeuw, het liberalisme, het socialisme, het nationalisme.
Over deze drie belangrijke stromingen zou heel wat te zeggen zijn, alleen maar om haar bestaan, haar verschillende gedaanten, haar wezen en haar betekenis nader te belichten. Wij willen dit hier niet ondernemen.
Een dezer stromingen, het nationalisme, moet nochtans even onze aandacht gaande houden.
| |
De dubbele opvatting van het begrip natie
De term nationalisme verplicht ons even over het begrip natie te handelen. Het woord natie werd sedert de democratische revoluties van het einde der 18de eeuw gebruikt, nu eens als synoniem van volk, dan weer als synoniem van staat. Ook in deze eeuw is zulks nog het geval.
De internationale organisatie die tot stand kwam na de eerste wereldoorlog, heette Volkenbond in het Nederlands, Völkerbund in het Duits, League of Nations in het Engels, Société des Nations in het Frans.
Voor de benaming van de internationale organisatie, opgebouwd na de tweede wereldoorlog, wordt doorgaans het woord natie gebruikt: zij heet in het Engels United Nations Organization en wordt aldus woordelijk vertaald in het Frans, in het Duits, in het Nederlands.
In werkelijkheid zijn het geen naties, ook geen volken, maar staten die verenigd zijn.
De verwarring tussen natie en staat is diep geankerd in onze terminologie. Wij gewagen dagelijks van internationale overeenkomsten wanneer in feite alleen gedoeld wordt op: interstatale overeenkomsten, tussen staten aangegaan.
Het woord natie danken wij aan de Romeinen. Na twintig eeuwen blijkt het nog een onzekere inhoud te hebben. Wij hebben elders de verschillende, zelfs uiteenlopende betekenissen van het woord in het licht gesteld. Alleen willen wij hier wijzen op twee meer belangrijke opvattingen van het begrip.
| |
| |
De ene is deze die zich ontwikkelde in Duitsland en Italië in de eerste helft van de verleden eeuw. Zij ziet in de natie en de nationaliteit wat, in de 18de eeuw reeds, door Vico in Italië, door Herder in Duitsland, op de voorgrond werd gebracht: de natuurlijke, organische groei van een eigen wezen, met eigen levenskenmerken, eigen zeden, eigen karakter, eigen taal en eigen geest in ieder volk. In het raam van die gezichtshoek wordt het kenmerk van de natie: de gemeenschap van afstamming, geaardheid en taal. Zo luidt het bij Mancini, die op de meest bondige wijze het inzicht samenvat en onder nationalità verstaat de communanja di sangue, conformita di genio, medesimezza di languagio.
In het meer westelijke deel van Europa dringt deze opvatting van de natie en de nationaliteit moeilijker door. De Fransen worden er de verdedigers van een andere opvatting. Volgens hen is de grondslag van de natie: de overeenstemmende wil van de inwoners. Het is de wil, de keuze, de voorkeur van de inwoners in een bepaald land, die de natie sticht. De nationaliteit is dienvolgens niet het kenmerk dat aan een volk verleend is door de gemeenschap van afstamming, geaardheid en taal, maar iets anders: het kenmerk van hen die behoren tot een gemeenschap vereenzelvigd met een staat, een gemeenschap en een staat die allebei rusten op de wil van de inwoners. Deze laatste zijn aldus geen stamgenoten, maar land- of juister nog, staatgenoten.
Zo denken de Fransen Ernest Renan, Emile Durkheim, en onze landgenoot Emile de Laveleye die de beste bepaling van deze opvatting bezorgt. Het is niet de afstamming, maar de intellectuele voorkeur die beslist zodat de natie inwoners kan verenigen die hoor hun afstamming, hun aard, zelfs hun taal en cultuur mogen verschillen.
De nationaliteit zoals Herder en zijn geestverwanten in Duitsland en Italië haar opvatten, is niet gebonden aan een staat. Zij is de diepere en blijvende werkelijkheid, de volksaard, de conformita di genio, de Volkstümlichkeit, dat wat geldt, ook waar er geen staat is, ook waar de staat in weerwil van de grenzen der nationaliteit is opgericht.
De nationaliteit, zoals de Laveleye en zijn Franse geestverwanten haar opvatten, is daarentegen niet te scheiden van de staat. Hier is de staat een hoofdelement. Hier betekent de nationaliteit niets anders dan het behoren tot een staat, de hoedanigheid van burger, het burgerschap. Zij is een rechtstoestand, geen bloedverwantschap.
