Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 93
(1948)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 596]
| |
Albert Westerlinck
| |
[pagina 597]
| |
schap over deze wereld; zijn individualiteitsbesef was nog innerlijk onverdeeld en kende het harmonisch evenwicht in zichzelf en met de evenmens. De Verlichting van de 18e eeuw heeft deze prille dagdroom van de Renaissance voor de enkeling bewaard. Zij schreef hem de weliswaar beperkte maar toch alles beheersende kracht van de rede toe, die hem zou toelaten als een gelukkige vorst der schepping te regeren over een werelds koninkrijk van orde en licht. Het is echter pas met de Romantiek dat de moderne kunstenaar zich ten volle bewust wordt van de vermogens zijner individualiteit, dat hij de ervaring van zijn individualiteit naar binnen begint te doorpeilen, met al haar mogelijkheden van verwikkeling en groei. Van dat ogenblik af wordt de bewuste individualiteitsbeleving van de kunstenaar scherp in zich zelf verdeeld en even scherp in een spanningsconflict met de wereld van het buiten-ik betrokken. Meteen is de crisis van het moderne individualisme begonnen, die zich in de Europese letterkunde afspeelt tot op onze dag. De Romantiek heeft, naast de critische bewustwording van de artistieke individualiteit, een andere grondtrek van de moderne letterkunde aan het licht gebracht: het irrationalisme. In de letterkunde van de Renaissance overheerste nog de trouw aan een gedachte van Aristoteles, die de menselijke persoon in wezen gekenmerkt achtte door zijn redelijkheid. Zij schiep een kunst- en levensbeeld, waarin het de mens gegund was door de heldere en koele kracht van de geest de wereld in en buiten hem te ordenen en te regeren. De Verlichting heeft dit ongestoorde vertrouwen in de menselijke redelijkheid op roekeloze wijze opgedreven. Zij droomde zich de mens als de koninklijke drager van het universele licht, dat heersen zou over een wereld zonder tragedies en mysteriën, zonder ziel en eeuwigheid, lijden en dood. In de tweede helft van de 18e eeuw is tegen dit simplistisch rationalisme een heftige reactie ontstaan, die rond het einde van de eeuw tot volle ontketening kwam: de Romantiek, die met revolutionnair protest de beperkende grenzen van de redelijkheid doorbrak en haar bindende wetten verwierp. Met deze wilde verwerping van de canons der menselijke redelijkheid is het avontuur van de moderne letterkunde begonnen. Het subjectivisme was reeds kenmerkend voor de Europese wereldbeschouwing vóór de Romantiek. In de philosophie van Descartes werd immers reeds de realiteit als een functie van de subjectieve rede beoordeeld. Na hem hebben ook Leibniz en Spinoza de rede van het menselijk subject beschouwd als een juist en adequaat beeld van de werkelijkheid, die buiten hem bestaat. Maar nadien heeft zich in de ontwikkeling van het wijsgerig denken een phase voorgedaan, die de romantische beweging zeer diep heeft beïnvloed en zo oneindig veel in de evolutie van het artistieke leven der jongste honderd jaar verklaart: door Immanuel Kant wordt de menselijke rede niet langer als de exacte spiegel van de werkelijkheid beschouwd, maar wel als een creatief vermogen van deze werkelijkheid door het subject. De rede kan volgens hem niets méér dan orde scheppen in een werkelijkheid, die op zich zelf onduidelijk moet blijven. Na Kant zal Hegel, die dieper nog dan de wijze van Königsberg de romantiek beïnvloedt, een stap verder gaan en de realiteit als een complete schepping | |
[pagina 598]
| |
van de menselijke geest aanzien. De geest van het menselijk subject is de enige schepper van de realiteit en heerst als een koning boven alle dingen. Zo is het subjectivisme compleet. De kunstenaars van de romantische beweging hebben het even zo compleet beleefd. Het was normaal dat een philosophie, die het subjectieve bewustzijn sinds Descartes als de enig-mogelijke spiegel en later als de enig-mogelijke bron van de werkelijkheid beschouwde, haar belangstelling steeds vollediger concentreerde op de studie van de bestaans- en kennisvoorwaarden van het menselijk subject. Zij kwam er toe dit subject qua rationeel individu als de eerste en hoogste waarde te beschouwen. In de 19e eeuw heeft de wijsbegeerte deze subjectivistische houding nog opgedreven en meteen haar rationele beperktheid prijsgegeven. De heldere maar enge opvattingen van de mens als verstandswezen werd toen doorbroken en het menselijk subject van de kennis werd gaandeweg als een veel ruimer en mysterieuzer geestelijk wezen ontdekt. Het is een grondkenmerk van het wijsgerig subjectivisme in da 19e eeuw, dat zij de begrippen, die door het menselijk verstand worden gevormd, als ontrouwe en onduidelijke tekenen van de werkelijkheid beoordeelt. De weg naar de kennis van de dingen langs de omzetting van deze dingen in abstracte begrippen wordt van langsom meer als een hachelijke en onnutte omweg beschouwd. Het anti-intellectualisme heeft in steeds stijgende mate het moderne denken tot op deze dag gedomineerd. Het subjectivisme van de wijsbegeerte werd van de Romantiek tot heden door een vaak teugelloos irrationalisme geïnspireerd. Karl Jaspers heeft in zijn geschriften de moderne wijsbegeerte gekenschetst als de poging tot een allerpersoonlijkst denken, dat kiemt en groeit uit de diepste eigenheid van het denkend subject met al zijn raadselen en problemen. De weigering van een algemeen-geldig denken, dat via de taal der intellectuele begrippen zou worden bereikt, en de afkeer voor elke intellectualistische vorm van systematiek zijn alom waarneembare verschijnselen in de moderne philosophie. De philosophie vergt de inzet van de algehele levende mens. Zij zoekt de waarheid in de intuïtie, in het rechtstreeks-medelevend contact van de ziel met de natuur en het levensgebeuren. Zij peilt in de innerlijkste diepten van het menselijk subject en wil de intiemste raadselen van zijn bestaan ontsluieren. Kortom, het wijsgerige denken werd niet enkel in subjectieve richting geïndividualiseerd maar ook onderworpen aan de menigvuldige ervaringen van de mysterieuze irrationalia in het concrete bestaan. Overal waar de moderne wijsbegeerte sinds de Romantiek zich, buiten de enge perken der intellectualistische navorsing, in de irrationele gebieden van de menselijke beleving heeft geworpen, heeft zij de wording en ontwikkeling van de moderne letterkunde diep beïnvloed. Het gespeculeer van de romantische natuurphilosophen joeg de jonge dichters uit de kring van Jena op hol, de toepassing van Fichte's leer op de artistieke beleving zweepte de kunstenaars op tot een ongebreideld subjectivisme, dat de persoonlijke verbeelding als de oer-bron, het enige medium van de kunstschepping beschouwde. De philosophie van de Romantiek heeft de romantische dichters ertoe verleid, niet enkel | |
[pagina 599]
| |
bij voorkeur maar vaak uitsluitend, belevingswaarde te hechten aan hun subjectieve gevoelens en phantasieën, zonder critische attentie voor de realiteit van alle verschijnselen daarbuiten. Sinds de Romantiek is de moderne literatuur in al haar spiritualistische phasen meer en meer weggegroeid van het begrip der objectieve wereld en kwam zij vervreemd of vijandig te staan tegenover de waardering van de werkelijkheid. Een subjectivistische gesteldheid, door de meest onbeteugelbare tendenzen van het irrationalisme aangevuurd, is door alle perioden heen, de grondtrek gebleven van de moderne literatuur tot op deze dag. In naam van de intuïtie, het gevoel of de verbeelding verwierp de Romantiek de waarde van de intellectuele kennis en verloochende zij zelfs het gezond verstand. Een stoffelijke beschaving, die door eeuwenlange intellectuele inspanning tot orde en welvaart was opgebouwd, keerde zij misprijzend de rug toe. Tegen een burgerlijke samenleving, die door het berekenend bejag van stoffelijke winst werd beheerst, stelde zij zich in scherp verzet. Onverzoenbaarheid met de cultuur van het intellect, afkeer voor de wereld van techniek en stoffelijk winstbejag, misprijzen voor de burgerlijke beschaving: ziedaar de inhoud van een protest, dat de Europese letterkunde tot op deze dag in grote trekken heeft gekenmerkt. Sinds de Romantiek in de Westerse literaturen