| |
| |
| |
Dr Max Lamberty
‘Noodlottige vergissingen’
Wat is Vlaamsgezindheid?
De toestanden waaraan het Vlaamsgezind streven het hoofd te bieden had, verschilden van jaar tot jaar. De middelen waarover de Vlaamsgezinden beschikten, hun stellingen, de argumenten die zij vooruitzetten, waren ook niet altijd dezelfde. Zelfs de programma's ondergingen soms merkelijke wijzigingen.
Nochtans voelen wij ons tot in het diepst van ons wezen verwant met de baanbrekers van de Vlaamse Beweging. Kwamen zij weer onder ons, wij weten het goed, zij zouden willen wat wij willen. En hadden wij geleefd in hun midden, wij zouden gewild en ondernomen hebben wat zij wilden en ondernamen.
Over de richting, de gezindheid, zijn alle echte Vlaamsgezinden het altijd eens geweest. De termen die men in de geschriften van de baanbrekers der Vlaamse Beweging vindt en die de diepste drijfveer van hun gezindheid en hun streven blootleggen, hebben voor ons hun volle betekenis bewaard: behoud van de Nederlandse stam, zelfstandigheid van het Vlaamse volksbestaan, vrijwaring van de Vlaamse nationaliteit, van het Vlaamse volk, van het Vlaamse vaderland, Vlaanderen hartstochtelijk liefhebben, Vlaanderen bovenal, de roem van het Vlaamse vaderland, het wederopbouwen van de Vlaamse nationale waardigheid, het herworden en herbloeien van het Vlaamse land in de volle ontwikkeling van eigen wezen en werkzaamheid, de volledige ontplooiing van alle Vlaamse krachten op geestelijk en stoffelijk gebied, de harmonische ontwikkeling van de Vlaamse volkskracht.
Al deze termen, ontleend aan Willems, Conscience, Snellaert, Van Duyse, Th. Coopman, Albrecht Rodenbach, Lodewijk de Raet, blijven de Vlaamsgezinde gezichtshoek kenmerken. Zij drukken de algemene richting, ja de geest van het Vlaamsgezind streven uit.
Zij waren zeer verscheiden en wel eens uiteenlopend, de argumenten die de Vlaamsgezinde theoretici met meesterlijke, soms geniale vindingrijkheid ontwikkelden. De argumenten waren immers voor de onverschilligen of de tegenstanders bestemd...
Zo pleitten de Vlaamsgezinden jaren lang en nu nog over ‘gelijkheid’ en ‘gelijkstelling’. Het was een middel slechts, geen doel!
‘Wij strijden, met kracht en klem, voor de gelijkstelling van Walen en
| |
| |
Vlamingen, omdat daarin het enige middel ligt tot verwezenlijking van onzen strijdkreet: In Vlaanderen Vlaamsch!’
Dit zegde Frans Reinhard op de algemene vergadering van het Nationaal Vlaams Verbond, in 1896, en hij vertolkte aldus stellig het al of niet uitgesproken standpunt van alle Vlaamsgezinden vóór hem en na hem.
Jhr. de Maere, Mac Leod en Vermeylen noemen de Vlaamse Beweging een sociale kwestie. De sociale of juister de sociaal-culturele opvatting van de Vlaamse Beweging, die met de Raet haar hoogtepunt zou bereiken, bezorgde een motivering die de wervingskracht der Vlaamse Beweging uitzonderlijk verhoogde en meteen uitzonderlijk tot haar vooruitgang bijdroeg. Zij zag in de verfransing van de leidende standen een hinderpaal voor de beschaving van de grote hoop der Vlaamse mensen. Zij zag in de vernederlandsing van de leidende standen en van al de organen van het openbaar leven in Vlaanderen, een culturele factor, een middel om de beschaving van het Vlaamse volk in zijn geheel, op een hoger peil te brengen.
Zo leerden de Vlaamsgezinde theoretici. Zij hadden gelijk. Maar practisch kwam het programma neer op de vervlaamsing van al wat verfranst was in Vlaams-België. Het bewust gewilde eindresultaat was: de verwezenlijking van de aan Van Duyse ontleende leus: In Vlaanderen Vlaams. Evenals het gelijkheidsprincipe, moest de bezorgdheid om de verhoging van het beschavingspeil dienen tot verwezenlijking van het diepste streven der Vlaamsgezinden: de vrijwaring van Vlaanderens integriteit.
Op zeker ogenblik, bij het begin van deze eeuw, heeft Lodewijk de Raet een economische richting in de Vlaamse Beweging voorgestaan. Hij heeft een Economisch programma voor de Vlaamse Beweging opgesteld. Hij heeft het slagwoord: taalbelang is stoffelijk belang in de strijd geworpen en hiermede dadelijk belangstelling gewekt voor de Vlaamse Beweging, in middens die vroeger onverschillig en afzijdig waren gebleven. De wervingskracht van de Vlaamse Beweging werd er nog groter door.
Het doel van Lodewijk de Raet blijft echter ten langen laatste hetzelfde als dat van alle generaties van Vlaamsgezinden. De economie is geen doel op zichzelf. Zij is een middel. Zij moet dienen. Zij moet bijdragen tot het verhogen van de Vlaamse volkskracht. En onder volkskracht verstaat de Raet de nationale kracht, de kracht van het eigen volk als volk, als homogene gesloten groep, met eigen inzicht, eigen middelen, eigen geestelijke en stoffelijke belangen. Het hoger en technisch onderwijs in het Nederlands, dat door de Raet met de economische belangen van Vlaanderen verbonden wordt, is eveneens geen doel op zichzelf. Ook dat moet dienen. Het is een ‘wapen’ slechts om ‘het groots verleden van Vlaanderen aan een schitterende toekomst te snoeren’...
Ten slotte is het niet moeilijk, in de extremistische motieven die van 1914 af te voorschijn komen in de Vlaamse Beweging, het zuiver Vlaamsgezind uitgangspunt te ontwaren, dat wat alle generaties van Vlaamsgezinden verbond, van Verlooy tot Van Cauwelaert, de liefde tot Vlaanderen.
| |
| |
Laten wij dit goed in het oog houden. Het moet ons toelaten niet alleen te begrijpen wat de Vlaamsgezindheid is. Het moet ons ook toelaten sommige zijpaden te vermijden waarop wij zouden kunnen afdwalen.
