leren of de zoon Hugo, die het land trouw blijft en alle steeds import misprijzend wantrouwt - en die als type in Demedts' werk in zekere mate nieuw is -, in staat zal zijn door zijn boerenwerk deze ondergang te bezweren.
Het gaat hier dus om een familie-roman over generaties, waarin misverstand, onbegrip en onderlinge strijd hoogtij vieren, en waarin een tragisch pessimisme overheerst, dat slechts in de figuur van de jonge en stoere Hugo een heroïsche noot verwerft.
De kern van deze roman is echter te zoeken vér achter de gebeurtenissen en hun sociale betekenis, en wél in zijn wijsgerig symbolisme. De epische scheppingen van Demedts schijnen ten slotte slechts symbolen van zijn eindeloze cirkelgangen in zichzelf, waarbij hij mijmerend alle verschijnselen aan zijn eigen existentiële levenservaring toetst. Zijn figuren en situaties zijn projecties van een subjectief beleven, zijn verhalen zijn parabels van zijn levensphilosophie. Dit is, gezien van uit het standpunt van de roman als genre, de betrekkelijke zwakte van het werk van Demedts; maar gezien van uit het ruimere standpunt van de kunst, is dit zijn grootheid.
Ook in deze roman zijn schier alle personen en situaties uitingen van een levensgevoel, dat men tragisch en fatalistisch moet noemen. De mens zoals Demedts hem per se wil en moet zien, is een geboren eenzame, ingemetseld in zichzelf, zinloos geworpen in dit leven, verpletterd onder zijn schuldbesef. Het leven van de geest is hem een onuitstaanbare marteling, die hij probeert te ontkomen door een vlucht in de natuur, door een exaltatie van het leven met de bodem, door zinnelijk leven - in de vele betekenissen van het woord - lichamelijk krachtvertoon, actie, vitaliteit, zinnenlust, natuurmystiek, enz. en het openbaart hem ook een onmacht, die hij compenseert door kunstmatige brutaliteit.
De psychologie van Demedts' personages is dus ingewikkeld, verwrongen, bitter en pijnlijk. Ze is in schier al haar aspecten tot een grond-type te herleiden. Hieruit vloeit stilaan het gevaar voort van een zekere monotonie. De metaphysica van zijn figuren is even tragisch; hun geloof in God ziet Demedts bij voorkeur als een wanhopige sprong. De wereld van Demedts' roman kent nooit het spel, zonder hetwelk het leven op deze wereld wel onleefbaar blijkt te zijn; zij kent evenmin de eenvoudige aanvaarding der werkelijkheden van het menselijk bestaan in hun relatieve waarde. Demedts laadt de luttelste verschijnselen met de verpletterende ernst van een tragische wanhoopsphilosophie. Zijn roman mist dan ook de objectieve waarschijnlijkheid, die men in het epische genre van de levensuitbeelding vraagt; zijn waarheid is subjectief, als van een lyrisch-wijsgerige belijdenis, maar als zodanig indrukwekkend.
Technisch is de roman goed gebouwd; de karaktertekening is, alhoewel eenzijdig en gechargeerd, toch subjectief-juist; zwakker zijn daarentegen de dialogen door hun houterigheid en onnatuurlijkheid. Al wordt de inhoud dan ook gekenmerkt door een beklemmende en norse somberheid, die voor sommige zachte en kleine zieltjes wellicht te ontstellend is, toch zal men zelden of nooit in onze letterkunde een roman lezen, met zulke diepe en persoonlijke levensvisie, zulk een rijkdom van meditatief gedachtenleven en mensenkennis, kortom, met zulke diepe, oorspronkelijke en eerlijke menselijkheid.
A. WESTERLINCK.