Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 94
(1949)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
Joris Sterken
| |
[pagina 284]
| |
Maar in onzen tijd zou het geen krachttoer mogen heten te weten wat onze evenmens denkt, ook al is hij onze tegenvoeter. Dank zij de hulp der techniek kunnen we alle uitwendige hinderpalen uit den weg ruimen, die de mededeling der gedachten belemmeren. We kunnen dit, zo we inwendige weerstanden overwinnen. Want ieder mens is geneigd om zich op te sluiten in zijn eigen, voor anderen ondoordringbare wereld. Als uitgesproken individualist erkent hij geen andere werkelijkheid buiten zichzelf. Ofwel is hij geestelijk lui en ongeleed en aanvaardt klakkeloos wat anderen hem over de wereld, de mensen en hun denken leren. Vooral op deze geestelijke luiheid speculeren nu de zaaiers van verdeeldheid en haat. Ze weten zeer goed dat innig contact vijandschap verdrijft. Niets is immers ontroerender in de oorlogsverhalen dan de ontdekking van den mens in den vijand. Jarenlang heeft men elkander bestookt en bevochten vanuit de verte, zich de vijanden voorgesteld als baarlijke duivels en dan plots ontdekt men dat ‘de vijand’ ook een boer is of een smid; een mens, die hard moet werken voor zijn brood, die vecht omdat hij moet en die liever roemloos in zijn bed zou sterven dan roemrijk als een held op het veld van eer. Zo groot is de geestelijke schok, die op deze ontdekking van den mens in den vijand volgt, dat men zich gaat afvragen: ‘waarom dezen broeder bevechten, die mij nooit tekort deed?’. Het pacifisme is geboren op het slagveld. Zij, die er belang bij hebben dat de mensen haten en bereid gevonden worden om te doden, trachten dan ook de toenadering van mens tot mens, van volk tot volk te verhinderen. Ze vergenoegen zich niet eens met stalen of ijzeren muren, die alleen het lichaam bedwingen, ze arbeiden met man en macht om de geesten te kluisteren en te scheiden. Hun wapen is de propaganda en daar de staat - in de huidige conjunctuur - noodgedwongen dienaar is van een ideologie of al zijn krachten bundelt om te strijden tegen een ideologie, beschikken ze over het vernietigend machtsapparaat van den modernen staat. Ze realiseren nu tot verknechting van den mens, wat naïeve positivisten in hun humanitaire visioenen als de emancipatie van de mensheid gedroomd hadden: de staat vervangt de Kerk en hij stelt een catechismus op, een ‘catéchisme du peuple’ waarin het volk alles kan en uitsluitend mag vinden, wat het van zich zelf en de andere mensen te denken heeft. Dat politici, voor wie ‘waarheid’ is wat past in hun kraam, aan een dergelijk mensonterend spel meedoen kan men nog begrijpen. Dat mensen, die zich wijsgeer noemen, de hand durven slaan aan hetzelfde werk kan een minnaar van waarheid en wijsheid nooit begrijpen. Want hoe ver wij ook in het decadente avondland van ons christelijk-humanistisch ideaal afgeweken zijn, toch belasten we den wijsgeer nog met het peilen naar eeuwige waarden en niet met het formuleren van slogans, die mensen... en kanonnen in beweging kunnen brengen. In het oosten van ons verkankerend werelddeel denkt men daar anders over en de... ‘oosterse’ denkers bouwen braaf en slaafs aan den papieren muur, terwijl de politieke knechten het stalen gordijn consolideren. Gewoonlijk lekt | |
[pagina 285]
| |
er weinig uit van ‘Umwertung aller Werte’, die in de oosterse smeltkroes voltrokken wordt. Alchimisten hebben hun formules steeds angstvallig verborgen gehouden. Maar soms dringt enig nieuws door de plooien van het gordijn, dat deze duistere gebieden van ons werelddeel plotseling geselt met een schel en ongenadig licht. Zo schrijft de Hongaarse hoogleraar Lukacs een boek, waarin hij het existentialisme met het marxisme confronteert en het natuurlijk met de marxistische banbliksems overlaadt. Wie zich een getrouw beeld van het existentialisme wil vormen grijpe naar andere bronnen. Want de Hongaarse hoogleraar heeft de existentialistische auteurs ofwel niet eens behoorlijk gelezen en begrepen, ofwel een opzettelijk verminkte