Er zijn haast tien maanden verlopen sedert mijn werkje De Vlaamse Beweging Nu verscheen. Het werd goed onthaald. Ik zou er haast moeten uit afleiden dat het beantwoordde aan de zienswijze van de overgrote meerderheid der Vlamingen, zowel van links als van rechts.
In sommige sectoren, welke ten overstaan van elkander en van de overwegende meerderheid, de uitersten vertegenwoordigen, werden nochtans bezwaren aangevoerd, ‘leemten’, ‘noodlottige vergissingen’, en ‘tekortkomingen’ aangewezen. Iets afkeuren betekent altijd iets anders goedkeuren. Het is ook wat gebeurde met een Groot-Nederlander, een communistische publicist en een Pater Jezuïet die met sommige van mijn zienswijzen en stellingen niet konden instemmen: zij keurden iets af en keurden tevens iets goed, iets anders, andere zienswijzen, andere stellingen.
Het zijn precies die andere zienswijzen en andere stellingen die ik hier even wil behandelen. Zij hebben belang voor het juist begrip van wat de Vlaamse Beweging is. Zij hebben belang voor de juiste diagnose van de ziekte waaronder het Vlaamse volk sedert meer dan honderd jaar te lijden heeft. Zij hebben ten slotte belang voor de richting die wij te volgen hebben, voor de oriëntatie van de Vlaamsgezinde actie gedurende de komende jaren.
| |
De Vlaamse beweging en Groot-Nederland
De anonieme recensent die aan mijn werkje in het weekblad Het Spoor voor de Lage Landen een uitvoerige bijdrage wijdde, heeft klaarblijkelijk mijn gezichtshoek te Vlaams, te Belgisch, te weinig Groot-Nederlands gevonden. Ik heb - wat terloops gezegd niet juist is - ‘het Nederlands perspectief helemaal buiten acht gelaten’.
Hijzelf heeft zichtbaar uit het oog verloren dat ik handelde over de Vlaamse Beweging en niet over een Groot-Nederlandse Beweging. En hij is zozeer bezeten door zijn ‘Nederlands perspectief’ dat hij, in de plaats van het algemeen Vlaams Verbond dat ik zou willen zien tot stand komen tot het voeren van de Vlaamsgezinde actie, liefst een algemeen Nederlands Verbond zou willen in het leven roepen, waarvan het Vlaams Verbond een ‘vertakking’ zou zijn ‘met eigen specifieke taak, doch ook met algemeen Nederlandse zending’.
Ten eerste wil ik er op wijzen dat er een Algemeen Nederlands Verbond bestaat, - sedert 1896! - dat het een maandblad Neerlandia uitgeeft en dat het een Vlaamse vertakking heeft.
De taak van het Algemeen Nederlands Verbond is echter niet deze die wij willen zien opdragen aan een Algemeen Vlaams Verbond. Die taak is: alle leden van de Nederlandse stam te verenigen in alle landen en werelddelen,
| |
| |
het solidariteitsbesef versterken tussen alle delen van de Nederlandse stam, de adel en de roem van de Nederlandse stam belichten, de gemeenschappelijke, inzonderheid de morele belangen van de Nederlandse stam behartigen en verdedigen waar het past.
Er is echter een onderscheid te maken tussen de actie van zulke over alle werelddelen vertakte organisatie en deze die de Vlaamsgezinde actie in België te voeren heeft. Dit werd ondervonden door de voornaamste baanbreker en grondlegger van het Algemeen Nederlands Verbond: Hippoliet Meert. Hij die de spil van het Verbond was in Vlaanderen, vóór 1914, heeft er geen ogenblik aan gedacht deze toen bloeiende organisatie de strijd voor de Vlaamse Hogeschool te doen voeren. Het Algemeen Nederlands Verbond speelde een rol bij de oprichting van de Vlaamse Hogeschoolcommissie, in 1907. Maar na de oprichting van deze Commissie is het deze laatste die de leiding kreeg van de Vlaamse Beweging en voornamelijk van de strijd om de vervlaamsing van de Gentse universiteit.
Hippoliet Meert was secretaris van het Algemeen Nederlands Verbond, Groep België. Hij was een der twee secretarissen van de Vlaamse Hogeschoolcommissie, de Grote Staf der Vlaamse Beweging, zoals Basse schreef. Meer nog: het secretariaat van de Grote Staf was in zijn woning te Gent gevestigd. Maar toch bleef Hippoliet Meert de secretaris van twee verschillende organisaties welke allebei gescheiden bleven en niet te vereenzelvigen waren, omdat zij een verschillende opdracht te vervullen hadden.
Moest nu de Vlaamse vertakking van het Algemeen Nederlands Verbond de actie willen voeren die alleen deze van een specifiek Vlaams Verbond moet zijn, een zeer verscheiden actie waarbij onvermijdelijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, het politiek gebied betreden wordt, dan zou het Algemeen Nederlands Verbond zeer spoedig en onvermijdelijk uiteenvallen.
Moesten de Vlaamse leden van het Algemeen Nederlands Verbond geen onderscheid weten te maken dan zouden alvast de Hollanders het onderscheid maken en de nodige conclusie trekken: zij zouden de Vlaamse vertakking uitsluiten, of zich afscheiden van haar, of zelf uit het Verbond treden.
De Hollanders hebben een eeuwenoude politieke scholing. Zij weten wat zij zijn in de wereld, wat zij wel en wat zij niet mogen ondernemen. Zij weten hoeveel respect zij een grote mogendheid verschuldigd zijn. Zij weten hoeveel zij er verschuldigd zijn aan een kleine mogendheid. Zij weten welke houding zij aan te nemen hebben tegenover een groep in de schoot van een grote of een kleine mogendheid. Zij weten dat het niet gaat met een groep in een naburig land samen te spannen tegen een andere groep in ditzelfde land. Zij leven in een Staat. Wij leven in een andere Staat. Zij zijn tevens correct tegenover België en tegenover de Vlamingen wanneer zij alleen als toeschouwers tegenover de Vlaamsgezinde actie staan. Zij mogen en kunnen niet anders handelen. Zijn zij koel en onverschillig? Geenszins. Zij zijn gewoon verstandig.
De Vlaamse Beweging is een Belgische aangelegenheid. De strijd om de positie van de Nederlandse stam in België is er een die alleen door Vlamingen
| |
| |
binnen het raam van de bestaande Belgische Staat kan worden gevoerd.
