| |
| |
| |
[1948/6]
Juffrouw Maria-Elisabeth Belpaire, de goede vrouw van Vlaanderen, op haar doodsbed
| |
Albert Westerlinck
Afscheid van een onwaardeerlijke vrouw
Op 9 Juni is Juffrouw Maria Elizabeth Hyacinthe Belpaire zachtjes ontslapen, in den ouderdom van 95 jaar. Door dit afsterven wordt ‘Dietsche Warande en Belfort’ in rouw gedompeld. Het is waar dat Juffrouw Belpaire in de laatste jaren van haar leven niet meer actief de zorg van onzen opstelraad en ons beheer kon delen. Haar hoge ouderdom liet dit niet meer toe. Maar haar beminnelijke goedheid en haar bestendige belangstelling, haar vurige aanmoediging en haar wijze raad waren voor allen, die samen de verantwoordelijkheid voor dit tijdschrift dragen, tot in de laatste weken van haar leven een onvolprezen steun.
Voor enkele jaren verloor ons maandblad de mannelijke kracht van August Van Cauwelaert. Zijn onverwacht verscheiden werd door zovelen in Vlaanderen als een ontstellend en tragisch nieuws vernomen. De dood van Juffrouw Belpaire kan, in tegenstelling tot de zijne, niet tragisch worden genoemd. Haar leven heeft een gave voltooiing gekend. Haar dood was rijp. Maar niettemin ontvangen wij hem steeds, met weemoed en vrezen, als de ongenode gast, zelfs wanneer hij aangemeld en te later ure komt, vooral wanneer hij ons een bemind en vereerd wezen ontrooft. Al heeft het leven van Juffrouw Belpaire de rijpste en volledigste uitbloei genoten, al kende zij in haar laatste maanden nog slechts één wens: te mogen gaan naar het waarachtige leven aan de Overzij; al was haar nog slechts als enkele troost de hemelse voorsmaak van de H. Communie gebleven, toch kunnen de velen die haar beminden en vereerden zich niet zonder droefheid met haar heengaan verzoenen.
Er is bijna een eeuw verlopen sinds zij op 31 Januari 1853 te Antwerpen werd geboren. Bijna een eeuw op deze wereld te mogen toeven, al zij het dan te midden van het schouwspel ener droeve vergankelijkheid, wordt als een zeldzaam voorrecht beschouwd. Het kan inzonderheid als een unieke ervaring gelden in de wereld van kunst en schoonheid, waar - hoe onbegrijpelijk het ook voorkome - het spel der menselijke vergankelijkheid nog wispelturiger en tyrannieker is dan elders, bijna een volle eeuw te mogen getuige zijn van het onberekenbare gaan en komen der generaties, van de avontuurlijke broosheid van alle artistiek succes. Historisch gezien hoort Juffrouw Belpaire thuis in de artistieke wereld van de ‘milde’ Romantiek en roept zij dus een aevum
| |
| |
op dat voor de hedendaagse jongeren een verwijderd schimmenrijk is geworden. Meer dan zestig rijpe levensjaren scheidden haar ouderdom van die mijner generatie. Hoevele generaties daartussen zijn gekomen en... reeds gegaan! Maar de verering die ieder Vlaming, ook de jongste, aan Juffrouw M.E. Belpaire verplicht is, heeft veel rijker en blijvender grond dan de wankelbare reputatie, die elke artistieke stroming eigen is. Haar figuur was en is verbonden met driekwart eeuws Vlaamse geschiedenis, met den groei van de Christelijk-sociale beweging, met heel de culturele en artistieke ontvoogding van ons volk.
Juffrouw Belpaire werd geboren in een Vlaamse maar Frans-sprekende familie van den hogen stand, die van af het begin van vorige eeuw tot nu, door tal van geleerden, kunstenaars en hoge ambtenaars, aan ons land uitmuntende diensten heeft bewezen. In de familiën Teichmann en Belpaire leefde steeds een aristocratische drang naar beschaving en geestelijke vooruitgang; daar regeerde - en regeert nog - de natuurlijke adel van intellect, voornaamheid en artistieke smaak. Zij die Juffrouw Belpaire ooit hebben benaderd, hebben voorzeker allen zonder uitzondering de ervaring opgedaan welk onvolprezen en onvervangbaar erfgoed het is van een nobel ‘ras’ te zijn.