voorstelling van hun denken opgehangen. Wie de verstarring wil aanvoelen, die het ‘geknechte’ denken van Oost-Europa in de knel houdt, leze dit boek, waarin een hoogleraar, krachtens ambt en roeping een dienaar van waarheid en geest, het Europese denkleven van de nieuwe tijden vervalst om het in het raam van zijn historisch en dialectisch materialisme te kunnen duwen! Niets zal de draagwijdte van deze moedwillige vervalsing beter belichten dan een bondige levensschets van den auteur! Georg Lukacs (geboren te Budapest, 1885) stichtte reeds tijdens zijn studententijd het eerste Hongaarse gezelschap dat zich aan z.g. ‘théâtre libre’ wijdde. In 1908 verscheen zijn eerste werk ‘De evolutie van het moderne Drama’ en door zijn boek ‘De Geest en de Vorm’ (1911), kwam hij in betrekking met Thomas Mann, die dit werk in zijn ‘Unpolitische Betrachtungen’ besprak. Onder de Hongaarse republiek was hij een tijdje minister van openbaar onderwijs, vluchtte naar Wenen toen de republiek aan haar eigen chaos ten onder ging en leefde als banneling in Duitsland en Oostenrijk. Tijdens deze periode schreef hij over ‘Klassenbewustzijn en Geschiedenis’, ‘Lenin’, ‘Mozes Hess en het dialectisch materialisme’. In 1929 trok hij naar Moskou en doceerde tot 1931 aan het Marx-Engels Instituut. Na een kort verblijf in Hongarije, dat hij sinds 1929 opnieuw mocht betreden, pelgrimeerde hij opnieuw naar Moskou, waar hij tot medewerker aan het Philosophische Instituut van de Academie voor Wetenschappen benoemd werd (1931). Slechts in 1945 keerde hij samen met de Russische overwinnaars terug naar zijn geboorteland. Sindsdien doceert hij aan de Universiteit te Budapest beschavingsgeschiedenis en esthetica en publiceerde een aantal boeken: ‘Balzac, Stendhal, Zola’, ‘De Historische Roman’, ‘De grote Russische Schrijvers’, ‘Literatuur en Democratie’, ‘Nietzsche en het Facisme’, ‘Geschiedenis van de Duitse literatuur’. Een bundel essay's: ‘Goethe und seine Zeit’ werd met den Goetheprijs bekroond in de Russische bezettingszone. Wat niemand zal verwonderen als hij in het Vorwort volgende zinnen leest: ‘Das bedeutet aber zugleich, dass die progressiven Tendenzen des deutschen Lebens ebenso die Verbündeten einer jeden Tendenz zur Erneuerung Europas sind, wie eine jede sich erneuerende demokratische Kultur in den reaktionären Ideologen des Westens Feinde zu sehen hat’ en verder: ‘Es ist kein Zufall, dass die Gesetzmässigkeit der | |
[pagina 286]
| |
widerspruchsvollen Bewegung der Entwickling, die Hauptprinzipien der dialektischen Methode, gerade in Deutschland in der Periode von Lessing bis Heine bewusst werden, dass Goethe und Hegel diese Methode - innerhalb der Grenzen des bürgerlichen Denkens auf die höchste erreichbare Stufe heben... und dass diese Entwicklung von den - ebenfalls deutschen - Marx und Engels mit der höchsten Methode der Philosophie, mit der Entdeckung der materialistischen Dialektik gekrönt wird’.Ga naar voetnoot(1). Het werk, dat we hierna ontleden werd oorspronkelijk in het Hongaars geschreven en vertaald door Stephan Kelemen. Uit voorgaand curriculum vitae blijkt nu wel duidelijk dat Lukacs een van de intellectuele... zetbazen is van Moskou, die de geesten moeten rijp maken om het communisme als de heilsleer te ontvangen. En dit geeft aan een werk, dat men anders misprijzend als ‘bourrage de crâne’ zou veronachtzaamd hebben een tragische betekenis. Het is, om een titel van Goebbels' redevoeringen toe te passen op een werk, dat in Goebbels-trant werd geschreven ‘Signal der neuen Zeit’. Lukacs goochelt met barbaarse woordkoppelingen in de aard van ‘théologico-mystique-réactionnaire’, en men kan bezwaarlijk het boek openslaan op een willekeurig gekozen bladzijde zonder te stoten op de klassieke termen van het communistisch jargon: kapitalisme, imperialisme, reactionnair, liefst verduidelijkt door... passende adjectieven. Lukacs doceert, zoals dit in de volksdemocratieën schijnt te behoren: zonder spoor van bewijs, zonder nuances in de critiek, zonder eerbied of belangstelling voor opwerpingen. Kortom, ‘il pontifie’ om het met een onvertaalbaren Fransen term te zeggen. Het uitgangspunt van dezen langen monoloog is tevens de hoeksteen van de marxistische wijsbegeerte der geschiedenis: het leven van den geest wordt bepaald door de economische structuur van de maatschappij. ‘Il va de soi’ schrijft Lukacs ‘que l'influence de la structure économique se manifeste également dans le domaine de la philosophie’, (p. 24-25). En nog duidelijker: ‘La philosophie est fonction de la classe sociale et du temps.’ (p. 101). De negentiende eeuw was het bloeitijdperk van het kapitalisme. Dit laatste is evenwel inwendig verdeeld, niet alleen omdat het twee klassen van de maatschappij als vijanden tegenover elkander stelt, maar vooral omdat het zich wanhopig verzet tegen de evolutie der dingen, die eenmaal zal leiden tot de volledige vernietiging van de kapitalistische maatschappij. Uit de inwendige verdeeldheid volgt voor Lukacs noodzakelijkerwijze de incoherentie van de philosophie van het kapitalistisch tijdvak. Ze sluit zich op in haar onwerkelijke systemen. Ze heeft alle contact met de evoluerende werkelijkheid verloren, omdat ze deze werkelijkheid negeert in tegenstelling met het dynamische, dialectische materialisme, dat met de werkelijkheid mede-evolueert. Hoe meer de ‘kapitalistische’ wijsbegeerte zich nu verbergt in statische constructies, hoe groter de kloof wordt, die haar scheidt van de werkelijkheid. Dit verklaart dan volgens Lukacs de menigvuldige crisissen van het moderne denken. Doch | |
[pagina 287]
| |
de kapitalistische denkers geven zich niet gewonnen ook al ondervinden ze voortdurend het wankele van hun positie. Ze trachten de onafwendbare evolutie te bezweren door fetichisme of door mythen. De verhouding van den werkgever, die de productiegoederen bij wijze van privaat eigendom bezit, tot den arbeider, die slechts over zijn arbeidskracht beschikt, is uiteraard aan een bepaald moment van de evolutie der dingen verbonden en zal samen met dit moment verdwijnen. De kapitalistische denkers ontkennen evenwel het relatieve en het tijdelijke van deze verhouding, die ze ver-absoluteren en vereeuwigen. Zo scheppen ze volgens Lukacs een ‘fetisch’. Anderzijds is het kapitalistische denken steeds in tegenstrijd met de gegevens van de realistische waarneming en met de vaststellingen van de positieve wetenschappen. Derhalve tracht de kapitalistische philosophie dit feitenmateriaal te ontzenuwen, te neutraliseren door het scheppen van mythen. Zo heeft Nietzsche, volgens Lukacs zijn leer over den Übermensch geschapen om de burgerlijke maatschappij te behoeden voor de sociale consequenties van... Darwin's evolutieleer! De geschiedenis van het Europese denken sinds 1789 is dan ook voor Lukacs de geschiedenis van de wanhopige pogingen van de werkelijkheidsvreemde kapitalistische systemen, om de conclusies, die in de werkelijkheid besloten liggen, te ontvluchten en het dialectisch materialisme niet te moeten aanvaarden. Want dit laatste, bekroning en sluitstuk van de evolutie van het menselijk denken, leunt aan bij de werkelijkheid, waaruit het de wetten van de sociale ontwikkeling afleidt. Kortom, het z.g. West-Europese denken kan volgens Lukacs vergeleken worden met een drenkeling, die driemaal aan de oppervlakte komt om dan definitief in den afgrond te verzinken. De drie phasen van deze zelfmoord door verdrinking zijn: het bourgeois-tijdperk of het optimistisch idealisme, het imperialisme of het positivisme, de huidige ‘troisième voie’, die van de wijsgeren der intuïtie, over de phenomenologen naar de existentialisten voert. In het bourgeois-tijdperk hebben de liberale bourgeois zich losgeworsteld uit den greep der feodaliteit. Op politiek gebied verwerpen ze de traditioneelgegroeide staatsvormen en leggen in wetten vast, wat de philosophen van de XVIIIe eeuw gedacht hadden. Ze verbreken eveneens de economische ordening, de agrarische of stedelijke economie van de late middeleeuwen. Kortom ze wensen geen orde meer te aanvaarden, maar de dingen te ordenen, zoals zij het willen. In philosophische termen uitgedrukt betekent dit volgens Lukacs: de mens beschouwt de werkelijkheid niet meer als object, maar als schepping van zijn denken. De meest getrouwe weerspiegeling van deze eerste phase van het kapitalistische denken zijn de ‘weltumfangende’ synthesen van de Duitse idealisten: Hegel, Schilling, Fichte. De metaphysica bekroont en verklaart de wetenschappelijke kennis! Maar dan brengt het positivisme de gedachtenconstructies van de idealisten aan het wankelen. Het feit verdringt het concept, de autonomie van het object | |