Het onderscheid tussen beide opvattingen van de natie, brengt ook een onderscheid mee in de opvatting van het vaderland. De term doelt op de ouders en grootouders, op het vaderschap, op de afstamming. Dat is ook wat de Romeinen onder patria verstaan.
Met de opvatting van de nationaliteit als keuze, krijgt ook de term vaderland (patrie) een andere betekenis: hij doelt niet op bloedverwantschap, maar op staatsburgerschap. En Meillet kan schrijven: ‘La patrie est autre chose que le pays des pères. Un étranger sincèrement naturalisé a pour patrie un pays
| |
| |
qui n'est pas celui de ses pères. La notion de patrie a aujourd'hui un sens juridique précis qui n'a plus rien de commun avec celle de paternité.’
Stam-, taal en cultuurgemeenschap is niet hetzelfde als staatsburgerschap. Rond beide begrippen ontstond een verwarring die steeds nawerkt.
| |
Het nationalisme
Aan deze verschillende opvattingen van het begrip natie beantwoordde een verschillende inhoud van het begrip nationalisme.
Zoals ieder woord dat eindigt op isme, wijst de term nationalisme in de eerste plaats op een streven en niet op een toestand. In zijn zuiverste betekenis wordt met de term bedoeld: een streven om de eigen natie als uitgangspunt, maatstaf en doel te beschouwen bij de beoordeling en behandeling van alle culturele, economische, sociale en politieke vraagstukken.
Als dusdanig is het nationalisme oud en vooraf niet als schadelijk te verwerpen. Het staat gelijk met vaderlandsliefde. Het is normaal dat een bewind in de eerste plaats denkt aan het eigen land en het eigen volk. Het nationalisme krijgt pas een ander voorkomen wanneer het afwijkt tot het streven van een bepaalde natie om andere naties te onderwerpen ten einde ze voor zichzelf dienstbaar te maken. Maar dan krijgt het een andere naam, dan heet het imperialisme, d.w.z. een streven dat er op gericht is te heersen, te overheersen. Het woord is immers afgeleid van het Latijnse imperare, bevelen, gebieden, beheersen.
In de 19de eeuw kon het nationalisme, naast zijn vroegere inhoud, verenigbaar met iedere staat, een andere, een nieuwe inhoud krijgen.
Het streven om de eigen natie als uitgangspunt en doel te beschouwen bij de beoordeling en behandeling van alle culturele, economische, sociale en politieke vraagstukken, was niet hetzelfde in de natie, opgevat naar de Laveleye, als in de natie opgevat naar Herder.
Het nationalisme in de staat van de Laveleye was een nationalisme van staatgenoten. In de staat van Herder was het een nationalisme van stamgenoten.
Het nationalisme van de stamgenoten dacht meer aan de stam dan aan de staat. Voor deze nationalisten was niet de staat de hoofdzaak, maar wel de gemeenschap van afstamming, taal en cultuur.
Waar de staat niet beantwoordde aan de stam-, taal- en cultuurgemeenschap, ging dit nationalisme gepaard met een streven tot verovering van een eigen politieke organisatie, ten einde aldus de hoofdzaak te vrijwaren, namelijk de eigen, natuurlijke, oorspronkelijke personaliteit van de natie, d.w.z. van de stam-, taal- en cultuurgemeenschap.
Zo werd een principe in het leven geroepen dat nooit vóór de 19de eeuw vooruitgezet was geweest: het nationaliteitsprincipe, het principe volgens hetwelk de grenzen van de staten moeten getrokken worden volgens de gren- | |
| |
zen van de natie, deze laatste aldus opgevat als natuurlijke biologisch-culturele werkelijkheid, als stam-, taal- en cultuurgemeenschap.
Binnen deze gezichtskring kwam de taal een bijzondere plaats toe. Zij werd opgevat als een bestanddeel van de personaliteit van het volk. De gebroeders Grimm en Wilhelm von Humboldt in Duitsland, Jan Frans Willems, de grondlegger van de Vlaamse Beweging in Vlaanderen, beschouwden haar als de neerslag van het oudste en diepste geestesleven van het volk, nauw verbonden met de eigen geaardheid van het volk, ouder en sprekender dan de staatsorganisatie, ouder en belangrijker zelfs dan de godsdienst. De taal moest dus een bijzondere aandacht en een doeltreffende bescherming beschoren worden.
| |
De nationale staat
Het is in de 19de eeuw dat de nationale staat geboren werd. Nationaal was die staat in deze zin dat de natie, stamgenoten of staatsburgers, de spil van de politieke organisatie werd, de bron van de politieke macht en van het politiek gezag. Daarom werd ook de taal van de natie de taal van de staat. In de eerste helft van de 19de eeuw, werd, in de universiteiten, nog in het Latijn gedoceerd. Deze taal werd ook gebruikt in sommige Parlementen.