losbarstte - het woord lijkt me amper krachtig genoeg om het hartstochtelijk en verward geweld van deze revolutie te tekenen - kan men vaak achter al deze vormen van onverzoenbaarheid in de dichter een brandend verlangen voelen om dieper dan de schijnwereld onzer logische begrippen, achter de verstandelijke ordening van ons menselijk gedrag, achter de vastgeroeste structuren van instellingen en gebruiken, de verborgen wereld van het Mysterie te zoeken. Aan de wieg van de Romantiek spraken zovelen reeds van een verscholen universum, dat ergens diep verborgen moest liggen achter de schijn der stoffelijke dingen en de schematische wereld-ordening door het intellect. De opperste vraag, die de meesten aan het dichterschap stelden, was dat zij dit mysterie der dingen zou openbaren; zij zochten bij voorkeur naar die ongeraakte oerwereld in ons zelf, een wereld van duistere irrationalia, veel dieper dan het logisch begrip, en verwachtten van de kunst deze openbaring. Daar is Novalis, wiens alles omvattende dichtersdroom het was een philosophie en theologie van het almachtige mysterie uit te bouwen door de poëzie. Steeds heeft hij de wereld, die voor zinnen en verstand ontastbaar is, als het eigenlijke object van de dichterlijke kennis beschouwd. Van uit het heden gezien is het een grondbetekenis van de Romantiek dat zij voor 't eerst in de letterkunde met alle hardnekkigheid de bepaalbaarheid van de mens door zijn redelijkheid heeft verworpen. Zij heeft de stormloop ingezet van het moderne kunstenaarschap tegen het classieke mensenbeeld, dat een beeld is van de harmonische mens, die zijn heelal vermag te ordenen tot een klaar en omlijnd universum en al zijn levensvermogens met de bindende tuchtkracht van de redelijke geest beheerst. De moderne literatuur is sindsdien, generatie na generatie, in een overrompelend rhythme van ervaringen en experimenten, de heerschappij van het intellect blijven verwerpen; in | |
[pagina 600]
| |
naam van het gevoel en de intuïtie, de verbeelding en de mythe, het onbewuste en de instincten, enz. De cultus van het irrationalisme is een blijvende grondtrek van de Europese literatuur, wanneer men deze in een tijdvak van anderhalve eeuw overschouwt. Het beeld van Minerva ligt vergruizeld. De drift naar de ontdekking van de irrationalia in het menselijk bestaan heeft ook grotendeels het individualiteitsbesef van de moderne dichter verscherpt en verwikkeld. Zowel in religie als maatschappelijke verhouding, in philosophie en kunst werd de Romantiek beheerst door een drang om het ‘ik’ te bevestigen en te exploreren. Niet zelden was deze zelf-bevestiging revolutionnair of werd zij tot de illusie der almacht opgedreven. Heeft men oog voor de diepe Sehnsucht van het romantische kunstenaarschap naar een vergeestelijkt leven, voor zijn brandend verlangen naar de spirituele waarden die liggen voorbij de grenzen van het redelijk begrip, dan begrijpt men ook allicht dat deze bezetenheid om de irrationele mysteriën te ondekken de romantische dichter als vanzelf moest drijven naar het leven in afzondering in zich zelf, ver van de samenleving. Het streven naar stoffelijke beschaving en technische vooruitgang, de burgerlijke gewoonten en zedelijke stelregels van de moderne maatschappij werden beschouwd als producten van berekenend winstbejag en zelfvoldane logica. Als uitingen van zulke kleinzielige en valse berekening werden ze verloochend en deze misprijzende loochening ging gepaard met de drang van de dichter om zich zelf te zijn, om eigen ervaringen te bevestigen in het afzonderlijke, tegen de orthodoxe tradities en aanvaarde maatschappelijke opvattingen der burgers in. Ook afgezien van deze reactionnaire critiek op maatschappij en zeden moest de cultus van de irrationele ervaringen in het bestaan een vruchtbare teeltbodem worden voor een radicale en grenzeloze individualiteitsbeleving. De kunstenaar die in leven en scheppen zich niet meer plooien wil naar de algemene normen van de redelijkheid, wordt immers in heel zijn doen en laten nog slechts gestuwd door de gevoels- en verbeeldingsmotieven van zijn vrije individualiteit. Verzakend aan de redelijke normen van het intellect, dat de mens uit de bizonderheid voert naar het algemene, stelden de kunstenaars sinds de Romantiek er vooral prijs op hun persoonlijk intuïties, hun eigenste verbeeldingen, hun onvervreemdbaarste gevoelens, kortom hun individuele zieleleven op de individueelste wijze te ontginnen, in volkomen vrijheid, buiten en desnoods tegen de gemeenschap in. Het is waar dat de letterkunde met de Romantiek in een phase van de meest krasse tegenstellingen is getreden. Een van deze meest onthutsende tegenspraken is een intensieve drang naar gemeenschap naast een even intensieve behoefte aan afzondering. Geen enkele artistieke omwenteling was zo sterk met de politieke vraagstukken van de tijd verbonden. In Frankrijk en Engeland was de Romantiek revolutionnair-liberaal, in Duitsland en Italië opstandig-nationaal. Maar haar drang om het ik in een hogere eenheid van tijdelijke of eeuwige orde te transcenderen was én in de religie én in de politiek even chaotisch: nu eens nationalistisch en dan weer cosmopolitisch, hier liberaal-agnosticistisch | |
[pagina 601]
| |
en elders weer religieus, nu eens heidens en dan weer mystisch-katholiek. Ondanks deze heftige en verwarde drift naar gemeenschap, wordt het romantische dichterschap toch vooral gekenmerkt door zijn honger naar de ontdekking van ‘eigen’ levens- en zielsmysterie. Deze honger moest er de kunstenaar toe brengen zich uit het georganiseerde leven der maatschappij terug te trekken om zich te keren in zich zelf. De geheimenisvolle weg leidt naar binnen, heeft Novalis gezegd. Binnen is de verborgen afgrond van ons eigen wezen, een onbegrensde mysteriewereld, waarvan het gevoel en de verbeelding, het onbewuste en de extase ons soms de verrukte ‘Ahnung’ bieden. Het zelf-bewustzijn van het individu, dat de dichter in de Renaissance heeft verworven en in de Verlichtingstijd tot zelfzekerheid heeft opgedreven, wordt nu pas innerlijk ontdekt. Deze exploratie van het innerlijke individu is, over meer dan anderhalve eeuw beschouwd, het avontuur bij uitstek van de moderne literatuur. Ik zou in deze beschouwingen enkele voorname aspecten van die avontuurlijke exploratie-tocht willen noteren. | |
Ontsluiering van de zielWat Novalis de weg naar binnen noemde was voor hem het koninklijke pad naar de ontmoeting met onze ziel. Wat hij met de meesten van zijn artistieke tijdgenoten bovenal verlangde was een volledige ontdekking van de menselijke ziel, ontdelving van al haar geheimen. Voorzeker, de mens heeft sinds eeuwen en eeuwen in de ziel geloofd en uit haar geleefd. Sinds oeroude tijden heeft hij haar geestelijkheid en eeuwigheid aanvaard, meestal zelfs als een onwrikbaar geloofspunt. Maar kende hij haar? Pierre Charles S.I. heeft destijds in een ophefmakend artikelGa naar voetnoot(1) gewezen op het feit dat de mens eeuwenlang naar de ontraadseling van de mysteriën van het Absolute heeft gezocht, godsdiensten en mythen en metaphysische stelsels heeft opgebouwd, alvorens hij zijn onderzoekende aandacht vestigde op de concrete vraagstukken van zijn stoffelijke omgeving en van zijn lichamelijk bestaan. Reeds had hij gedurende duizenden jaren voor zijn onzichtbare goden tempels gebouwd, toen hij, amper voor een paar honderd jaren, zijn eigen bloedsomloop ontdekte. Terwijl zijn geest doorheen de oneindigheid kliefde, bleef dit nabije en concrete feit van zijn lichaam hem eeuwenlang ontgaan. Men kan zich afvragen of deze verrassende paradox ook niet toepasselijk is op de menselijke kennis van onze eigen ziel. Beschavingen kwamen en gingen terwijl de scheppende mens de machtigste religieuze visies, kunstwerken en wijsgerige beschouwingen te voorschijn riep uit de diepten van zijn eigen ziel, maar slechts in de jongste eeuw werd hij door de drift aangegrepen om het arcanum van deze ziel te leren kennen en het tot bewuste verklaring te doorpeilen. De wetenschappelijke zielkunde is een zeer moderne wetenschap en ook de introspectieve zielsstudie van de | |
[pagina 602]
| |