En zij die dromen van de opheffing der staatsgrenzen van 1830, zouden moeten beseffen, indien zij verstandig zijn, dat zulks slechts zou kunnen gebeuren wanneer het bewind, in beide landen, in handen zou zijn van aanhangers van dergelijke oplossing en wanneer de medewerking van de grote mogendheden - welke ook in 1831 daarover beslisten - zou verzekerd zijn.
Juist om al deze redenen is mijn gezichtshoek Vlaams en niet algemeen Nederlands wanneer ik over Vlaamsgezindheid en Vlaamse Beweging schrijf.
Ik ben er van overtuigd dat de recensent van Het Spoor, indien hij daarover wil nadenken, stilzwijgend zal erkennen dat hij ongelijk had van een ‘opvallende leemte’ te gewagen. Hij hecht toch zeker wel meer belang aan de werkelijkheid dan aan een zinsbegoocheling?
| |
De Vlaamse beweging en de marxistische sociologie
De Vlaamse communistische pers heeft zich uitvoerig met mijn werk beziggehouden. Ik moet hulde brengen aan de vastheid van de doctrinale stellingen der communistische publicisten. Zij kennen Karl Marx en waar zij hem als maatstaf voor de beoordeling van de huidige politieke, sociale, culturele of economische vraagstukken nemen, zien zij te recht in dat zij niet naar de onderdelen maar naar de grondslag van de leer moeten grijpen.
Het uitgangspunt en tevens de grondslag van het marxistische systeem is de marxistische sociologie. Marx leert dat de gehele maatschappij, met haar klassen en standen, haar instellingen en ook haar geestesleven, de ‘bovenbouw’ is van een economische ‘onderbouw’. Zij die economisch heersen, die de middelen van bestaan in handen hebben, brengen instellingen tot stand, voeren rechtsprincipes in, leggen ethische regelen op, roepen een godsdienst in het leven, ook een kunst, kortom een geestesleven dat beantwoordt aan de economische verhoudingen en meteen aan hun economische heerschappij. Wie de maatschappij wil veranderen, de ‘bovenbouw’, moet eerst en vooral de economische verhoudingen, de ‘onderbouw’ veranderen. Wie een einde wil maken aan de heerschappij van een bevoorrechte klasse, moet haar eerst en vooral de economische macht ontnemen welke de grondslag van haar heerschappij is.
Toegepast op de misstanden, door de Vlaamse Beweging van oudsher aangeklaagd, doet het voren aangehaald schema het volgend perspectief aan de hand: de verfransing, oorzaak van de misstanden in Vlaams-België, was een verschijnsel dat zich voordeed bij de hogere standen; zij hebben zich, door hun verfransing, afgezonderd van de grote hoop der Vlaamse en Vlaamssprekende mensen, om hun heerschappij, op kapitalistische grondslag gevestigd, beter te handhaven, tegen de belangen in van de Vlaamse massa; wie een einde wil maken aan het euvel van de verfransing, moet deze hogere standen hun macht ontnemen en dienvolgens de grondslag van hun kapitalistische macht; de natio- | |
| |
nale ontvoogdingsstrijd is niet te scheiden van de sociale ontvoogdingsstrijd; de Vlaamse strijd moet gericht zijn op de onderwerping van de kapitalistische klasse die één zelfde klasse is in België, aan beide zijden van de taalgrens; de nederlaag van de kapitalistische klasse brengt vanzelf de zegepraal van het eigenlijke volk, aan beide zijden van de taalgrens, de zegepraal tevens van de Vlaamse en van de Waalse nationale verzuchtingen.
De Heer G. Van den Boom, die aan de uiteenzetting van die gezichtshoek een lange reeks artikelen wijdde in De Rode Vaan - Juni-Juli 1948 - noemt het een ‘noodlottige vergissing’ van mij ‘dit niet te hebben gezien’, de toestand niet aldus te hebben opgevat.
Verre van mij te beweren dat de economische verhoudingen geen betekenis hebben voor de opbouw en de ontwikkeling van de maatschappij. Nochtans is de economie niet de enige factor die het bestaan van een maatschappij bepaalt. Er zijn andere, namelijk psychologische factoren, die vaak een groot gewicht in de schaal leggen, zó groot dat de economische factoren er wel eens door verdrongen worden.
Waarom vinden de marxistische opvattingen zo weinig ingang in een land als de Verenigde Staten van Amerika, waar de kapitalistische concentratie zo veel verder gevorderd is dan in onze gewesten en waar de economische voorwaarden die, volgens Marx, tot de bewustwording van het proletariaat moeten voeren, alle verenigd zijn? Omdat in dit land de historische ontwikkeling een gezindheid in het leven riep die alles verwacht van de vrijheid, inzonderheid van de individuele inspanning, van het vrij initiatief, die het liefst bouwt op tastbare realiteiten en wars is van al wat van ver of van nabij lijkt op intellectuele constructies, theorieën of systemen.
Die richting, die gezindheid, een psychologische factor, belemmert of verhindert zelfs de vorming van deze andere gezindheid welke voor de ontluiking en de groei van de marxistische opvattingen nodig is.
Wij moeten trouwens niet zo ver grijpen om te zien dat de psychologische factoren vaak veel zwaarder wegen dan de economische. Laten we de Vlaams-Waalse verhoudingen nagaan, het gebied waarop de communistische recensent zich begeven heeft.
Ik heb in mijn werkje betoogd dat de misstanden waaronder de Vlamingen lijden, hun oorsprong vinden, enerzijds in de geringschatting van de Walen en verfransten voor al wat Vlaams of Nederlands is, anderzijds in het gering besef van eigenwaarde bij de Vlamingen zelf. Ik heb ook betoogd dat het enig middel om dit te verhelpen, is: het ontwikkelen en versterken van de Vlaamsgezindheid.
De kwaal is dus, volgens mij, van psychologische aard. Zij moet verholpen worden door een middel dat insgelijks van psychologische aard is. Een ‘mentaliteit’ moet gekweekt worden die een andere ‘mentaliteit’ zal moeten verdringen. Hierbij spelen de economische en de demografische factoren geen beslissende rol. Het demografisch overwicht der Vlamingen is zo oud als België zelf, maar heeft zich nooit doen gelden omdat de Vlaamse meerder- | |
| |
heid niet Vlaamsgezind genoeg was. De verlegging van het economisch zwaartepunt van het land naar de noordelijke provinciën, zal evenmin betekenis hebben als het hoger Vlaams geboortecijfer, zo de Vlaamsgezindheid zwak blijft.