In de tweede helft van de 19de eeuw, wordt de taal van het volk overal de taal van de staat, ook de taal van het hoger onderwijs, de taal van alle levensuitingen der gemeenschap, de meest belangrijke evenals de meest gewone.
De nationale staat werd vanzelf een nationalistische staat. De belangen van het volk, morele, culturele en economische, werden de spil van de politieke bedrijvigheid. De ‘kroon’ die eens over de lotsbestemming van het land en het volk beslist had, werd voortaan ten dienste gesteld van de nationale, ja nationalistische politiek. Zij volgde waar zij vroeger had geleid.
| |
Verwikkelingen in de nationale staat
De nationale staat was aldus het werktuig van de natie, of het volk. Het volk dat was een andere benaming voor de natie. De oorkonden en haar commentatoren maakten nu eens gewag van het volk, dan weer van de natie, zonder een noemenswaardig onderscheid tussen beide termen te maken. De natie (of het volk), dat waren de burgers. De burgers konden niet overal een gemeenschappelijke afstamming, taal en cultuur inroepen. Het gebeurde dat zij een verschillende taal spraken en tot verschillende cultuurgemeenschappen behoorden.
Sommige naties, of volken, in een staat verenigd, beantwoordden wel ongeveer aan de natie, opgevat, naar Herder, Mancini en Willems, als gemeenschap van afstamming, taal en cultuur.
Andere naties, of volken echter, insgelijks in een staat verenigd, beant- | |
| |
woordden aan de natie, opgevat naar Renan en Emile de Laveleye, als gemeenschap gesteund op een overeenstemmende keuze van burgers die door hun afstamming, taal en cultuur wel eens grondig konden verschillen.
Het nationalisme kreeg onverwachte uitzichten. Het vereenzelvigde zich doorgaans met de staat. Het leidde echter soms tot storing in de staat.
Er kon geen antinomie ontstaan in een staat met homogene inhoud, als Italië b.v. waar de staat het werktuig was van een enkelvoudig nationalisme.
Er kon echter wel een antinomie ontstaan in een staat met heterogene inhoud, d.i. met verschillende taal- en cultuurgemeenschappen, zoals het voormalig Oostenrijk-Hongarije b.v. Inderdaad: de verschillende taal- en cultuurgemeenschappen ondergingen de invloed van de nieuwe opvatting van de natie en werden gestuwd door een nationalisme dat streefde naar een eigen politieke organisatie en daarom in verzet kwam tegen de bestaande staat.
| |
De idee en het feit
De erfenis van de geschiedenis heeft in de feitelijke groei van de Europese volken en staten meer gewogen dan de opvattingen van de theoretici.
De huidige toestand in West-Europa kan beschouwd worden als een compromis tussen de erfenis die de geschiedenis bezorgde en de stuwkracht die uitging van de nieuwe opvattingen over de natie als stam-, taal- en cultuurgemeenschap.
De grenzen van de staten, in West-Europa, beantwoorden niet gans aan de ethnische en culturele grenzen. De Duitssprekende, Franssprekende, en Italiaanssprekende Zwitsers zijn respectievelijk leden van de Duitse, Franse en Italiaanse taal- en cultuurgemeenschappen, maar burgers van een andere staat dan de eigenlijke Duitsers, Fransen en Italianen. De Hollanders en de Vlamingen behoren tot de Nederlandse cultuurgemeenschap, maar zijn in verschillende staten ingedeeld. De Walen in België, hebben deel aan de Franse cultuurgemeenschap maar behoren politiek bij België. De Provençalen, Bretoenen, Basken, Elzassers en Vlamingen van Frans-Vlaanderen, zijn ethnisch geen Fransen, maar zijn niettemin ingedeeld bij de Franse republiek. De Catalanen beschouwen zich niet als Spanjaarden, maar zijn niettemin burgers van de Spaanse staat. De Welshmen en de Schotten willen niet vereenzelvigd worden met de eigenlijke Engelsen, maar zijn nochtans burgers van het Verenigd Koninkrijk.