[pagina 288]
| |
wordt hersteld. Eindelijk kreeg het Westerse denken gelegenheid om zich te bekeren tot een werkelijkheidsgetrouw denken, dat noodzakelijkerwijze tot het dialectisch materialisme en tot ontvoogding van het proletariaat door ontdekking van de wetten van de sociale evolutie moest leiden. Maar zover zou het niet komen, want het reactionnaire en conservatieve kapitalisme waakte. Het kapitalistische denken sloot zich op in het nominalistische agnosticisme. De ‘kapitalistische’ wetenschap registreert slechts phenomenen en reeksen phenomenen, het opject is voor haar onbereikbaar, de metaphysica is 't product van een ijdelen droom. De wetenschap kan geen normen decreteren, die het menselijk handelen binden. Ze is een ‘interessante’ bezigheid voor de best geoutilleerde geesten van de mensheid, maar ze heeft het recht niet om de sociale verhoudingen te beoordelen, te veroordelen en te hervormen. Kortom het kapitalisme is niet meer bij machte om het objectieve denken, den vooruitgang van de experimentele wetenschappen te bedwingen. Het laat dan ook de wetenschapsmensen vrij werken in hun domein, in zoverre ze zich op hun wetenschap niet steunen om de productieverhoudingen van de kapitalistische maatschappij te storen. Deze botsing in de wereld der gedachten is overigens slechts de ideologische weerslag van den strijd, die de kapitalistische maatschappij sinds 1848 voert tegen het proletariaat. Terwijl het kapitalisme op het einde der negentiende eeuw triomfen viert en de gehele wereld aan zijn imperialisme onderwerpt, zat de wijsbegeerte van het imperialistische tijdvak diep in het slop. Ze stond machteloos tegenover twee vraagstukken, die volgens Lukacs natuurlijk alléén door het dialectisch materialisme kunnen opgelost worden: de verhoudingen tussen intellect en object en tussen determinisme en menselijke wil. Nu lijdt het volgens Lukacs geen twijfel dat ‘dès que la réflexion entend franchir ses limites et prétend à la connaissance philosophique concrète, elle doit nécessairement recourir d'une part à la théorie matérialiste, selon laquelle la pensée est capable de refléter le monde extérieur et, d'autre part au système discursif universel de la dialectique’, (p. 58). Maar weer laat het imperialistisch kapitalisme het niet zover komen, want dialectisch materialisme effent de baan voor de revolutie van het proletariaat, voor de Götterdämmerung van de kapitalistische bevoorrechten! Dan maar naar een ander middel gezocht dat voldoet aan het verlangen van den mens om buiten zichzelf te treden en het buiten- verstandelijke te ontmoeten en dat hem toch niet verplicht zich te onderwerpen aan de ijzeren wet van de ‘Raison’! ‘Détrôner la raison’ wordt het wachtwoord van de imperialistische philosophie, die ‘accepte ses limites (de grenzen van de versplinterde wetenschappen zonder ordenende metaphysica) tout en prétendant créer une idéologie nouvelle supra-scientifique, ou anti-scientifique, grâce à l'intuition, nouvel instrument de la connaissance’ (p. 60). Reeds Schopenhauer en Kierkegaard zijn de voorlopers van deze imperialistische philosophie, die in Nietzsche een eerste hoogtepunt bereikte en langs | |
[pagina 289]
| |