De oorzaak van de misstanden is niet te vinden in het feit dat de leidende standen in Vlaanderen nog verfranst zijn. Zij is alleen te vinden in het gebrek aan Vlaamsgezindheid, zowel bij de geringe lieden als bij de leidende standen.
De onderwerping van de hogere standen of - laten we het liever op socialistische wijze uitdrukken - de afschaffing van de kapitalistische heerschappij, waarin de Heer Van den Boom de oplossing ziet, zou hieraan niets veranderen. In een Belgische Staat waar de eigendom van de raderwerken der economie, niet langer een private eigendom maar een collectieve eigendom zou zijn, zouden de misstanden blijven duren, en dit juist zolang als de Vlaamsgezindheid bij de Vlamingen zelf niet meer ontwikkeld zou zijn dan zij het nu is.
De socialisatie van de grote bedrijven in Frankrijk heeft de Fransen, van de fabrieksarbeider tot de bedrijfsleider, niet minder nationalistisch gemaakt dan zij het vroeger waren. Het nationalisme is, in Frankrijk, een oude traditie. Iedere Fransman weet met trots te zeggen: ‘Je suis Français!’
Wij Vlamingen hebben het zo ver niet gebracht. Het Vlaams besef van eigenwaarde, de Vlaamse fierheid, het Vlaams waardigheidsgevoel, al wat bij de Vlaamsgezindheid behoort, is zwak, zo zwak dat wij dagelijks door de Franstalige minderheid in dit land voor de aap worden gehouden.
En dat niet alleen in de middens waar de kapitalistische bourgeoisie heerst!... Ook in de middens waar geen kapitalisten zitten, waar het kapitalisme bij iedere gelegenheid verwenst wordt, ook daar bestaat het euvel waarop wij zoëven gewezen hebben en dat gekenmerkt is door gebrek aan Vlaamsgezindheid bij de Vlamingen zelf en door geringschatting van de Franstaligen voor al wat Vlaams of Nederlands is.
Wat gebeurt er in de grote socialistische vakverenigingen, zelfs als de meerderheid uit Vlamingen bestaat? Kunnen wij het niet bestendig beleven dat zuiver Vlaamse, maar Franskennende voorzitters of secretarissen van centrale vakverenigingen, Frans spreken en dat de Fransonkundige Vlamingen op de vertalers aangewezen zijn, willen wij vernemen wat hun stam-, taal- en vakgenoten uiteenzetten?
Hoe is het op dat gebied in de socialistische partij waar de meerderheid der leden nochtans uit Vlamingen blijkt te bestaan? De toestand is er juist dezelfde. Is het niet treffend dat socialistische ministers en Parlementsleden, rasechte Vlamingen, altijd met Frans uitpakken in het openbaar, in de partijcongressen zowel als in het Parlement, van zodra er Walen onder de toehoorders zijn, al is hun getal nog zo klein?
Doordat de Vlamingen de Walen ontzien en zichzelve niet ontzien, doordat het hun ontbreekt aan Vlaamse fierheid, ja zelfs aan Vlaams waardigheidsgevoel, kortom aan Vlaamsgezindheid, door enkele andere factoren nog, alle van psychologische aard, zijn de Walen in het huishouden de heersende, de Vla- | |
| |
mingen de ondergeschikte partij, is het Frans de heersende, het Nederlands de ondergeschikte, de verdrongen taal.
Moet er ook gewezen worden op het verschil dat er b.v. bestaat tussen het socialistisch midden te Gent en dat te Antwerpen? Het socialistisch midden was te Gent altijd onverschillig of vijandig tegenover de Vlaamsgezinde actie. Het is niet veranderd. Paul Fredericq verbaasde er zich over dat het socialisme te Gent, dat nochtans Fransonkundige arbeiders verenigde, zo afwijzend kon staan tegenover de Vlaamse Beweging. Moest hij nog in leven zijn, hij zou thans even verbaasd zijn als vijftig jaar geleden.
Het socialistisch midden te Antwerpen echter, doet zich anders voor. In de stad der Sinjoren is het besef van eigenwaarde meer ontwikkeld dan in welk ander gewest van Vlaams-België. Het sinjorenbloed heeft zich sneller en vollediger verzet tegen de geringschatting voor al wat Vlaams is. Antwerpen is de meest Vlaamsgezinde stad van het land. En de Antwerpse socialisten, evenals de Antwerpse leiders van vakverenigingen, dragen iets van die geest in zich om.
De gezindheid, de Vlaamsgezindheid, de Vlaamsgezinde opleiding en scholing, meteen de Vlaamsgezinde propaganda, daarop komt het aan! Zonder de Vlaamsgezindheid zal de meerderheid van Vlamingen in dit land een meerderheid van vernederde duiders blijven, met of zonder nationalisatie van de grote bedrijven, met of zonder klassenloze maatschappij.
Hij die dat niet ziet, begaat werkelijk een ‘noodlottige vergissing’. Een vergissing is het omdat hij de diepere oorzaak van de misstanden in Vlaams-België niet ziet. Een noodlottige vergissing is het omdat hij, na een verkeerde diagnose te hebben opgemaakt, een behandeling voorstelt die weinig of niets te maken heeft met de werkelijke ziekte en dus slechts een verkeerde behandeling kan zijn.
| |
De Vlaamse beweging en de Katholieke actie
Wij hebben nog met een andere ‘noodlottige vergissing’ af te rekenen. Ditmaal moeten wij ons begeven in een sector die zo ver staat van de voorgaande als het enigszins mogelijk is: wij moeten onze aandacht wijden aan de opvattingen van een pater Jezuïet, namelijk de Eerw. Heer Em. Janssen S.J.
In een recensie (zie Streven, Kath. Cultureel Tijdschrift, Dec. 1948) over mijn werkje De Vlaamse Beweging Nu, heeft hij mij, op zijn beurt, verweten iets niet te hebben gezien. Hij schreef namelijk: ‘...Hij ziet niet dat de moderne Vlaamse Beweging, daardoor aan zichzelf steeds gelijk, voor haar deel de herkerstening moet mede-bewerken van geheel West-Europa...’. De Vlaamse Beweging moet dus ‘de herkerstening mede-bewerken’, de herkerstening van ‘geheel West-Europa’. En aldus blijft de Vlaamse Beweging ‘zichzelf steeds gelijk’.