kunstenaar is een moderne verworvenheid van de Romantiek. De romantische literatuur heeft niet enkel tegen het Cartesiaanse dualisme, dat de kennis tot een louter verstandelijk begrijpen had herleid, het mysterie-karakter van de menselijke ziel en haar vermogens beklemtoond, maar ook op allerlei wijzen de ontraadseling van de mysteriën van ons zieleleven nagestreefd. De tijd van Rousseau, Lavater en Hamann heeft in de moderne letteren deze intense kennisdrang ter ontsluiering der menselijke psyche ingezet. De sentimentele roman was een reis vol nieuwe ervaringen doorheen de meest diverse en mysterieuze gevoelssferen van de ziel. De roman van de Romantiek werd, met alle verrassende middelen van gevoel en extase, intuïtie en verbeelding, de rusteloze en chaotische ervaringsroman van het zielsmysterie. Het grootste deel van de moderne poëzie, van de Romantiek tot nu, is gericht op de meditatieve zelfinkeer ter ontsluiering van de ziel en haar spirituele vermogens; een groot deel van de moderne romankunst is toegespitst op de psychologische doorvorsing van de menselijke zielsgeheimen. Eenmaal aangegrepen door die drang naar ontdekking van het innerlijke rijk, is de moderne kunstenaar steeds verder en roekelozer de weg van verinnerlijking opgegaan. Het is waar dat positivisme en rationalisme in de philosophie, realisme en naturalisme in de literatuur gedurende enkele decennia deze drang naar ontdelving van de spirituele mysteriën hebben gesmoord om al de gepassioneerde ontdekkingsdrift van denkers en kunstenaars te concentreren op de stoffelijke en lichamelijke conditie van ons menselijk bestaan. Maar telkenmale het spiritualisme uit de omknelling van stof of redelijkheid verrijst, wordt opnieuw het geestelijk mysterie-karakter van de menselijke ziel bevestigd en ontwaakt weer de drift om het te ontsluieren. Wijsgerige stromingen als de geesteswetenschap, de waardenleer en de levensphilosophie werden in de jongste decennia door het mysterie der bovenstoffelijke werkelijkheden van geest en leven geboeid. Voor Dilthey is het begrijpen van de dingen een innerlijke ervaring met ons hele wezen. Verstaan is innerlijk beleven, zich compleet inleven in de werkelijkheid. Voor Bergson is de waarachtige kennis een intuïtieve ervaring van het concrete en inwendige belevingsproces. Voor Husserl is ze een ‘Wesensschau’ descriptieve ontleding van de innerlijke bewustzijnsfeiten, zoals ze ons rechtstreeks en zonder tussenkomst van de verstandelijke reflexie worden aangeboden. Voor Max Scheler is de kennis eveneens een inwendige beleving van de ziel, onmiddellijk contact met de werkelijkheid, zonder inmenging van het reflecterend verstand. Bij nog zovele andere invloedrijke wijsgeren als Simmel, Troeltsch, Spengler, Keyserling, enz. markeert het hedendaagse denken een primauteit van de geestelijke ervaring, concrete aanschouwing ván en onmiddellijk zielscontact mét de werkelijkheid, directe ervaring van het geestelijk belevingsproces en spontane intuïtie, versus de abstractieve begrippenkennis van het intellect. Zoals deze moderne philosophie bij het einde van vorige eeuw van afkeer tegenover het cartesiaanse denken (dat in het positivisme en het neo-kantisme een kortstondige wederopbloei kende) getuigde, zoals de moderne wetenschappen (physica, biologie en zielkunde) afreken- | |
[pagina 603]
| |
den met het mechanistisch positivisme, zo maakte ook de letterkunde zich los uit de omknelling van het positivistisch naturalisme en zegepraalde een nieuwe romantiek, die in alle landen van Europa de onsterfelijke woorden uit een der brieven van John Keats weer tot geloofspunt verhief: ‘Call the world if you please the vale of Soul-making. Then you will out the use of the world... I say Soul-making - Soul as distinguished from intelligence’. Dit woord is het beste erfdeel van de Romantiek, het werd in de neo-romantiek en het symbolisme opnieuw gevaloriseerd. Zoals de wijsgerige denkers van hun tijd verwaarlozen de dichters van neo-romantiek en symbolisme de kennis van de mens door het intellectuele begrip, die - naar Bergson en zovele anderen zegden - niet verder dan de oppervlakte gaat. Hun studie van de menselijke ziel is gericht op de concrete kennis, die wordt geschonken door de subtielste inwendige ervaring. In hun artistieke techniek hebben zij er naar gestreefd de uitdrukking van deze kennis door intuïtie en directe beleving, te volmaken tot een uiterst raffinement. Het is opvallend hoe hardnekkig de dichters en kunstfilosophen, van op de drempel van de Romantiek, naar het geheim van een irrationeel kenvermogen in de mens hebben gespeurd. Voor meer dan honderd vijftig jaar hebben Hamann en Herder, Rousseau en Maine de Biran en anderen, de kunstenaars reeds voorgespiegeld dat zij niet in hun verstand maar in een geheimzinnige ‘sens interne’ over een detector van de ziel beschikten, die alle andere kenmiddelen overtreft. Vele romantische dichters-philosophen hebben getracht dit geheimzinnige orgaan van intuïtieve kennis, dat buiten het blikveld van de rede ligt, te bepalen. Het is belangrijker vast te stellen dat zij het in hun werk hebben gebruikt. De dichters van het Europese symbolisme en de neo-romantiek hebben zich, met diezelfde intuïtieve ‘sens interne’ en nog fanatischer ontdekkingsdrift, aan de innerlijke exploratie van de menselijke ziel gewaagd. Zij schonken ons een literatuur, die gans doortrokken is met de ongeduldige passie die Charles Baudelaire in een van zijn gedichten heeft uitgedrukt: Nous voulons, tant ce feu nous brûle le cerveau,
plonger au fond du gouffre, Enfer ou Ciel, qu'importe,
au fond de l'inconnu pour trouver du nouveau!
Duikelen in de diepten van het onbekende om nieuwe ervaringen en gegevens van de ziel te ontdekken! Geen vers is kenmerkender voor deze onbeheersbare geestelijke drift van het moderne dichterschap dan die terzine van de pionier en avonturier Baudelaire. Paul Bourget oordeelt in een van zijn merkwaardige ‘Essais de Psychologie contemporaine’ niet zonder overdrijving, wanneer hij de drift van de moderne literatuur om de onaangeraakte mysteriën van de ziel te capteren bij Baudelaire doet beginnen. Het is juister te zeggen dat deze geniale en verdoemde dichter de erfenis van de Europese Romantiek op verschrikkelijke wijze heeft uitgebaat. Maar ongetwijfeld heeft hij zijn gefanatiseerde passie om de geheimste schuilhoeken van het menselijk psychis- | |
[pagina 604]
| |
me te ontdekken - trouver du nouveau! - in hart en hersenen gejaagd van honderden dichters tot op onze dag. De symbolistische dichter speurt naar de subtielste weerspiegelingen van het natuurbeeld in zijn persoonlijke ziels-stemming. Ook de erotische en andere maatschappelijke verhoudingen die hij beleeft, verinwendigt hij in zo sterke mate dat ze haast uitsluitend als delicate fluctuaties van zijn zielsstemming worden ervaren. Men heeft dit mysterieuze proces, waardoor de verhoudingen van de dichter tot de evenmens en al het andere als subtiele verschuivingen van het inwendige zielebeeld worden geregistreerd en de realiteit der dingen met de wisselende en deinende stroom van het persoonlijkste zielsgevoel wordt doordrenkt, de ‘Stimmung’ of ‘atmosfeer’ genoemd. De term deed opgeld in de Romantiek, zijn betekenis werd pas met het neo-romantisme volledig uitgediept. De gedichten van Mallarmé, Verlaine, de Regnier, Rilke, Hofmannsthal, George, d'Annunzio, Van de Woestijne, Leopold en zovelen hunner tijdgenoten zijn gevuld met een rijke variëteit van stemmingsmotieven, die als zovele aristocratisch-verfijnde stijlgebaren zijn, waardoor de intieme verinwendiging van het dichterlijke levensgevoel wordt gesuggereerd. Zachtheid, tederheid, avondlijkheid, herfstigheid, vrede, rust, stilte, enz. zijn zovele atmosfeerscheppende motieven, die de gevoelige weerspiegeling van het natuurbeeld of de erotische ervaring in het mysterieuze stemmingsmoment van de ziel op de meest genuanceerde wijze vertolken. Deze moderne dichters hebben ook, nadat de cultus voor de muziek in de Romantiek werd ingezet, de musicaal-rhythmische mogelijkheden van de taal tot in de soepelste spelingen uitgebaat, om, dank zij de muziek, de innerlijke oneindigheid van het ziels-moment der stemming in het taal-symbool te suggereren, om de delicaatste verrillingen