Bergson, Spengler, Klages, de phenomenologen en de existentialisten haar bestaan rekt tot op den huidigen dag. De kapitalistische maatschappij berust op de totale ongebondenheid van de minderheid, op de totale gebondenheid van de meerderheid. Ten behoeve van de minderheid moet de philosophie dan ook de ongebondenheid van het individu verdedigen en voor deze verdediging een systeem ontwerpen, waarin individuele willekeur ontologisch mogelijk is. Dit was het werk van Nietzsche. Maar er is meer, want ‘la tendance dominante de la philosophie au stade de l'impérialisme consiste à négliger les conditions sociales, à les considérer comme des données secondaires, n'affectant guère l'essence de la réalité humaine’, (p. 81). Deze strekking wordt gediend door de Husserliaanse ‘Einklammerung’ - of wat Lukacs voor deze ‘Einklammerung’ doet doorgaan. Terwijl het materialisme alles ziet in het verband van het totaal, beschouwt de phenomenologie - steeds volgens Lukacs! - het ding zoals het is, afgezien van alle betrekkingen. Tenslotte is de phenomenologie weer niets anders dan de ideologische weerspiegeling van de pogingen van de kapitalisten om het proletariaat ook in een soort ‘Einklammerung’ te vatten, het te isoleren en tot machteloosheid te doemen! Het werk van Heidegger is maar een ‘confession d'un bourgeois de l'entre deux-guerres’ (p. 100). Het existentialisme is nu de laatste poging van de imperialistische philosophie om uit de impasse te geraken; een ‘philosophie de la troisième voie’, die het idealisme verwerpt maar tot het objectieve realisme (het dialectisch materialisme!) niet durft besluiten. ‘Il a fallu abandonner la méthode de l'idéalisme tout en sauvegardant ses résultats et ses fondements: voilà la nécessité historique de la troisième voie’, (p. 78). De historische genesis van het existentialisme kan volgens Lukacs door volgend syllogisme weergegeven worden: Ideologie, cultuur, philosophie zijn de weerspiegeling van de sociaal-economische werkelijkheid. Welnu de sociaal-economische werkelijkheid van deze tijd is hopeloos verward en ondermijnd. Dus moet de philosophie van deze tijd noodzakelijkerwijze contradictorisch en nihilistisch zijn en besluiten: ‘le néant est la perspective à laquelle aboutit toute existence’, (p. 96). Vooral de Sartreaanse leer over het niet, ‘le néant’, is hem een doorn in het oog want hij beschouwt deze leer als de philosophische expressie van de egoïstische ongebondenheid van het moderne individu, voor wie alles wat hem voorafging of omgeeft ‘niet’ is. Alleen opmarcheren in de gelederen van het proletariaat is voor Lukacs progressief en derhalve moet hij het existentialistische gebod: ‘Se tenir disponible’ als ‘le côté réactionnaire de son influence actuelle’ (p. 103) brandmerken. Want Lukacs wil wel toegeven dat het existentialisme tijdens de bezetting iets betekende voor de jeugdige bourgeois. Ze putten uit de vrijheidsleer van Sartre geestelijk voedsel voor hun verzet tegen den dwang van het fascisme. Maar meer dan negatieve waarde | |
[pagina 290]
| |
bezat deze leer niet. Ze kon aanzetten tot verwerpen van een dode tucht, maar ze schonk geen houvast voor hen, die de bevochten vrijheid wilden organiseren. Integendeel ‘la conception sartrienne de la liberté fournit en outre une excellente base idéologique aux intellectuels toujours épris d'un individualisme extrême, pour motiver leur refus de participer à l'oeuvre de construction et de consolidation de la démocratie’. Alleen het marxisme, politisch-revolutionnair geïnterpreteerd door Lenine, kan de democratie opbouwen, zoals ‘seul le matérialisme dialectique ait déployé une résistance active contre le fascisme.’ Waaruit men zou moeten afleiden dat... het dialectisch materialisme de communistische politiek van 1939 tot 1941 niet geïnspireerd heeft! Over deze periode zwijgt de auteur zeer voorzichtig, alhoewel hij voor ieder feit van het wereldgebeuren een plaatsje heeft in zijn systeem! De godsdienst is voor den Hongaarsen hoogleraar een product van het objectief idealisme, d.w.z. een ‘primaire’ geestelijke levensinstelling, die het gedachte in de werkelijkheid projecteert. Deze voor werkelijkheid aanvaarde gedachte groeit tenslotte tot een mythe. Ieder tijdperk teert op een mythologie, die voortdurend door de wetenschap ondermijnd wordt en plaats maakt voor een andere mythologie. Sinds de wetenschap de wetten der evolutie (geestelijke