Ik erken dadelijk dat ik dat inderdaad niet ‘zie’. Meer nog: ik heb bezwaren tegen deze voorstelling.
| |
| |
Wellicht zal het sommigen verwonderen dat de schrijver van Heerschappij en Nood der Ideeën deze afwijzende houding aanneemt. Ik hoop dat zij niet uit het oog zullen verliezen dat ik, in vorenvermeld werk, handelde over Europa en niet over Vlaanderen, over de Europese geschiedenis en niet over de Belgische verhoudingen.
Wat ik verwijt aan Pater Janssen is precies dat hij gebieden vereenzelvigt die niet te vereenzelvigen zijn: Vlaanderen en Europa, de Vlaamsgezindheid en de katholieke Kerk; en dat hij hierbij over het hoofd ziet wat tot het eigenlijk gebied van de Vlaamse beweging behoort en wat het wezen van de Vlaamsgezindheid is.
Neen, de Vlaamsgezinde actie en de internationale katholieke actie zijn niet een en dezelfde actie. Ook de Vlaamsgezinde actie en de katholieke actie binnen België zelf zijn niet een en dezelfde actie. Vlaams en Vlaamsgezind zijn geen synoniemen. Vlaams en katholiek zijn ook geen synoniemen.
Om geheel West-Europa te herkerstenen moet Pater Janssen medewerken met al de Belgische katholieken, ook met dezen die te Brussel, langs de taalgrens, aan de zeekust, in Limburg, elders nog, de taalwetten verkrachten, juist zo veel als de niet-katholieke maar even Fransgezinde Belgen.
Om Frankrijk te herkerstenen moet hij samenwerken met de Franse katholieken die niet minder dan de vrijzinnige Fransen, overtuigde Franse nationalisten zijn, met dezen die zichtbaar, sedert het einde van de oorlog, de Franse staatsgrens tot aan de Rijn willen schuiven, met dezen die dagelijks, sedert 1944, hier een propaganda voeren zoals wij er nog nooit een gekend hebben, kortom met de dragers van het Frans imperialisme dat altijd voor Vlaanderen, van de middeleeuwen af, een gevaar was en nu nog een gevaar is, een doodsgevaar.
Doch laten we terugkeren tot België. Moet er nog bewezen worden dat Vlaams en katholiek, Vlaamsgezind en katholiek, geen overeenstemmende termen zijn? Kan er beweerd worden dat Vlaamsgezindheid en Catholicisme zozeer samengaan dat een katholiek bewind in België automatisch de zegepraal van de Vlaamsgezinde verzuchtingen zou verzekeren?
Pater Janssen zou zulks kunnen beweren indien wij geen geschiedenis van meer dan honderd jaar achter de rug hadden, met veel ervaringen, oneindig veel ervaringen. Tot spijt van Pater Janssen moeten wij hem er aan herinneren dat er ook katholieke franskiljons bestaan hebben en nog bestaan en dat zij talrijk en machtig waren, bijna zo talrijk en stellig zo machtig als de liberale en socialistische franskiljons.
De katholieke partij regeerde alleen gedurende dertig jaar: van 1884 tot 1914. Kregen toen de Nederlandstalige Vlamingen automatisch dezelfde rechten en mogelijkheden als de Walen? Neen. Niet omdat de katholieke partij regeerde, maar omdat de Vlamingen, ook de katholieke Vlamingen, niet Vlaamsgezind genoeg waren.
De eerste taalwetten, die van 1873, 1878, 1883, werden, evenals de laatste, die van 1930-1938, verworven telkens als de Vlaamsgezinde stroming sterk
| |
| |
genoeg was om deze wetten af te dwingen van de bestaande regeringsmeerderheid, welke deze ook was, een katholieke, een liberale, een katholiek-liberale of een katholiek-liberaal-socialistische. Zij kwamen tot stand toen zelfs de oppositie er van overtuigd was dat er ‘iets moest gedaan’ worden. Daarom werden de eerste evenals de laatste taalwetten met zulke indrukwekkende meerderheid aangenomen, een meerderheid waarin tevens katholieken en niet-katholieken, regeringsmeerderheid en oppositie verenigd waren.
Doch wij handelen over de regeringen, de partijen en het Parlement, waar alleszins en altijd met de Walen dient gerekend te worden. Laten we even onze aandacht wijden aan wat buiten het gebied van de Staat, in Vlaanderen, ja in de katholieke middens zelve gebeurde, terwijl de eerste taalwetten tot stand kwamen.
Moet er herinnerd worden aan het lot van Guido Gezelle, van Hugo Verriest en van zovele andere hoogstaande Vlaamsgezinde priesters aan welke, hun leven lang, zulke opvallend bescheiden plaats toegewezen werd in de kerkelijke hiërarchie?
Moet er herinnerd worden aan de houding van de bisschoppen die, in hun ‘Instructions collectives’ van September 1906, zich uitdrukkelijk tegen het hoger onderwijs in het Nederlands verklaarden? Moet er herinnerd worden aan de toenmalige kardinaal, Mgr. Mercier die, in November 1908, de veroordeling bevestigde en het bekende ‘Jamais’ uitsprak: ‘Une université flamande, jamais!’?
Wat was de Blauwvoeterie, de beweging waaraan de naam van Albrecht Rodenbach onafscheidelijk verbonden blijft? Niets anders dan het verzet van de katholieke Vlaamsgezinde leerlingen tegen de al te kwetsende verfransingsmethodes der geestelijke overheid. In zijn Voorrede tot Gudrun haalde Rodenbach gestichten aan waar men de leerlingen de in het Vlaams geschreven brieven niet bestelde, andere waar men de leerlingen verbood in het Vlaams te antwoorden op in het Vlaams gestelde brieven van hun familieleden, nog andere waar het lezen van Conscience's Leeuw van Vlaaderen verboden was, weer andere waar leerlingen, alleen wegens hun Vlaamsgezindheid, uit de school werden verbannen.
Waar werd het stelsel van het signum uitgevonden en toegepast tegen de leerlingen die, vaak onwillekeurig, zich Vlaamse woorden lieten ontvallen? In bisschoppelijke colleges, niet in athenea van de Staat. In het college te Hoogstraten, waar het verboden was een Vlaams studententijdschrift te lezen, werd de huidige voorzitter van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, Frans Van Cauwelaert - die aldaar studeerde van 1892 tot 1899 - gestraft omdat hij drie Vlaamse woorden - ‘Laat me los’ - richtte tot een medeleerling...