op het geheimzinnige vijvervlak van het diepste gemoed in de woorden te vangen. Deze wonderbare exploratie van onze intieme psyche is na het symbolisme niet tot stilstaan gebracht. Het Expressionisme heeft zich immers nog completer, en met vertwijfeling, losgerukt uit de wereld van logica en burgerlijke beschaving, om met irrationalistisch fanatisme in de mysterieuze gebieden van de menselijke ziel te verdwalen. Het surréalisme houdt eveneens, in een snelle reeks van koortsige en verwarde experimenten, al zijn aandacht gericht op de captatie van de irrationalia onzer psyche, om te komen tot een magisch-intuïtieve kennis van de sur-realiteit. Nooit heeft trouwens de dichterlijke kennisleer van de romantici dwepender vogue gevonden dan bij hen. Wanneer men de geschiedenis van de moderne letteren in Europa compleet wil onderzoeken, dit wil zeggen, ze niet enkel tracht te begrijpen als een uitwendig gebeuren, door historische omstandigheden bepaald, maar als een innerlijke ervaringsgeschiedenis van de mens, zal men zich niet bij een navorsing van louter-historische aard mogen beperken doch moeten trachten, via de zielkundige penetratie van de stijlverschijnselen en de ontleding van de psychologische motieven, tot die innerlijke ervaring van het moderne kunstenaarschap door te dringen. Een systematische studie van de psychologische motieven, die in de moderne letterkunde sinds de Romantiek overheersen, zou ons via de | |
[pagina 605]
| |
taal der vormen voeren tot een dieper en synthetisch begrip van de inwendiggeestelijke ervaringen, die zich met al hun spanningen en schakeringen in deze letterkunde hebben ontwikkeld. Daar zijn bijvoorbeeld de motieven van eenzaamheid en stilte, angst en droom, nacht en dood, en vele andere. Ik wil hier slechts vluchtig op één van deze talrijke motieven wijzen, waardoor de intieme ontmoeting van de dichter met zijn eigen ziel en haar mysteriën op subtiele wijze wordt vertolkt: de ‘stilte’. In de spiritualistische literatuur van de Romantiek af tot nu leeft een vurig verlangen naar stilte, een verheven cultus voor de stilte. De prae-romantiek zocht haar reeds in avonden en nachten, in velden en wouden. De romantische dichters joegen haar na in de eenzaamheid van nacht en natuur, zelfs in woeste wildernissen en op verre oceanen, als het heilig-omhuifde gebied waar zij hun ziel ontmoeten mochten en het mysterie der dingen tot haar spreken kon. Zij was voor hen de gewijde tempel, waarin zij woord en gebaar verzaakten om, ten volle bevrijd uit de greep van de werkelijkheid, alléén nog te luisteren naar de stemmen van het innerlijke leven en zich over te geven aan de droom, dat medium van het Mysterie. Novalis en Eichendorff en zovelen onder hun tijdgenoten vroegen voortdurend om ‘stilte’; Wordsworth zocht een ‘actieve stilte’ en hij zwierf van de wereld weg naar de geheimzinnige eenzaamheid ‘of silent hills, and more than silent sky’, brandend van verlangen naar de revelatie van de mysteriën der stilte, ‘silence that is not quiet, is not ease, but something deeper far than these’. Verinwendiging in de stilte moest hem ontvankelijkheid schenken voor de openbaring van het mysterie der existentie: ‘that inward eye, that is the bless of solitude’ (Daffodil). Ook waar de moderne dichter de stilte niet vernoemt als het oord van zijn verlangen, zwerft hij ze na en leeft zij in zijn verzen als de grote ongenoemde achter de woorden. Zo treedt de lezer van Keats' ‘Hyperion’ binnen in de stilte van het gedicht als in een mysterieuze tempel zonder naam; zo tastte Baudelaire, doorheen het geweld der passies en de vernietigende dronkenschap der sensaties, naar een mysterie-land van stilte dat onnoembaar bleef. Mallarmé heeft in zijn gedicht ‘Sainte’ de poëzie ‘la musicienne der silence’ genoemd. Er is een brief van hem aan Théodore Aubanel, waarin hij de stilte opeist als de eerste conditie tot het dichterschap, omdat zij de kunstenaar toelaat in te treden tot het mysterie van zijn innerlijk bewustzijn: ‘J'ai besoin de la plus silencieuse solitude de l'âme pour entendre chanter en moi certaines notes mystérieuses’. Dit was het belangrijkste punt op het programma van de symbolistische en neo-romantische poëzie: de aura van het zielsgeheim te onthullen. Daarom richtte Verhaeren in zijn eerste bundel ‘Impressions’ tot zijn tijdgenoten de wekroep: ‘avec le silence plein d'inconnus enfermons nous’. Daarom smeekte Rilke voortdurend om stilte opdat, met afwijzing van geluid en gebaar, in de oneindige ruimte van verinwendigde mijmering en droom, de geheimzinnige zielsmuziek tot hem zou doordringen, en ‘der Dinge Inbegriff’ hem zou worden geopenbaard. Tientallen moderne dichters hebben met hem geluisterd naar ‘die ununterbrochene Nachricht die aus Stille sich bildet’, zoals hij in de eerste van zijn Duineser Elegieën schrijft. Al | |
[pagina 606]
| |
de toneelwerken en essay's van Maeterlinck zoeken de stilte als het medium van de oneindige revelaties der ziel met de onrustige voorvoeling van het mysterie: ‘Il ne faut pas croire que la parole serve jamais aux communications véritables entre les êtres... dès que nous avons vraiment quelque chose à nous dire, nous sommes obligés de nous taire, et si dans ces moments, nous résistons aux ordres invisibles et pressants du silence, nous avons fait une perte éternelle que les plus grands trésors de la sagesse humaine ne pourront réparer, car nous avons perdu l'occasion d'écouter une autre âme et de donner un instant d'existence à la nôtre...’ zo schrijft deze moderne vereerder van de romantische ziels-ervaring in ‘Le Trésor des Humbles’. En enkele bladzijden verder in hetzelfde boek: ‘ce qu'avant tout vous rappellerez d'un être aimé profondément ce n'est pas les paroles qu'il a dites ou les gestes qu'il a faits, mais les silences que vous avez vécus ensemble, car c'est la qualité de ces silences, qui seule a révélé la qualité de votre amour et de vos âmes... Toute agitation d'un esprit sur ses gardes devient même un obstacle à la seconde vie qui vit dans le secret et pour savoir ce qui existe réellement, il faut cultiver le silence entre soi, car ce n'est qu'en lui que s'entre-ouvrent un instant les fleurs inattendues et éternelles qui changent de forme et de couleur selon l'âme à côté de laquelle on se trouve. Les âmes se pèsent dans le silence, comme l'or et l'argent dans l'eau pure, et les paroles n'ont de sens que grâce au silence ou elles baignent.’. Wij horen ook de echo van deze wijsheid, die een erfenis is van de Romantiek en een geloofspunt van de neo-romantische en symbolistische poëzie, bij Karel Van de Woestijne. ‘De hoogste liefde is stilte’, schreef hij in zijn ‘Verzen aan een Vrouw’. Gans zijn lyriek is doorweven met het stiltemotief en zijn vele varianten (het zwijgen, de roerloosheid, het onberoerd-zijn), waardoor de overgave van de dichter aan het verinnigde zelf-voelen wordt gesuggereerd. De stilte is bij Van de Woestijne zoals bij Leopold een bescherming tegen het uitwendige leven, ze dempt alle gebaren en geluiden, ze laat de intrede toe tot het wijdingvolle cenakel der ziel, waarin de dichter communieert met de mysteriën van stemmingsgevoel en droom. Ze is een conditie tot grenzeloze zelf-ervaring in eigen mysterieuze diepte, irrationeel en onuitsprekelijk. De ‘stilte’ moet als stemmingsmotief het hele Van de Woestijniaanse gedicht helpen doordringen met die onnaspeurbare en alomtegenwoordige adem der ziel, ze moet het dompelen in een grenzeloos en onbepaalbaar fluidum van atmosferische qualiteit en delicate woordmuziek, om deze verinwendigde beleving bij benadering te suggereren. Het heelal omscheppen tot een binnenste werkelijkheid in het mysterie van de zielen, ziedaar de doelstelling van de moderne subjectivistische poëzie. Voor sommigen, als Valery, heeft deze mysterieuze omschepping geen andere zin dan de miraculeuze geboorte van het gedicht. Gebogen over zich zelf in een volmaakte stilte, verwacht hij het genadenrijk moment, waarop het poëtische wonder in de arcanen der ziel ontluikt. Het eerste gebod van de dichter van ‘Palme’ luidt dan: | |
[pagina 607]
| |
Patience, patience,
Patience dans l'azur!
Chaque atome de silence
est la chance d'un fruit mur!