| |
De alzijdige bedrijvigheid van de hedendaagse staat
De hedendaagse staat is niet alleen een nationale staat. Hij is ook een sociale staat en een cultuurstaat geworden. Op die weg is er nagenoeg geen enkel gebied meer dat niet aan zijn rechtstreekse tussenkomst onderworpen is.
| |
| |
Hij treedt op, niet alleen in het geestesleven maar ook in het stoffelijk leven van het volk. Hij regelt de onderlinge betrekkingen der klassen en standen. Hij wil de bestaanszekerheid waarborgen voor de gezinnen. Hij regelt vele uitzichten van de verhouding werkgever-werknemer. Hij leidt in ruime mate het economisch bestaan van het volk. Hij erkent niet vooraf de eeuwige wetten die de productie, de omloop en het verbruik der goederen beheersen. Hij neemt vaak zelf de omloop, desnoods het verbruik, wel eens de productie in handen. Het bankwezen, het krediet, de geldhandel hebben hun vroegere zelfstandigheid verloren.
Een regering bestaat thans rechtstreeks of onrechtstreeks uit technici voor culturele, economische en sociale aangelegenheden. De democratische, humanistische staat in West-Europa, neemt natuurlijk zijn veelzijdige bedrijvigheid waar door middel van de taal. Het geschreven en gesproken woord, middel en werktuig van de staat, is ook middel en werktuig van de burger in die staat. De rol van de taal in al de levensuitingen van de politiek georganiseerde maatschappij is groter geworden in de mate waarin de bedrijvigheid van de staat en de medezeggenschap van het volk zich hebben uitgebreid.
De uitbreiding van de bevoegdheid en bedrijvigheid van de overheid in de hedendaagse maatschappij, heeft niet alleen het contact tussen de burgers en het bewind vermenigvuldigd. Zij vermenigvuldigde ook de wrijvingsvlakken tussen het volk en de staat. De geschillen waarvan men de echo verneemt in de parlementaire besprekingen en in de bladen zijn talrijk en bezorgen af en toe spanning, incidenten en moeilijkheden.
| |
De moeilijkheden in de staat met verschillende nationaliteiten
In de staten waarin meer dan één nationaliteit, d.i. meer dan één taal- en cultuurgemeenschap gevestigd zijn, moeten de moeilijkheden onvermijdelijk groter worden.
De vroegere staten, waarin de monarch (koning of keizer), de hoofdrol vervulde, kenden die moeilijkheden niet. Hun bedrijvigheid was beperkt. Zo konden de Zuidelijke Nederlanden, na de afscheiding van de Noordelijke Nederlanden, als graaf van Vlaanderen en hertog van Brabant, eerst Spaanse, dan Oostenrijkse Habsburgers erkennen, zonder dat zij ophielden hun eigen instellingen te bezitten en in hun eigen taal volgens hun eigen constitutie geregeerd te worden.
De moderne staat, met zijn vergaande centralisatie, met zijn alzijdige bedrijvigheid op cultureel en economisch gebied, stond noodzakelijkerwijs vóór een bijzonder lastige taak overal waar hij zich met meer dan één enkele taal- en cultuurgemeenschap in te laten had. Die ontwikkeling deed zich dan nog precies voor op het ogenblik dat nieuwe stromingen aan de eigen personaliteit van iedere taal- en cultuurgemeenschap een bijzondere waarde hechtten en aan het nationalisme een nieuwe inhoud bezorgden.
| |
| |
Hoe zijn de verhoudingen thans, in de West-Europese staten met meer dan één taal- en cultuurgemeenschap?
Het gebeurt dat de verschillende nationaliteiten, zoals in Zwitserland, over een ruime zelfstandigheid beschikken en door een federale band met elkander verenigd zijn.
Het gebeurt dat de verschillende nationaliteiten niet autonoom zijn, maar aanleunen bij een zelfde, centrale staatsorganisatie die aan de verschillende nationaliteiten principieel dezelfde rechten toekent en een twee- zelfs drietalige staat wil zijn. Het is het geval in België.
Het kan ook gebeuren dat de staat niet de veelheid van nationaliteiten erkent en dan ook slechts één taal gebruikt voor alle inwoners van zijn grondgebied. Dat is het geval in Frankrijk.