Ik herinner aan dit alles, niet om Pater Janssen onaangenaam te zijn, maar om aan te tonen dat niet alle katholieken Vlaamsgezind waren in Vlaanderen.
Ik wil er aan toevoegen dat niet alle Vlaamsgezinden katholieken waren. Ook dàt mag hier niet uit het oog verloren worden! Vele van de voornaamste theoretici en animators, baanbrekers der Vlaamse Beweging, figuren waarvan
| |
| |
de verdienste niet hoog genoeg kan worden geschat, stonden, in mindere of meerdere mate, ‘links’: Verlooy, Snellaert, Van Duyse, Heremans, Jottrand, Van Beers, de Sabbe's, Jacob Kats, de Van Rijswijck's, Vuylsteke, de Maere, Max Rooses, Frans Reinhard, Vader Hoste, Pol de Mont, Paul Fredericq, Vercoullie, Mac Leod, August Vermeylen, Lodewijk de Raet, Hippoliet Meert en Leo Meert... Wij kunnen aan deze schaar toevoegen: ook, ondanks zijn ‘verraad’, Hendrik Conscience die zijn volk weer Nederlands leerde lezen; ook Peter Benoit die zijn volk weer in het Nederlands leerde zingen; ook Jan Frans Willems, de Vader der Vlaamse Beweging, de trouwe vereerder van Koning Willem I en de verdediger van diens politiek. Hij was evenzeer een anticlericaal als een christen en voerde een vinnige strijd... precies tegen de geestelijke voorouders van Pater Janssen.
Pater Janssen heeft niet alleen een recensie geschreven over De Vlaamse Beweging Nu. Hij heeft er ook twee geschreven over drie brochures, uitgegeven door het Vermeylen-Fonds (Zie Streven, April 1948). De eerste dezer brochures was een verslag van Prof. Blancquaert over een enquête ondernomen door het Vermeylen-Fonds betreffende de wenselijkheid van een hernieuwde Vlaamse Beweging. De tweede brochure was een verslag over de studievergadering gehouden te Brussel op 12 Juli 1947 en gewijd aan dezelfde vraag. De derde brochure was een betoog van Prof. Blancquaert waarin hij een plan schetste voor een vernieuwde Vlaamse Beweging.
Verre van deze bijdragen van het Vermeylen-Fonds tot de uitbouw van de Vlaamse Beweging en de uitnodiging om door samenwerking opnieuw de Vlaamsgezinde bedrijvigheid op te wekken, met voldoening te begroeten, heeft Pater Janssen ze smadelijk bejegend.
Ik verlies niet uit het oog dat de aanval van Pater Janssen een terechtwijzing van de Heer Jan Boon uitlokte in hetzelfde tijdschrift (Juni 1948) en dat de terechtwijzing werd gevolgd door een retractatie van Pater Janssen, waarbij deze laatste oordeelde dat de Vlamingen ‘eensgezind moeten arbeiden’ en verklaarde te ‘willen samenwerken’.
Ik verheug mij over deze bekering. Nochtans wil ik er in dit betoog geen rekening mee houden. Het is de aanvallende uiteenzetting die belang heeft en niet de retractatie. Zij werd overwogen alvorens te worden geschreven en gedrukt. Het is die overweging, dit denken, die richting in het denken die onze aandacht verdient.
De retractatie van Pater Janssen is een individuele aangelegenheid. De richting welke zich in zijn denken heeft voorgedaan en zich, naast hem en na hem, bij anderen kan of zal voordoen, die heeft belang voor de richting van de Vlaamse Beweging. Daarom wil ik handelen over wat Pater Janssen gedacht heeft en nadien introk en niet over wat hij denkt, over zijn recensie van April en niet over zijn ‘naschrift van Juni 1948’.
Hij heeft in het initiatief van het Vermeylen-Fonds een soort inmenging gezien van een organisatie die hij, ten onrechte, als een socialistische organisatie beschouwt en zulks op een terrein dat hij de socialisten wil ontzeggen.
| |
| |
Hij schrijft deze veelzeggende woorden: ‘Hoe paradoxaal, dat het Socialisme, een internationale stroming, op een nationale de hand wil leggen! Ofwel is het zichzelf niet meer; ofwel mag de Vlaamse beweging zichzelf niet zijn; ofwel ontmoeten beiden elkaar in een niemandsland...’
Ik zal niet eens belichten dat het woord Socialisme in die passus zou kunnen vervangen worden door het woord Catholicisme en dat aldus de bal van Pater Janssen op de meest eenvoudige manier naar hem zou teruggekaatst zijn. Het ware te gemakkelijk. Er is een ander antwoord te geven.
Er is vooreerst dat ‘niemandsland’. Pater Janssen voelt blijkbaar niets voor dat ‘niemandsland’. En nochtans! Dat ‘niemandsland’ waar Vlaamsgezinden, zowel van links als van rechts, zich zouden verenigen, kan vruchtbaar zijn. Het is vruchtbaar geweest! De mooiste veldtocht die de Vlaamse Beweging ooit ondernam, was deze der jaren 1910-1914, voor de vervlaamsing van het hoger onderwijs. De Vlaamse Hogeschoolcommissie, die de leiding er van had, bestond uit een vijftigtal Vlaamsgezinden, zowel van links als van rechts. Frans Van Cauwelaert, Louis Franck en Camille Huysmans, de ‘drie kraaiende hanen’, traden zij aan zij in de volksvergaderingen op, al behoorde de eerste tot de katholieke regeringsmeerderheid en de twee anderen tot de liberaalsocialistische oppositie. Nooit is de Vlaamse Beweging zo levenskrachtig geweest als toen. Nooit heeft zij, in een kortere tijdspanne, meer vorderingen gemaakt. Het ‘niemandsland’, waar katholieke, liberale en socialistische Vlaamsgezinden zich verenigden om een gemeenschappelijke zaak vooruit te helpen, was een zegen geweest.
Zou het ook nú geen zegen kunnen zijn? Pater Janssen zegt Neen. Hij wil klaarblijkelijk een Vlaamse Beweging waarin alleen katholieke Vlaamsgezinden opgenomen worden, een Vlaamse Beweging waarin de Vlaamsgezindheid en de katholieke actie van elkaar niet te scheiden noch te onderscheiden zijn.