Voor anderen is de hoogste zin van deze stilte niet het aesthetisch mirakel maar het visioen. Zo eist Adriaan Roland Holst de stilte voor zich op als een bovenmenselijk-ijzig climaat der ziel, waarin zij zich bevrijden kan uit de omknellingen van stof en begrip tot zuivere herkenning van zichzelf, en waarin zij zich uitleven mag in de extatische schouwing van haar grootse droom-mysteriën en oneindige visioenen. Ook bij Charles Morgan moet de stilte de ziel bevrijden, haar bewust maken van zich zelf en vaardig tot de ervaring van de metaphysisch-transcendente werkelijkheden, die de vrucht zijn der extase. In al zijn werken primeert het verlangen om de stilte te verwerven als een eiland in zich zelf, waar de ziel verlost is van de contingente wereld, zoals Lewis Alison het in ‘The Fountain’ uitdrukt: ‘He wanted to create within him a retiring place, which the fret of common existence and the hot breezes of desire and fear and ambition should be powerless to disturb’. Sparkenbroke verlangt de stilte als een macht om open te staan voor de mysteriën van het transcendente. Ook bij Alison en Narwitz is zij vervuld met een verwachting van de geest naar de openbaring van een onaardse en visionnaire wereld. Zoals Alison getuigt: ‘But nothing would now disturb Lewis' tranquillity. While he sat on his bed and the noise of the room drummed upon him, his mind returned to a time when, still a child, he had felt that he was at he gate of a mystery which, if he could but open his eyes anew, would be revealed to him. To learn how to open his eyes it had seemed that he should be alone; that he should be still with an absolute stilness, until his self that was blind had fallen from him like the skin of a snake’. Stilte is voor Morgan de tempel, waarin de mysterieuze ziel de transcendente mysteriën viert van de Liefde, van de Kunst, van de Eeuwige Geest. Zoals ze voor de eeuwenoude Indische, plotinische en christelijke mystiek de tempel was, waarin het mysterie van onze ziel communieert met het mysterie van God. Maar het is niet mijn bedoeling de ontwikkeling en verbreiding van het stiltemotief in de moderne letteren hier volledig te bespreken. Ik wou door deze enkele aanduidingen slechts aanstippen hoe de studie van dit motief, - en van de vele andere, die in de moderne letteren overheersen - ons zou kunnen voeren tot een completer en intiemer begrip van de moderne literatuurgeschiedenis met haar markante zielservaringen en hun ontwikkeling, vooral dan tot inzicht in één centrale streving van de moderne kunstenaar: de irrationalistische aandrift om, door complete introversie, de menselijke ziel in haar volledigheid te ontmoeten, om haar als een afgrond van mysteriën in een profane cultus te vieren. | |
[pagina 608]
| |
Triomfen van de droomDe ontdekkingstochten in het mysterieuze rijk van de ziel, waar de menselijke rede blind is, hebben de moderne dichter doen grijpen naar de droom. Irrationeel vermogen bij uitnemendheid, de verbeelding! Ze is onberekenbaar en wild, vrij en grenzeloos. Ons leven, zegde Novalis, is op weg naar de droom. Met dit woord heeft hij een kenmerkend aspect van het romantische dichterschap belicht, dat geldt tot op onze dag. Hölderlin, Novalis, Arnim, Tieck, Eichendorff en hun tijdgenoten schiepen hun droombeelden niet; ze werden door hun dromen opgelicht en meegerukt. ‘Je poetischer, je wahrer’ verklaarde Novalis en verhief de verbeelding tot het opperste, het enig belangrijke kenvermogen van de mens. William Blake beschouwde de verbeeldingsschepping niet als een act van het menselijk bewustzijn onder vele, maar als de enige waarachtige act van het menselijk bestaan. Het was volgens hem de mens niet enkel gegund, maar hij was ook verplicht zich in zijn verbeelding met volkomen vrijheid uit te leven. Geen macht ter wereld had het recht zich tegen de unieke en vrije individualiteit van dit verbeeldingsleven te verzetten. Deze onbeperkte geestelijke vrijheid van de verbeeldingsdrift heeft zich na hem, doorheen het romantisme tot het surréalisme, op bandeloze wijze uitgevierd. De dichter stoort zich niet aan algemene normen, zij het logische wetmatigheid of dogmatische religie, maatschappelijke orde of algemene verstaanbaarheid. Hij zal veeleer geneigd zijn om elke wet, waarmede men het individualisme van zijn irrationele verbeeldingsdrift zou willen beperken, te vervloeken als een verachtelijke tyrannie. Zo doen de hedendaagse surréalisten, zo deed reeds bij de aanvang van het Romantisme William Blake in zijn ‘Marriage of Heaven and Hell’, waarin hij niet aarzelt de Schepper te vervloeken omdat hij de vrije verbeeldingskracht van de mens in de boeien van de zintuiglijkheid en de menselijke rede heeft willen beknellen. De romantiek stortte zich in orgieën van droom; soms liefelijke sprookjes als bij Andersen en Nodier, soms gruwelijke fantasmen als bij Hoffmann en Poe, kortom een fantastische wereld van sprookgedaanten en dwaalgeesten, sprekende dieren en engelen, elfen en duivelen. Ontelbaar zijn de dichters die sinds de romantiek zingend of spelemeiend in hun eigen dromen verdwaalden, buiten de wereld van de stoffelijke en logische realiteiten, steeds aangezogen door de openbaringen van de mysteriën hunner verbeelding. Ook in de neoromantiek en het symbolisme is de droom deze openbaring gebleven van al de onbekende irrationalia, die sluimeren in de diepe wereld onzer psyche; het fantastische droom-heelal bleef de grenzeloze ruimte van de zuivere en volstrekte zelf-ervaring der ziel. De droom groeide zelfs uit tot een tweede wereld, ruimer en boeiender, soms verschrikkelijker ook, dan de wereld der stoffelijke en redelijke werkelijkheden. De ideologische achtergrond van deze teugelloze droomdrift is steeds het subjectivistisch idealisme, dat met de leer van Kant in het moderne denken werd ingezet. Van uit de overtuiging dat wij de wereld buiten ons slechts via | |
[pagina 609]
| |
het scheppende beeld van onze eigen geest kunnen kennen en dat er geen zekerheid van kennis mogelijk is buiten de grens van onze eigen ideeën, kan de moderne dichter als vanzelf worden geleid naar het inzicht dat de werkelijkheid niet anders te beschouwen en beoordelen is dan als een creatie van zijn geest. In zijn hele levenshouding gaat hij het leven aanzien als een door hemzelf geschapen droom. Dromen was voor de romantische dichters als Novalis, Arnim en Blake, enz., de actieve schepping van de énige werkelijkheid. De spanningen, waaraan het dichterlijk individualisme was onderworpen, hebben er ongetwijfeld toe bijgedragen om de betekenis van de droom als een tegenpool van het reële leven, of als het enige ware leven, in de moderne literatuur te verhogen. Onverzoend met het maatschappelijk leven of vereenzaamd te midden van de mensen, is de dichter weggevlucht naar de droomgebieden, die hij in zijn verinwendigd bestaan voor zich zelf scheppen kon. Na de romantische vlucht uit de werkelijkheid, heeft Charles Baudelaire als eerste met onverbiddelijke scherpte de antithesis van droom en werkelijkheid als een onoplosbaar en vernietigend probleem opgesteld. Zoals schier al de Romantici voor hem, maar zoveel prangender heeft hij het thema van de droom als noodzakelijke levensontvluchting ontwikkeld, de eeuwig-verlokkende dagdroom van ‘l'invitation au voyage’; maar voor 't eerst heeft hij de onontwijkbare tragedie bezongen van de dichter die als een zwerver aan de grens van twee werelden, droom en werkelijkheid, nergens toegang vindt. En uitkomst is er voor hem niet, evenmin als voor de gevangen albatros: Le Poète est semblable au prince des nuées,
Qui hante la tempête et se rit de l'archer;
Exilé sur le sol au milieu des huées,
Ses ailes de géant l'empêchent de marcher.
Ook Mallarmé heeft zijn lyriek gesteld in de onverzoenbare antithese van idee en werkelijkheid, droom en daad. In ‘Le Nénuphar blanc’ (Divagations), roeit de dichter in z'n boot naar een eiland, waar hij een onbekende vriendin zal bezoeken. Onderweg stelt hij zich al dromend het voorgenomen bezoek voor en kan er niet toe besluiten zijn plan uit te voeren, omdat de verwezenlijking ook ditmaal, zoals telkenmale, de zuivere tover van de droom ontluisteren zal: ‘Conseille-moi, o mon rêve, que faire? Résumer d'un regard la vierge absence éparse en cette solitude et comme on cueille, en mémoire d'un site, l'un de ses magiques nénuphars clos qui y surgissent tout à coup, enveloppant de leur creuse blancheur un rien, fait de songes intacts, du bonheur qui n'aura pas lieu et de mon souffle ici retenu dans la peur d'une apparition, partir avec: tacitement, en déramant peu à peu sans du heurt briser l'illusion ni que le clapotis de la bulle visible d'écume enroulée à ma suite ne jette aux pieds survenus de personne la ressemblance transparente de mon idéal fleuve’. Het is hetzelfde thema, dat hij ook in ‘Après-midi d'un Faune’ en ‘Un Coup de dés...’ behandelt. De ‘maître’ in de ‘Coup de Dés’ is niet enkel het even- | |
[pagina 610]
| |
beeld van Mallarmé maar van zovele moderne dichters, die door vrees om hun onbevlekte droom te ontluisteren ervan worden weerhouden de beslissende worp naar de werkelijkheid te doen. Want elke droom wordt onverbiddelijk door de werkelijkheid vernietigd en elke idee wordt door de daden van een handelend leven verpulverd. Daarom wendt de dichter zich af van deze onverzoenbare tragiek en isoleert zich in de persoonlijke besloten tuinen van zijn droom. Hij cultiveert, in voorlopige rust der zelfvoldaanheid en veiligheid tegenover het leven, de gesloten droomwereld van het ik, en zoals Karel Van de Woestijne in ‘De Jongste Sater’ probeert hij ‘volmaakten vrede uit eigen wezen te drinken’ door met zijn eigen ‘schoone zelve’ alléén te zijn in de droom als in een voor zich zelf bestaande totaliteit: en, van het zware en schroeiens-wezend juk ontheven,
dat iedre passie-dag op andrer schouders drukt,
snijd ik van elken boom den bloesem van zijn leven
dat hij mijn leven met zijn jonge schoonheid smukt.