en lichamelijke) ontdekt heeft, is het rijk der mythologieën voorbij. ‘Par la même il est devenu impossible à tout jamais, de considérer le monde humain, l'ensemble de la nature et de la société, comme le produit d'un acte créateur unique’. De auteur vergeet hierbij aan te stippen dat dit het standpunt van de pretentieuze ‘wetenschap’ rond 1880 weergeeft, daar de huidige wetenschapsmensen heel wat gereserveerder zijn in hun uitspraken en uit louter wetenschappelijk oogpunt de mogelijkheid en de waarschijnlijkheid van een schepping aanvaarden. Het marxisme heeft de intellectuelen steeds afgestoten door zijn materialisme en zijn determinisme. Na de bevrijding hebben de communisten overal de intellectuelen willen verleiden. Ze noemden zich nationaal en verklaarden het kostbaarste Westerse cultuurgoed: de vrijheidsidee, te willen behouden. Ook in Lukacs' betoog hoort men nog een naklank van dezen sirenenzang. ‘Le facteur subjectif de l'histoire humaine’ zegt hij ‘est, comme nous l'avons vu, d'une importance capitale pour le marxisme, mais seulement en liaison tout à fait intime avec le facteur objectif et sur la base du facteur objectif’. (p. 166). Bevestiging, die tenslotte niets bewijst of oplost, want men kan verder vragen hoe groot wel de invloed is van dezen moedwillig, vaag omlijnden ‘facteur objectif’!
***
Dit is dan het beeld, dat een Hongaars hoogleraar in de beschavingsgeschiedenis ophangt van het westerse denken sinds 1789. Men moet nog geen vakman zijn om te besluiten, dat Lukacs de systemen van de Europese denkers moedwil- | |
[pagina 291]
| |
lig vervalst of verminkt om ze in zijn marxistische geschiedenis-philosophie te kunnen duwen. Ongetwijfeld heeft ook het Westen denkers voortgebracht, die zich op grond van hun ideologie tegen de sociale ontvoogding verzetten. Maar sinds het einde van de negentiende eeuw aanvaarden wij de sociale ontvoogding als een onaantastbare verworvenheid en loopt de controverse over de middelen, om deze emancipatie te verwezenlijken. Noch de christelijke, noch de socialistische arbeidersbeweging zijn Lukacs het vermelden waard. De socialistische arbeidersbeweging verliep in het westen langs parlementaire, reformistische wegen en dit betekent verraad aan het revolutionnaire, leninistische marxisme. Hoe zouden anderzijds de christenen zich werkelijk kunnen bekommeren om het aardse welzijn, daar voor hen ‘l'existence humaine d'ici bas’ slechts is ‘un prélude plus ou moins négligeable à la vie éternelle et... que le monde terrestre manque d'importance véritable...’? Wie argeloos naar het boek van Lukacs grijpt om zich een idee over de evolutie van het moderne denken te vormen, zou niet eens weten dat er een neo-thomistisch en een neo-christelijk denken bestaan, die zowel aan idealisme als aan realisme plaats gunnen en de ware ‘troisième voie’ banen. In onze gewesten zal het werk van Lukacs schampere ironie verwekken, omdat wij met de werken van onze westerse denkers in handen, kunnen bewijzen dat hij hun gedachten niet eens waarheidsgetrouw weergeeft. Men bedenke evenwel dat onze broeders achter het... ijzeren gordijn niet zo goed voorbereid zijn om op den geen-tegenspraak-duldenden ‘dozenten’-toon van een hoogleraar in beschavingsgeschiedenis te reageren, dat bibliotheken kunnen gezuiverd worden, vrije kritiek niet bestaat. Verder overwege men dat dergelijke verminking van de historische waarheid nogmaals... verminkt wordt om ze als ideologisch voedsel binnen het bereik van de agitatoren en propagandisten te brengen. Zo kan men zich voorstellen wat onder vorm van kranten en redevoeringen aan het plebs voorgezet wordt. Meer dan ooit is het communisme de splijtzwam der mensheid. Door hatelijke verdraaiing van de waarheid, door verguizing en bespotting van de tegenstrevers schept het kunstmatige afgronden, kunstmatige veten. Dit is niet alleen de taak van agitatoren, die de blinde instincten van de massa bewerken, doch ook en misschien voornamelijk de opdracht van een soort universele ‘kultuurkamer’, die de geesten moet verlammen en verblinden. |
|