In het belang van de Vlaamse Beweging en van het Vlaamse volk, ja van de gehele Nederlandse stam, moeten wij hopen dat die opinie van Pater Janssen geen instemming vindt. Het is fanatisme, clericaal fanatisme, dat ons uit zijn beoordelingen tegenwaait, met al de eenzijdigheid en de onverdraagzaamheid die daarbij behoren...
Het fanatisme was, voor de katholieke Kerk, door de eeuwen heen, meer een euvel dan een zegen. Voor Vlaanderen had het rampspoedige gevolgen in het verleden. Het speelde een rol in de scheuring der Nederlanden, een eerste maal in de 16de eeuw, een tweede maal in 1830. Het heeft de invoering van een eenvormige Vlaamse orthographie in de jaren 1836-1844 gedwarsboomd, omdat de schrijfwijze, voorgesteld door Jan Frans Willems en zijn vrienden, te zeer overeenkwam met deze van Noord-Nederland. De geestelijke voorouders van Pater Janssen, de tegenstanders van Jan Frans Willems, wensten een onderscheid tussen Vlaams en Nederlands om aldus het katholieke Zuiden meer en beter verwijderd te houden van het protestantse Noorden.
Een strekking als deze die Pater Janssen heeft voorgestaan, kan ook nú een ongeluk worden voor de Vlaamse Beweging, en meteen voor het be- | |
| |
staan en de toekomst van het Vlaamse volk. Het fanatisme dat aanstuurt op de uitschakeling van de niet-katholieken, ten einde aldus te komen tot een uitgezuiverde, homogeen-katholieke Vlaamse Beweging, is en kan slechts een factor van verdeeldheid zijn en dienvolgens de oorzaak van al wat uit verdeeldheid voortvloeit in de gemeenschap: krakeel, ontmoediging, verzwakking.
In de voren aangehaalde passus uit Pater Janssen's recensie over de brochures van het Vermeylen-Fonds, geeft de schrijver te verstaan dat het socialisme - dat is het Vermeylen-Fonds - ‘de hand wil leggen’ op de Vlaamse Beweging. Welnu, niemand mag de hand leggen op de Vlaamse Beweging uit naam van andere belangen dan deze die traditioneel door de Vlaamse Beweging werden behartigd en verdedigd, noch de socialistische partij, noch de communistische partij, noch de liberale partij, noch de christelijke volkspartij! Het liberalisme, het socialisme, het catholicisme, dat is iets anders dan het nationalisme, de liefde tot het eigen volk en de strekking om het belang van het eigen volk als maatstaf en richtsnoer te nemen bij de beoordeling en behandeling van de politieke, sociale, culturele en economische, dus alle maatschappelijke vraagstukken. Er moest voor deze verschillende stromingen een verschillende benaming gekozen worden omdat zij inderdaad in hun uitgangspunt en hun doel, verschillen. Zij zijn niet alleen verschillend in hun uitgangspunt en hun doel. Zij bewegen zich op een verschillend plan.
Het catholicisme, het liberalisme, het socialisme kunnen met het nationalisme wel eens verenigd, nooit echter vereenzelvigd worden.
Het moet voor eenieder klaar zijn dat het nationalisme niet alleen maar bestaat om te dienen voor een andere stroming. Hij die het goed meent met de Vlaamse Beweging, hij die Vlaamsgezind is, kan niet anders doen dan zich verzetten tegen iedere poging om de Vlaamse Beweging te doen dienen voor andere doeleinden dan deze die specifiek de hare zijn. De Vlaamse Beweging willen gebruiken voor een andere beweging, buiten het gebied dat het hare is, voor doeleinden die niet de hare zijn, betekent: haar misbruiken, haar misleiden, haar bedriegen. Haar willen doen dienen, is tevens oneerbiedig zijn en oneerlijk handelen tegenover haar. Oneerbiedig, omdat aldus impliciet wordt aangenomen dat de Vlaamse Beweging geen Zaak mag zijn, maar een bijzaak, erger nog, een werktuig voor een gans andere zaak. Oneerlijk, omdat als doel wordt vooruitgezet wat in werkelijkheid geen doel is, maar een middel.
De Vlaamse Beweging is geen bijzaak. Zij is een hoofdzaak. Zij heeft een waardigheid die voor geen andere moet onderdoen: zij is de zaak van gans het volk. Zij is, naar het woord van de Raet, de beweging van ‘allen die Vlaanderen hartstochtelijk liefhebben en voor de Vlaamse stam een heerlijke toekomst wensen’. Zij heeft haar eigen gebied en haar eigen normen. Zij mag niet ondergeschikt worden aan een andere zaak, het weze een sociale, een culturele, een economische of een politieke zaak. De spil van haar denken is het nationaal belang, het volksbelang. Dat belang reikt verder dan de sociale, de culturele, de economische of de politieke belangen die alle steeds maar één
| |
| |
enkel uitzicht van het volksleven raken. Vlaanderens eer, Vlaanderens welvaart, Vlaanderens macht en gezag, dàt is de zorg van de Vlaamse Beweging. Wie zulke beweging wil inspannen voor andere doeleinden, beledigt haar, hoe eerbiedwaardig de andere doeleinden ook mogen zijn.
En de Kerk, en God, in dit alles? zal Pater Janssen vragen.
Ik geloof aan het bestaan van God en erken meteen de zending van de Kerk. De Kerk heeft haar eigen opdracht. Zij wijst de weg naar God. Zij doet dit voor alle volken, in het raam van universele normen. De opdracht van de Vlaamse Beweging, ónze opdracht, is een andere. Wij hebben niet in te staan voor alle volken, maar, met Gods hulp, voor ons eigen volk, levende in een even begrensde als actuele werkelijkheid.
Zo hebben de oude Vlamingen het opgevat in de verre middeleeuwen. Zij namen deel aan de kruistochten wanneer het christendom en, met het christendom, ook Europa bedreigd was. Toen waren zij Europese christenen. Toen was hun erkenningsteken: het Kruis. Zij namen ook de wapens op om Vlaanderen te beschermen tegen de Franse ridders, christenen zoals zij, maar toch hun vijanden. Toen waren zij Vlamingen, Vlaamsgezinden. Toen was hun erkenningsteken: de Leeuw.
Breidel, de Coninc, Willem van Saaftingen, Zannekin, de Artevelde's, hebben hun betekenis voor ons niet verloren!