Deze gedachte: dat het leven slechts vrede en betekenis heeft voor wie het volmaakt weet te omtoveren - te beperken en te vervormen zouden wij moeten zeggen - tot een droom van de individuele verbeelding, vindt men in honderden dichtbundels en prozawerken sinds Baudelaire verspreid. Ik vond ze nergens kernachtiger uitgedrukt dan bij Marcel Proust in zijn bundel proza-gedichten ‘Les Plaisirs et les Jours’, wanneer hij openhartig en bondig bekent: ‘Le désir fleurit, la possession flétrit toutes choses; il vaut mieux rêver la vie que la vivre, encore que la vivre ce soit encore la rêver, mais moins mystérieusement et moins clairement à la fois, d'un rêve obscur et lourd, semblable au rêve épars dans la faible conscience des bêtes qui ruminent’. Van Novalis en Blake, over Baudelaire en Keats, tot T.S. Eliot en Paul Eluard staat niets in de moderne letterkunde onwrikbaar vast tenzij ‘the truth of Imagination’, en het onverzettelijk geloof dat de Droom onverzoenbaar is met de werkelijkheid van deze zichtbare en handelende wereld. Zo moest de ontdekking van de mysteriën onzer persoonlijke ziel door de droom in de moderne literatuur een bron worden van tweespalt en tragiek, van levensvervreemding en werkelijkheidsvlucht. We leven slechts in de mate dat wij dromen: men denke aan de verschrikkelijke visioenen van Gerard de Nerval, Isidore Ducasse en J.A. Rimbaud, aan de wereld der nachtmerries van Kafka, aan de beklemmende hersenschimmen van sommige, vooral Duitse, expressionisten en het hedendaagse surrealisme. Daar zijn nog de obsederende fantasmen van Maeterlinck, de exultante droomverrukkingen van d'Annunzio, de wilde verbeeldingen van George W. Russell, W.B. Yeats en A. Roland Holst, het proteïsch dromenspel van al de symbolisten, neo-romantici en ‘nineties’. ‘Traumgekrönt’, is de titel van een van Rilke's vroegste bundels. Was zijn leven niet een bestendig gevecht van zijn droom met de werkelijkheid, die hij schier levenslang heeft gevreesd? Voor Hofmannsthal is de droom in ‘Ein Traum | |
[pagina 611]
| |
von gröszer Magie’ en ‘Psyche’ (Gedichten und kleine Dramen) niet de aanvulling maar de ideale vervanging van het leven. Dromen was zijn enig verweer tegen een wereld van ondergang en verderf. Ook voor Alain Fournier in ‘Le Grand Meaulnes’ is de droom het autonome en heerlijke gebied van zuiverheid, vrijheid en geluk, het enige gebied van veilig en vlekkeloos leven, waar de mens beschut is voor de werkelijkheid, d.i. ontluistering, ondergang en dood. Subjectivisme, irrationalisme, levensvrees of -afkeer, deze drie tendenzen zijn schier constant in de voorliefde van de moderne dichter voor de droom. Naar goeddunken bouwt hij in verbeelding de paleizen van zijn waarheid of waan, schept hij zijn paradijzen of hellen en vernietigt ze naar believen, bouwt hij zijn idealen en vergruizelt ze naar vrije willekeur. Het is waar dat de literatuur sinds een halve eeuw de vogue van het naturalisme heeft gekend, dat tot in de jongste jaren onder steeds nieuwe vormen verspreiding heeft gevonden en waarover ik in latere hoofdstukken hoop te spreken. Maar de Sehnsucht naar de blauwe bloem leeft in Europa sinds het Romantisme steeds voort! Het spiritualisme van de hedendaagse letteren is in een zijner frappantste uitingen nog steeds het geloof van de vrije en grenzeloze ziel in ‘the truth of Imagination’. In het verrassende fabelgehalte van vele prozawerken, in de toverachtigste fantasie-dromen, in de afschuwelijkste nachtmerries, in het pijnlijk debat van droom en realiteitszin, komt dit geloof nog steeds tot uiting. Op deze onderscheiden terreinen liggen in onze jongste Nederlandse literatuur: het diep-naïeve credo in de droom en zijn magie bij Johan Daisne, met zijn alles-omvattende aandrift om ‘steen en wolken’ te verzoenen; het onopgeloste conflict van droomvervoering en realiteitszin bij Gilliams en Lampo; de sprookjeswijsheid van Kamiel van Baelen; de rimbaldische verbeeldingsroes van Decorte; de boosaardige en schrikbeklemmende visioenen van Gerrit Achterberg, enz. enz. Aanhangers van het naturalisme zullen het driftige verbeeldingsspel van de hedendaagse dichters, die reikhalzen naar de openbaring van de ziel en haar ongekende mysteriën door de droom, voorzeker afwijzen met de sobere woorden, die Novalis voor meer dan honderd jaar de vader van zijn Heinrich von Ofterdingen in de mond legde: ‘Traüme sind Schaüme’. Novalis had in deze vader van zijn romanheld een late vertegenwoordiger van het rationalisme gezien. Dit rationalisme is niet gestorven. Maar niettemin blijven vele hedendaagse schrijvers de partij van de zoon Heinrich kiezen, die de partij van de vrije verbeelding is en van de ziel die zij als een wereld van wonderen openbaart. De verkondiging, die Novalis met al zijn enthousiasme in het begin van het tweede deel van zijn ‘Heinrich von Ofterdingen’ heeft geschreven: ‘Die Welt wird Traum, die Traum wird Welt’ blijft onverminderd aan de nostalgie der dichterlijke verbeelding voedsel geven. Al heeft deze nostalgie in de moderne letteren ook de verhouding van kunst tot leven en gemeenschap verbitterd, vertroebeld of verbroken, toch heeft zij ontzaglijk de innerlijke wereld van de mens verruimd. | |
[pagina 612]
| |
Maar de droom is op zich zelf beschouwd geen poëzie, noch kennis. Hij staat als een medium in dienst van beide. Hij is een symbool. De romantiek heeft de tekens van de droom met passie bestudeerd en hem als de hoogste en heiligste symbolentaal verheerlijkt. Het is waar dat de romantische verbeelding in ontelbare sprookjes en vertellingen een onberekenbaar en wispelturig spel heeft uitgevoerd, zonder symbolische functie. De wereld schemert weg tot een mistig landschap van het Noorden, waarin de dwaallichten der fantasie naar hartelust kunnen flikkeren, knetteren en spoken. Of zij wordt een sprookjesland waar engelen en dieren, mensen en duivelen door elkander spelen, zich in elkaar verwarren, naam en gedaante verwisselen, naar gelang de auteur als een deus ex machina aan de touwtjes trekt. Dit is vaak het spel der beroesde fantasmagorieën zonder geestelijke draagwijdte bij Arnim en Chamisso, bij sprookjesdichters als Grimm of Nodier. Niet bij allen vertolkt het spel der wilde fantasie in abrupte symbolentaal de jacht naar mystieke essenties zoals bij Blake en Novalis, of verhult zij het gruwelijke inzicht in de metaphysische absurditeit des levens zoals bij Kafka, of vertaalt zij de mysterieuze Ahnung ener onbekende sur-realiteit zoals bij Eluard en T.S. Eliot. Op verre na niet bij allen. Maar in hoogste instantie heeft de Romantiek de droom beschouwd als een zinvol teken, dat de mysteriën van het onbekende in de mens en het heelal reveleert. En deze beschouwing verwierf in de moderne poëzie een onwentelende kracht. De Romantiek was geobsedeerd door het gevoel van een oneindig universum. Zij werd meegerukt door een faustische drift om dit heelal met al zijn onbekende regionen, in de mens en in de geschiedenis, in exotische wereldstreken en in de toekomst, in de verste uithoeken van de cosmos, te doorvorsen. Het gesloten wereldbeeld van het classieke humanisme heeft zij uitgebroken en zich hals over kop gestort in de ervaring van het oneindige, onbegrensde, onbeheersbare, immer-bewegende Worden. Steeds staat zij voor een verte: over de bergen, voorbij de kusten, aan de overzijde der sterren, vóór de eeuwen en niet het minst voor de diepste abyssus van ons zelf. Mysterie der grenzeloosheid van alles, grenzeloosheid en talloosheid der mysteriën. Wie van uit onze tijd over meer dan 150 jaren terugblikt naar de praeromantiek, ziet het gehele gebied van de moderne Europese letterkunde omwoeld en omploegd door de schokken van de onrust der ziel, doorvlaagd met de orkanen van haar geestelijk geweld, om de metaphysische raadselen van het universum in en rond de mens te doorvorsen. Soms angstig en onzeker, soms melancholisch en tragisch, soms wild en verrukt, soms titanisch. Het is deze teugelloze driftigheid van de ziel naar het metaphysische kennen en beleven, die de eerste dichters van de Romantiek heeft geïnspireerd tot een metaphysica der verbeelding, die op de revelaties van de droom is gebouwd. Deze fantastische metaphysica, die de droom als het hoogste geestelijk kenmiddel - soms als van goddelijke aard - verheerlijkt, heeft in de Europese poëzie geheerst tot op deze dag. Aan deze metaphysica ontsprongen de zee-gedichten van Karel van de Woestijne in ‘De Gulden Schaduw’ en ongetwijfeld ook ten dele zijn visioenen in ‘Wiekslag om de | |