De gevolgen voor de miskende nationaliteit die een niet erkende taal spreekt, zijn ernstig. Ten eerste is het miskende volksdeel practisch gesloten uit heel wat voordelen die normaal het gevolg moeten zijn van de uitgebreide bedrijvigheid van de hedendaagse staat. Niet alleen de geestelijke belangen, ook de stoffelijke belangen van het miskende volksdeel zijn er bij betrokken. De miskende taal- en cultuurgemeenschap bekleedt in de staat een ondergeschikte morele positie. Er kleeft aan haar een minderwaardigheidsetiket dat zelden, en dan slechts in individuele gevallen, weg te werken is.
Het is moeilijk voor een staat twee talen te gebruiken en aan beide talen niet alleen hetzelfde recht maar ook hetzelfde gewicht, hetzelfde gezag te verlenen. Wij weten hoever wij daarmee staan in België, waar de staat sedert meer dan vijftig jaar, officieel een tweetalige staat is die principieel aan beide landstalen dezelfde positie in de staat verleent.
Waar de taak niet naar behoren vervuld wordt, ontstaat een ‘taalstrijd’. Wegens de functie van de taal in de staat en de gevolgen der onderdrukking van de taal van een volksdeel voor de morele positie van dat volksdeel in de staat, is dergelijke strijd iets meer dan een strijd om de taal. Hij is, waar hij zich ook voordoet, in laatste aanleg, een strijd om het volk zelf met al zijn geestelijke en stoffelijke belangen.
Zelfs in een staat zoals Zwitserland, waar vier nationale talen erkend en drie tot de rang van ambtelijke taal verheven werden, waar buitendien drie ethnische groepen autonoom zijn, ontstaat af en toe een wrijving en werden, in de jongste maanden, klachten vernomen.
Het bestaan van verschillende ethnische groepen met eigen taal en cultuur in een zelfde staat en meteen de mogelijkheid van wrijving en spanning, levert voor dergelijke staat een niet denkbeeldig gevaar van verzwakking en ontwrichting op, waaraan slechts door een bestendige zorg het hoofd kan worden geboden.
| |
| |
| |
Het vraagstuk in de ontworpen politieke integraties
Het vraagstuk van de veelheid der nationaliteiten in de schoot van een zelfde staatsverband en meteen het talenvraagstuk, stelt zich ook in het raam van de nieuwe politieke integraties, de nieuwe superstaten, waarvan de oprichting, sedert de tweede wereldoorlog, in West-Europa nagestreefd wordt.
De vraagstukken welke opgeworpen worden door de veelheid van de nationaliteiten en talen in sommige bestaande staten, moeten ook aangevoerd worden bij het overwegen van de nieuwe integraties, bekend onder de namen Benelux, Pact van Brussel, Europese Unie, Atlantisch Pact.
De taal, belangrijke factor in iedere staat, wordt onvermijdelijk een belangrijke factor in deze nieuwe integraties.
De taal biedt immers een dubbel uitzicht: zij is niet alleen het werktuig dat het contact en de samenwerking tussen de leden van een zelfde groep moet mogelijk maken; zij is ook het kenmerk van de nationaliteit, een bestanddeel van de personaliteit van de natie en de drager van een cultuur.
Dit dubbel uitzicht van de taal moet, bij het streven naar de verwezenlijking van de nieuwe integraties, zorgvuldig in het oog gehouden worden. Werd zulks niet gedaan, dan zouden onvermijdelijk moeilijkheden oprijzen; dan zouden de spanning en de strijd immers een ander uitzicht hebben dan een spanning en een strijd om de taal; zij zouden, naar aanleiding van de taal, een spanning zijn wegens de miskenning van de nationaliteit en een strijd tot waarborging van de nationaliteit.
| |
Is een oplossing mogelijk?
Kan het euvel vermeden worden, bij een groepering van staten waarvan de grenzen niet overal samenvallen met de grenzen van de taal- en cultuurgemeenschappen?
Kan een Westerse Unie het lot ontgaan dat beschoren werd aan het vroegere Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, dat reeds vóór 1914, met ontwrichting was bedreigd en zo gemakkelijk verbrokkeld werd, omdat het de nodige aanpassing van de verschillende nationaliteiten in haar schoot niet gevonden had?