Op Willem van Saaftingen wil ik hier bijzonder de aandacht vestigen: hij was een monnik, een dienaar Gods. Toen hij over de veldslag hoorde, in de vroege ochtend van 11 Juli 1302, verliet hij onmiddellijk zijn klooster te Lissewege, zonder zelfs de toelating van de abt te vragen. Wanneer hij, tegen de middag, na de tweede aanval der Fransen, op het slagveld verscheen, kwam hij er niet om de stervenden bij te staan. Boven zijn monnikspij had hij een harnas aangetrokken. Hij hield geen kruisbeeld in de vuist, maar een goedendag. Hij vocht. Hij is het die de Franse opperbevelhebber uit het zadel sloeg en velde, benevens een vijftigtal andere ridders...
Waarom was de monnik een krijger geworden? Niet omdat hij minder geloofde. Wel omdat hij Vlaanderen liefhad; wel omdat hij begreep dat te Groeninge geen strijd om God maar een strijd om Vlaanderen werd gevoerd; wel omdat hij zijn land en zijn volk wilde verdedigen tegen de Franse overweldigers, op de wijze die, op dat ogenblik, de meest doeltreffende was.
Hij blijft een voorbeeld voor allen die God willen dienen én tevens Vlaanderen liefhebben.
De strijd die wij, Vlaamsgezinden, te voeren hebben, is geen strijd om Europa, maar een strijd om Vlaanderen, een strijd tegen de Leliaarts, een strijd tegen de Vlaamshaters en hun aanhang; hij is geen strijd om de positie van het christendom in Europa, maar een strijd om de positie van Vlaanderen in België. Ons aller herkenningsteken moet zijn: de Leeuw! Voor die strijd hebben wij beroep te doen op alle Vlamingen die het met Vlaanderen goed menen, die de leuzen der Vlaamse Beweging tot richtsnoer nemen, die Vlaamsgezinden zijn. Op alle Vlaamsgezinden... Dat wil zeggen: op allen die geloven evenals op
| |
| |
allen die niet geloven, op de vrijzinnigen evenals op de katholieken, op die van links evenals op die van rechts.
| |
Vlaamsgezinden verenigt u!
Vlaanderen kan zich niet veilig voelen, ondanks zijn demografisch overwicht. Vlaanderen is steeds bedreigd, niet alleen aan zijn grenzen, de taalgrens, niet alleen te Brussel, maar ook binnen zijn grenzen, in Limburg, aan de zeekust...
De Nederlandstaligen staan sterker dan honderd jaar geleden in België, hoofdzakelijk op juridisch gebied, door de taalwetten. Maar hun tegenstanders zijn sterk gebleven, naast de taalwetten om. De grondgegevens die al de misstanden mogelijk maakten, blijven bestaan. Het Frans en, met het Frans, ook de Franstaligen, blijven de overheersende positie bekleden in het land. Het enig verweermiddel, de Vlaamsgezindheid, is niet genoeg ontwikkeld bij de Vlamingen.
Onstaat er, in onze reeds zo zwakke Vlaamsgezinde gelederen, nog verwarring en verdeeldheid, dan worden deze gelederen nog zwakker en de vijand, de eeuwenoude franskiljonse vijand, nog sterker...
Wij zijn verplicht de strijd voort te zetten. Hij is niet uitgestreden.
Om te worden gevoerd met kans op succes, moet hij worden ondernomen met kennis van zaken en met eensgezindheid.
De aanleiding tot deze bijdrage was het verlangen om te wijzen op vergissingen die tot een verkeerd begrip, dienvolgens tot verwarring in de geesten, ten slotte tot verdeeldheid in de rangen van de Vlaamsgezinden zouden kunnen voeren. Wij zijn, helaas, niet meer dan vroeger, gepantserd tegen vergissingen en meteen tegen verwarring en verdeeldheid.
Volgen wij de voren aangehaalde publicisten, dan hebben wij nog ergers te verwachten dan de treurige ervaring van Bruegel's Blinden. Zij bezorgen ons niet alleen een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid, zodat wij onvermijdelijk van het pad in de gracht geraken. Zij bezorgen ons ook zulke kiemen van verdeeldheid dat het al dadelijk nutteloos wordt nog om het even wat te ondernemen. Laten we hopen dat alle Vlaamsgezinden dit inzien, dat allen zich rekenschap geven van de ware aard der kwaal waaronder het Vlaamse volk steeds te lijden heeft en van de betekenis en draagwijdte der Vlaamse Beweging. Zo kunnen de verwarring en de verdeeldheid in de Vlaamsgezinde rangen vermeden worden. Zo wordt het ook mogelijk een algemene strijdorganisatie op te richten, een Algemeen Vlaams Verbond waarin alle Vlaamsgezinden plaats nemen en eendrachtig samenwerken.
Prof. Dr Blancquaert heeft die weg gewezen in zijn voren aangehaalde brochure, uitgegeven door het Vermeylen-Fonds, een jaar geleden. Ook Dr Frans Van Cauwelaert acht een algemene organisatie wenselijk en herinnerde te recht, tijdens het congres van de Katholieke Vlaamse Landsbond, in Febru- | |
| |
ari ll., aan zijn vroegere pogingen om tot één grote Landsbond te komen, omvattende tevens de katholieke en de vrijzinnige Vlaamsgezinden.
Het moet mogelijk zijn, de Vlaamsgezinden van links en die van rechts, eendrachtig om een Vlaamsgezinde actie in het gelid te brengen. Het was mogelijk in 1910, bij de grootscheepse veldtocht om de verovering van hoger onderwijs in het Nederlands. Het moet mogelijk zijn in 1949, om te verdedigen wat veroverd en te veroveren wat wij onmiskenbaar nog behoeven.
Aan een algemene vereniging van Vlaamsgezinden met eigen beginselen en eigen doeleinden, is een eigen taak opgedragen, een taak die zij alleen volkomen ter harte kan nemen, een taak, die door geen enkele andere vereniging en door geen enkele van de bestaande politieke partijen, voor haar kan worden verricht.
Vlaamsgezinden, verenigt U! Laat de enen de oude leus der Vlaamsgezinde liberalen Clauwaert en Geus, en de anderen de nieuwere leus Alles voor Vlaanderen en Vlaanderen voor Christus, trouw blijven. Als de enen maar sterk genoeg de hoedanigheid van Clauwaert, de anderen maar sterk genoeg het Alles voor Vlaanderen beleven om samen post te vatten rond de Leeuwenvlag!...
|
|