[pagina 613]
| |
kim’, alsmede de extasen van R.M. Rilke en W.B. Yeats, enz. Wat is de metaphysica van Adriaan Roland Holst wel anders dan een oerwereld door zijn droom geschapen, een vage en voorwereldlijke planeet zijner verbeelding, die als een erfgebied van de romantische Sehnsucht moet beschouwd? Aan zijn werk, en dat van andere tijdgenoten, kan ons duidelijk worden dat de rustloze zwerftocht van de metaphysische geest, doorheen de ongemeten landen zijner verbeelding, die met de Romantiek is begonnen, niet is voltooid. Deze zwerftocht ‘voorbij de wegen’, doorheen het symbolenwoud der visioenen, naar een polaire ijsvlakte waar alles grenzeloze ijlte wordt, wil niet enkel als een vlucht uit deze wereld maar vooral als een ontdekkingstocht naar een diepere, subliemere, eeuwige werkelijkheid worden begrepen. Waar de zintuigen falen, waar gevoel en rede begeven, kan de droom de dichter voeren naar de verten buiten ruimte en tijd, waar hem die subliemere werkelijkheden worden geopenbaard: met bliksemende aperçus wordt het bewustzijnsgebied tot duizelens toe opengespalkt, nieuwe ervaringsmogelijkheden gapen als afgronden open, mysterieuze raadselschriften van de cosmos worden ontsluierd. Adriaan Roland Holst noemt heden ten dage de dichter een duider van de subliemere, verborgen realiteiten van ons geestelijk bestaan. Andere Nederlandse dichters, Franse en Angelsaksische surrealisten geven, met verschillende nuances, van het dichterschap dezelfde bepaling. Ze is sinds 150 jaren modern. Hölderlin noemde de dichter een priester van het heelal, Novalis een magiër, Tieck een tovenaar, Wackenroder een religieus profeet, G.H. Schubert een profeet der natuur. ‘All art is inspiration’, riep William Blake uit. Wat hij fantasie noemde beschouwde hij als visioen: bron van goddelijke ‘inspiration’ in de dichter en rechtstreekse communie van schepsel met God. Kortom, de Romantiek heeft de dichter verheven tot een hiërophant en de verbeelding als de machtigste bron van Openbaring vereerd. Zij heeft alom in Europa de divinatorische functie van het dichterschap verheerlijkt. Hierdoor knoopte zij, over eeuwen van cultuur, weer aan bij een oorspronkelijke opvatting, die men bij de primitieve volkeren vindt en ook in de prae-classieke tijd van de Griekse beschaving. Men denke aan de bacchantische, pythische, sibillijnse, magische of profetische functies, die in vroegere tijden aan het dichterschap werden toegekend. Het is dan ook niet verbazend dat zovele dichters van af de vroeg-romantiek zich trachtten los te rukken van de kennis door de zintuigen en het verstand, om hun hele bewustzijn vrij te maken tot een volkomen instrument voor de inspiraties van de droom. Zij vluchten uit de lichtzij van het bewustzijn, die door 't klare daglicht van het intellect wordt bestraald, en dompelen zich in de geheimzinnige nachtzij: het schemerrijk van de droom. Daar zullen zij, als priesters en profeten, de openbaring van de irrationele mysteriën ontvangen. Schelling noemde de onbewuste regionen van de droom, buiten de klaarte van intellect en wil, de zonen van de goddelijke revelatie. In deze duistere diepten moest de dichter zich storten en verzinken. Sinds die curieuze tijdgenoot van Novalis, Gotthelf Heinrich Schubert, zijn merkwaardig tractaat schreef over | |
[pagina 614]
| |
‘Die Symbolik des Träumes. Ansichten von der Nachtseite der Naturwissenschaft’ kan men niets van al wat door latere generaties over de functie van de droom in de kunstschepping werd geschreven nog in eigenlijke zin als nieuw beschouwen. Het Symbolisme, de leer der ‘poésie pure’ het expressionisme, het dadaïsme en surrealisme, hebben deze geestdriftige studie en irrationalistische cultus van het droomleven in de letterkunde voortgezet. Ik stip hier even aan dat de moderne psycho-analyse, die in onze eeuw de literatuur diep heeft beïnvloed, de romantische belangstelling voor de droom nog beduidend heeft versterkt. Op de rol van het Freudisme, met zijn leer van het onbewuste, hoop ik in latere hoofdstukken weer te komen. Het moge volstaan hier vast te stellen dat van Novalis en Blake tot T.S. Eliot, Breton en Paul Eluard, kortom over het hele gebied der moderne literatuur, de droom als een belangrijk orakel wordt beschouwd, waarvan de inhoud bij ontwaken zorgvuldig wordt genoteerd, bemijmerd, verklaard en driftig betwist, als gold het een kapitale boodschap van het meest verheven mysterie uit een verborgen hogere wereld. Men kan de grote betekenis, die in de moderne literatuur aan de droom wordt gehecht ook a contrario vaststellen, wanneer men oog heeft voor de verontrusting, die hij zelfs op een hyper-intellectualistisch schrijver als Paul Valéry uitoefenen kon. Deze dichter van de cartesiaanse klaarheid werd vol aandacht, verbazing en achterdocht door het mysterie van de droom geboeid. Hij was verontrust om het gesloten geheim van zijn onkenbaarheid door de rede en omdat hij, buiten elk vermogen van onze wil, met ons speelt als met een passief instrument. In ‘La Soirée avec M. Teste’ wordt de heer Teste er gemelijk toe genoopt het actieve maar blinde aandeel van de slaap en zijn onbewuste droomleven in onze geestelijke werkzaamheid te aanvaarden: ‘Le sommeil continue n'importe quelle idée’ en in: ‘La Jeune Parque’ wordt het grootste deel van het gedicht besteed aan het geheimzinnig leven van de vrouw in haar slaap, waaruit zij zich langzaam ontzwachtelt, tot de ge st ten slotte weer zich zelf volkomen bezit in het licht van het klare verstandelijke bewustzijn. De liefde van de Romantiek tot de droom, als bron van geestelijke revelaties vol diepe symboolkracht, bleef niet tot de eenvoudige vormen van slaap- en dagdroom beperkt. Zij ging bij voorkeur op zoek naar de meer occulte toestanden van bedwelming, duizeling, somnambulisme of delirium, waarin bij totale verdoving van het werkende bewustzijn de meest vreemdsoortige geestelijke ervaringen uit de irrationele diepten onzer psyche naar boven komen. Met evenveel gepassioneerde geestdrift bestudeerden de romantische dichters de vele verschijningsvormen van illuminisme en extase. Zij stonden daar voor de grenzeloze ruimte van de ziel, waaruit hun als uit een pikzwarte nacht de raadselen werden toegesproken. Zij wierpen zich op de exploratie van deze mysteriën, die opdoemden uit de donkere diepten van het bewustzijn. De jongere Romantici, die bij het begin van de beweging samen te Jena vertoefden, leefden er onder leiding van Ritter in broederlijke samenwerking met hypnotiseurs, | |
[pagina 615]
| |