Er is, volgens ons, slechts een oplossing. En zij wordt pas zichtbaar wanneer vooraf een einde gemaakt is aan een verwarring die, naast al de economische moeilijkheden, onvermijdelijk moet drukken op de pogingen om de Europese volken te groeperen.
De verwarring die wij bedoelen bestaat hierin dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de politieke organisatie en de nationale gemeenschap, tussen de staat en het volk.
Het is wenselijk voor ogen te houden dat het Volk vóór de Staat gaat. De Staat is het middel, het Volk is het doel. En het Volk dat is, in zijn meest volledige verwezenlijking, de nationale gemeenschap, het volk met eigen taal en cultuur.
| |
| |
De neiging om de eigen stam, de eigen taal en eigen cultuur te vrijwaren in hun bestaan en hun mogelijkheden, is stellig niet minder diep en minder sterk dan de bezorgdheid om het instandhouden van een politieke organisatie. Daarom is het streven - al of niet nationalisme genoemd - om de eigen personaliteit van het volk met eigen taal en cultuur een plaats te verzekeren in de politieke organisatie die de staat heet, niet te verwerpen. Het heeft een bestaansreden en dienvolgens recht op bestaan.
Niemand zal beweren dat het verkeerd was de Polen, de Tsjechoslowakken, de Zuid-Slaven, de Bulgaren, de Roemenen, de Grieken, de Ieren, ten laatste de Joden, volksgroepen met eigen afstamming, taal en cultuur, een eigen politieke organisatie te laten veroveren. In de huidige stand van het Europese denken, is het volkomen onmogelijk geworden het nationale over het hoofd te zien. Men kan van de nationale groepen wel vergen dat zij een paar wereldtalen aanleren voor haar contact met de verschillende werelddelen. Men kan echter van haar niet vragen dat zij haar eigen personaliteit verzaken en bestuurd, berecht en onderwezen worden in het Latijn, zoals vroeger het geval was.
Er wordt betoogd en herhaald dat de rechten van de souvereine staten moeten ingekort worden, wil men de samenwerking van allen bij een leefbare verwezenlijking van een ruime unie mogelijk maken. Dat kan moeilijk betwist worden. Doch de inkorting van de souvereiniteit der staten mag niet gepaard gaan met een miskennning van de verschillende taal- en cultuurgemeenschappen.
Het ware hoge staatsmanswijsheid, bij het streven naar de oprichting van ruime unies, de inkorting van de souvereine rechten der staten te doen samenvallen met een verruiming van de politieke mogelijkheden voor de verschillende taal- en cultuurgemeenschappen.
| |
Pleidooi voor het federalisme
Er zijn meer taal- en cultuurgemeenschappen dan staten in Europa. Deze veelheid van talen en culturen is een rijkdom voor ons continent. De zorg om de Westerse beschaving moet gepaard gaan met de zorg om de verschillende taal- en cultuurgemeenschappen te vrijwaren en haar ontplooiing te verzekeren.
Hiertoe moeten de bestaande staten noch miskend noch onttakeld worden. Hiertoe volstaat dat, binnen en buiten de bestaande staten, tevens in de nieuwe integraties en in de staten, leden van de nieuwe integraties, consequent als beginsel, methode en systeem het federalisme worde aangenomen.
Konden zowel de nieuwe integraties als de staten waarin verschillende taal- en cultuurgemeenschappen gevestigd zijn, de politieke structuur van Zwitserland als voorbeeld nemen, dan ware al een heel eind op de weg afgelegd.
Federatie, federaal, federalisme, laten wij die termen overwegen. Het zijn betekenisvolle termen. Zij zijn afgeleid van het Latijnse naamwoord foedus,
| |
| |
dat verdrag, overeenkomst, ook verbond betekent. Zij wijzen enerzijds op vereniging en samenwerking, anderzijds op zelfstandigheid. Zij wijzen op een verbintenis aangegaan door een of meer partijen die recht op bestaan, recht op zelfbeschikking hebben en een gelijkwaardige positie bekleden, ook als zij quantitatief en qualitatief verschillen.
Werd het federalisme als levensregel aangenomen tevens op het nationale en het internationale plan, dan ware het moeilijkste bekomen op het gebied dat ons bezighoudt, namelijk de samenleving van de verschillende taal- en cultuurgemeenschappen; dan ware inderdaad bekomen, enerzijds de inkorting van de souvereiniteit der verschillende staten, anderzijds de waarborging en de verruiming van de mogelijkheden voor de taal- en cultuurgemeenschappen in deze staten.