magnetiseurs, telepathiseurs en spiritisten. Solger heeft deze excentrieke bedrijvigheid treffend gekenschetst als een vlinderend spel der verbeelding boven de afgronden van het menselijk bewustzijn. De dwepende belangstelling voor de alchemie is in de Romantiek een algemeen verschijnsel geworden. Vele dichters dweepten ook met Boehme of Swedenborg; Schelling was een aanhanger van de Kaballa, zoals later Hugo en Rimbaud. Schopenhauer wijdde een tractaat aan de occulte wetenschappen. Gerard de Nerval was adept van een Oosterse initiatie-cultus, en vele Franse romantici, alsmede Baudelaire, hebben met passie het martinisme bestudeerd. De dwepende belangstelling voor alle leringen van het occulte heeft bij het einde van vorige eeuw, in de periode van praeraffaëlietendom, symbolisme en neo-romantiek, steeds stijgender vogue gekend. Men denke aan zo verscheidene figuren als Rossetti, Villiers de l'Isle Adam, Huysmans, Retté, Whistler, Rilke enz. In dadaïsme en surrealisme is de innige samenhorigheid tussen de dichters, de zoekers van het occultisme en de beoefenaars der geheime krachten nauwer dan ooit geworden. De experimenten van Breton, Soupault en tutti quanti zoeken innige verwantschap met de gegevens van het oriëntalisme, de trance en de zwarte kunst. Zoals de eerste avonturiers van Jena hun fantastische metaphysica probeerden te bouwen op de mysterieuze experimenten van het galvanisme, het magnetisme en andere gemystificeerde raadselen der natuur, zo confronteren de dichters van de laatste surrealistische lichting hun dromen met de wetenschap van sterrenwichelaars, kaartenlegsters, pendelaars en voyantes van alle kaliber om hun onbewuste ervaringen onderling te vergelijken, ze door gemeenschappelijke discussie te interpreteren en samen een metaphysica op te bouwen op grond van de onbewuste droom. In deze verrassende Wahlverwantschaft van de moderne literatuur met de practijken van het occultisme, in zijn meest verscheidene en abstruse vormen, komt de tomeloze drift van de moderne kunstenaar om de irrationalia van de menselijke ziel en van het menselijk lot te onthullen, wel treffend aan het licht. Geen oordeel van het redelijk verstand, geen zedelijk of godsdienstig beginsel, kan deze prometheïsche ontraadselingsdrift beperken, Met onuitroeibaar fanatisme heeft zij sinds honderd vijftig jaar naar de nachtelijke afgronden van ons geestelijk Ik gepeild: ‘plonger au fond du gouffre... au fond de l'Inconnu, pour trouver du nouveau’. Er is een strenge ascese nodig voor wie die avontuurtocht wagen wil. Niet iedereen is er tegen bestand. Voor velen, voorzeker, was hij slechts een aangelegenheid van mode en pose, maar voor anderen - de grootsten - was hij de laatste en enige reis, het doel van hun leven, een ervaring van leven of dood. Daarom werd hij als een pooltocht-expeditie zorgvuldig voorbereid. Novalis heeft in zijn te weinig gekende Fragmenten een strenge ascese van het dichterschap ontworpen, tot bevrijding van de ziel uit de omknellingen van stof en rede, opdat zij naakt en bereid in de grenzeloze ervaring van het geestelijk Ik zou kunnen duikelen om langs die weg voorgoed in het mysterie te verdwijnen. Er worde hier slechts terloops op gewezen omdat men soms ten onrechte | |
[pagina 616]
| |
meent dat Jean Arthur Rimbaud de eerste was, die in ‘Une saison en Enfer’ de vreselijke geestelijke oefeningen voor de dichter, die ter zelfontdekking van de mysteriën in zijn geestelijk Ik uittiegen wil, heeft neergeschreven: ‘La première étude de l'homme qui veut être poète est sa propre connaissance, entière. Il cherche son âme, il l'inspecte, il la tente, il l'apprend’. Met sobere en norse woorden heeft hij de verschrikkelijke étappes der ascese aangeduid op de weg die de dichter leidt tot de waarachtige kennis van de mysteriën onzer ziel: ‘Il s'agit de faire l'âme monstrueuse: à l'instar des comprachicos, quoi! Imaginez un homme s'implantant et se cultivant des verrues sur le visage. Je dis qu'il faut être voyant, se faire VOYANT’. Het geloof dat aan deze ascese van het dichterschap ten grond ligt is duidelijk; wij horen niet thuis in deze wereld en het is de taak van de dichter voor de mensheid een grootsere, subliemere wereld van de geest te ontdekken. Hij moet de nieuwe Prometheus zijn, de vreesloze duikelaar in de kolken van het onbekende om nieuwe ervaringen naar boven te halen: ‘la quantité d'inconnu s'éveillant en son temps dans l'âme universelle’. Maar daarom moet hij zich alles, elke rust en elke zekerheid ontzeggen. De wereld van de zinnen, van de redelijkheid en de orde verzaken, alle verworvenheden kapotslaan. Hij moet zich welbewust en systematisch ont-aarden. Aan de verschrikkelijke antipode van de burgerlijke en zedelijke orde, moet hij zich gedragen als crapuul, voyou. Met wrede hardnekkigheid moet hij zijn sensibiliteit en alle kenvermogens op de kop stellen: ‘Le poète se fait voyant par un long, immense et raisonné dérèglement de tous les sens’. Misdaad of krankzinnigheid, afzichtelijk lijden of hallucinatie mogen hem niet doen terugdeinzen. Dán alleen krijgt hij een kans (ach misschien!) om met één sprong te storten in het verblindende visioen van de onbekende regionen der ziel, zielsgebieden te ontdekken die nooit werden betreden of vermoed, en aldus de schepping te vernieuwen, Demiurg te zijn. In zijn beschouwingen over de ‘Alchimie du Verbe’ - dichten is occulte toverpractijk! - heeft deze avonturier, met zijn gewone sobere norsheid, sommige resultaten van zijn ascese meegedeeld: ‘Ce fut d'abord une étude. J'écrivais des silences, des nuits, je notais l'inexprimable. Je fixais des vertiges’. Maar het einde was een vroeg en bliksemsnel verdwijnen in een nacht van stilte, dat ieder van ons met een beklemmend gevoel van eerbied en angst vervult. Waarom moest dit razende avontuur van een mensenziel om het laatste en diepste in zich zelf te exploreren, zo plots worden afgebroken door haar vlucht in het stomme zwijgen, waaruit zij nooit is weergekeerd? Zijn de grenzen van de ziel, die zoveel verder liggen dan het straallicht der rede reiken kan, een eeuwig-onbereikbaar geheim? Zijn de nachtelijke regionen van ons wezen een verboden gebied, dat geen mens zonder straf betreden kan? Is het dan waar dat het diepste van ons zelf voor immer gedompeld blijft in de zwarte poolnacht van onmededeelbaarheid? Novalis, Kleist, Rimbaud en zoveel anderen... ja, hoevelen sinds de Romantiek, die de niets ontziende speurtocht naar de oerlanden van de ziel onderna- | |
[pagina 617]
| |
men, verdwaalden in de waanzin, vluchtten in de nacht van het zwijgen of sprongen in de vroege dood! De moderne ervaringsdrift zonder grenzen heeft ook naar kunstmatige middelen gegrepen. Verdovende middelen en sterke dranken worden door de dichter met bewuste systematiek gebruikt om al de genietingen en openbaringen van droom en onbewustheid te capteren. Dit typisch-moderne verschijnsel duikt op in de Romantiek. Coleridge zocht in de opiumroes naar toverdomeinen van droomkennis en verbeeldingsgenot, die niet de onze zijn. In zijn gedichten duiken deze bedwelmende ervaringen op, soms ook verschrikkelijke nachtmerries vol angst en walg, zoals hij in ‘Pains of sleep’ beschreef: But yester-night I pray'd aloud
In anguish and in agony
Up-starting from the freindish crowd
of shapes and thoughts that tortured me...
De dipsomaan Edgard Allan Poe heeft uit zijn alcoholische roes de vreemdste sensaties en schrikbarende fantasmen meegebracht, die hij in zijn avonturen van Arthur Gordon Pym en elders heeft beschreven. Charles Baudelaire heeft getracht al de revelatieve rijkdommen van de droom, met al zijn illusorische genietingen en schrikbaarheden, te secreteren uit alcohol en hasjiesj. Rimbaud gebruikte alcohol en andere stupéfiants om zijn fantasmagorieën te scheppen. ‘Etre soûl... c'est des mystères pleins d'aperçus, c'est le rêve’ zong Paul Verlaine. Onder invloed van Thomas De Quincey's ‘Confessions of an English Opium-Eater’ geraakte Francis Thompson aan laudanum verslaafd, poogde er zich mee te vergiftigen en stierf ten slotte vroegtijdig, als een wrak. In de historie van het expressionisme en het surrealisme vindt men ervaringen van opiumschuiverij en overdadig gebruik van andere verdovende middelen bij de vleet. Voorzeker staat dit verschijnsel in verband met de overgevoeligheid van zenuwstelsel (het verzacht de nevrose maar het kweekt ze tevens!) en met de zinnelijke gewaarwordingslust, die het moderne dichterschap sinds de Romantiek en nog sterker sinds Baudelaire kenmerkt, maar het is toch vooral een vrucht van de ongeregelde en bandeloze drift naar de droom-revelaties van de ‘paradis artificiels’. Morphine, absinth, laudanum, hasjiesj, cocaïne, om het even, indien de ziel door het medium van deze bedwelmingstoestanden haar ongekende facetten maar wil openbaren. (vervolgt.) |
|