Het federalisme beantwoordt aan de geest van de democratie, welke de gelijkwaardigheid van allen, groten en kleinen, huldigt. Het beantwoordt aan de geest van de Westerse beschaving, die niet gekenmerkt is door de quantitatieve eenvormigheid, maar integendeel door een steeds zich vernieuwende qualitatieve verscheidenheid.
Is het toegeven aan een utopie wanneer wij denken aan de mogelijkheid van dergelijk systeem?
De wegen zijn reeds gewezen: door hen die de grondwet van Zwitserland, deze van de U.S.A., deze van de nieuwe West-Duitse republiek in het leven riepen; door hen die het Britse Commonwealth hebben opgebouwd; door hen die zoëven de Nederlands-Indonesische Unie tot stand hebben gebracht; door de regionalistische federalisten ten slotte, die, te Parijs, in April 1949, een congres bijeen brachten dat zich precies bezighield met de vrijwaring van de politiek niet georganiseerde taal- en cultuurgemeenschappen, een congres dat afgevaardigden uit schier alle staten van West-Europa verenigde.
| |
Het vraagstuk in Oost-Europa
De opneming en vrijwaring van verschillende taal- en cultuurgemeenschappen in het politiek bestel, is een vraagstuk dat ook in Oost-Europa bestaat. De tragedie van de zogenaamde ‘verplaatste personen’ is ontstaan uit een poging om dat vraagstuk op te lossen volgens methodes die wij hier niet te beoordelen hebben. Ook de constitutie van de sowjetrepubliek houdt rekening met het bestaan van verschillende nationaliteiten binnen haar gebied: de Opperste Raad van de Unie der Sowjetrepublieken, een ‘federale staat’, zegt de grondwet, bestaat uit twee wetgevende Kamers waarvan ene de ‘Raad der Nationaliteiten’ heet; in deze Kamer wordt aan alle verenigde gebieden, ongeacht het bevolkingscijfer, een gelijk aantal vertegenwoordigers toegewezen.
Doch daar kunnen wij bezwaarlijk voorbeelden vinden. Federalisme veronderstelt een zekere mate van zelfstandigheid bij de leden van de bond. En de sowjetstaat is juist daardoor gekenmerkt dat hij iedere zelfstandigheid bij
| |
| |
de bondsleden opheft. Hij is de staat waarin één partij over de alleenheerschappij beschikt, één groep die alle rechten voor zich opeist en iedere andere groep alle rechten ontzegt, in de eerste plaats reeds het recht op bestaan. In ieder gebiedsdeel van de sowjetstaat heerst alleen de communistische partij. De sowjetstaat is een totalitaire staat. De termen totalitair en federaal zijn niet te verzoenen. Zij zijn onherroepelijk tegenstrijdig. Daarom laten wij best de sowjetstaat buiten het raam van ons betoog dat trouwens toegespitst is op West-Europa.
| |
Gevolgtrekkingen
Het besluit kan kort zijn. Het behelst de volgende vijf stellingen in verband met het politiek bestel van West-Europa:
1o | Het is nodig de dubbele betekenis van de taal te erkennen, enerzijds als middel en werktuig tot het verzekeren van het contact tussen individuen, groepen en volken, anderzijds als bestanddeel van de personaliteit van een natie en drager van cultuur; |
2o | Het is nodig een onderscheid te maken tussen de nationaliteit als stam-, taal- en cultuurgemeenschap en de nationaliteit als staatsburgerschap; |
3o | Het is nodig er rekening mede te houden dat de bestaande staten niet beantwoorden aan de bestaande stam-, taal- en cultuurgemeenschappen; |
4o | Zo het nodig is, bij de pogingen tot het vestigen van nieuwe politieke integraties in Europa, het recht van de staten in te korten, dan is het evenzeer nodig de verschillende stam-, taal- en cultuurgemeenschappen in hun bestaan en hun mogelijkheden politiek te waarborgen; |
5o | Deze dubbele aanpassing is eerst te verwezenlijken indien het federalisme tevens op het nationale en het internationale plan als beginsel, methode en systeem wordt aanvaard. |
Dit geldt voor alle staten van West-Europa. Dit geldt ook voor België. Hoe men zich de toepassing van het beginsel in België kan voorstellen, zullen wij bij een volgende gelegenheid trachten te schetsen.
|
|