Van jongsaf verkeerde Juffrouw Belpaire in verfranste hogere kringen, maar haar familie stond nooit tegenover de Vlaams-sprekende volksgemeenschap vervreemd; wel integendeel leefde zij steeds in een welwillend contact met de sociale massa. Door een toeval wellicht, werd de jonge Maria Elizabeth naar het letterkundig gebruik van de Nederlandse taal georiënteerd. Dit toeval was haar contact met de Antwerpse dichter en Vlaamsgezinde volksman Jan De Laet, die haar jeugdverzen wilde verbeteren. Het was dezelfde De Laet, die Hendrik Conscience ertoe bewoog in het Nederlands te gaan schrijven. Het Vlaamse bewustzijn van Juffrouw Belpaire heeft zich, in de daarop volgende jaren, op gans natuurlijke wijze ontwikkeld. Het is immers in zijn groei niets anders geweest dan ‘de natuurlijke en gave uitdrukking van haar gevoel voor rechtvaardigheid en haar aangeboren sociale levenszin en edelmoedigheid’, zoals Dr. Frans Van Cauwelaert het onlangs treffend heeft uitgedrukt. Na haar jeugdcontacten met De Laet en Van Beers, is haar Vlaamsgezindheid tot rijpheid gekomen in de jaren van de schoolstrijd, toen de eis ener Katholieke-Vlaamse solidariteit zich op de concreetste wijze aan haar edelmoedig geweten opdrong. De vriendschap met Hilda Ram, die in de jaren '90 ontstond, heeft haar strijdbare aandacht voor het Vlaamse recht in België nog in belangrijke mate verhoogd. Sindsdien is haar reëel contact met den nood der Vlamingen steeds inniger en completer geworden. In de jaren vóór den eersten wereldoorlog, en ook daarna, heeft Juffrouw Belpaire herhaaldelijk al haar moreel gezag gebruikt, zelfs bij de hoogste dragers van kerkelijk en wereldlijk gezag, om voor de elementaire rechten van de Vlaamse volksgemeenschap in ons land te pleiten.
De Vlaamsgezindheid van Juffrouw Belpaire bleef wars van alle onvruchtbaar negativisme en ijle romantiekerigheid; zij was gekenmerkt door een ver- | |
| |
heven en helderziend realisme. Het zal een van haar schoonste adeltitels blijven dat zij, veel vroeger en juister dan de meesten van haar tijdgenoten, inzag dat de Vlaamse Beweging geen loutere taalstrijd mocht zijn, maar moest ingeschakeld worden in een veel ruimere christelijk-sociale actie voor algeheel volksherstel. Begenadigd door de zuivere intuïtie van haar christelijk levensideaal en van haar vrouwelijke gemoedsadel, heeft zij zeer vroeg begrepen dat de strijd voor het Vlaamse recht in België verbonden was met de grootse taak van een christelijk-democratische en sociale beweging, die de verworden volksmassa's van ‘arm Vlaanderen’ optillen moest uit geestelijk en stoffelijk pauperisme. Een verheven zin voor de verbondenheid-met-het-volk, een christelijke behoefte aan leniging van broeder-en-zuster-nood, was haar als een kostbaar familie-erfgoed meegegeven. Door haar omgang met Monseigneur Schaepman en haar schoonbroer Paul Mansion rond de jaren '70, werd dit nobel begrip van christen-sociaal realisme nog versterkt. Toen Leo XIII zijn wereldbrief ‘Rerum Novarum’ de wereld inzond, had het ideaal van de christelijk-sociale beweging haar gevensgezinde ziel reeds veroverd.
Gedurende driekwart eeuws heeft Juffrouw Belpaire de christelijke liefdadigheid beoefend met vrouwelijk-volstrekten offerzin en adellijke eenvoud. Deze hoge deugd was weer een kostbaar familie-goed. Haar moeder Betsy Teichmann en haar ‘tante Constance’ hebben levenslang de armen bezocht en gesteund. God alleen kent het aantal der duizenden, simpele mensen en artisten, die Juffrouw Belpaire, zoveel zij kon en tot haar laatsten dag, in stoffelijken en geestelijken nood, heeft geholpen. En ons vaderland weet hoe haar onberekende Caritas zich tijdens den oorlog '14-'18 wegschonk, toen zij onze frontsoldaten achter de loopgraven als een moeder bijstond.
Juffrouw Belpaire was een door en door Katholieke, een innig-vrome vrouw. Haar vroomheid was door zoveel tact gekenmerkt, dat zij wellicht nooit een mens ter wereld in de intiemste sfeer van haar omgang met God liet treden. Haar vroomheid was zo discreet. Haar katholieke overtuiging droeg zij naar buiten, rustig en vast. Tot in de jaren '70 heeft in de diep-gelovige families Teichmann en Belpaire een godsdienstige traditie geleefd met liberaal-katholieke tint, die men in de geestelijke tijdsfeer van die decennia moet verstaan. Rond de jaren '70 evolueerde deze christelijke familie-geest evenwel naar een radicaler en strijdvaardiger ‘ultramontanisme’. Twee mensen hebben deze wending in de katholieke visie van Juffrouw Belpaire diep beïnvloed: vooreerst haar rijkbegaafde schoonbroer Paul Mansion (die in 1871 met haar zuster was gehuwd en vader werd o.m. van den groten Germanist Jozef Mansion en den vereerden Leuvensen hoogleraar Kanunnik August Mansion) en daarnaast Monseigneur Dr. Schaepman, dien zij leerde kennen toen hij naar aanleiding van het Nederlandse Letterkundige Congres van '73 bij de Belpaire's kwam logeren. Het ultramontanisme van dezen stoeren, van strijdlust blakenden Romein heeft haar religieuze verdieping en haar strijdend geloofsbewustzijn bevorderd. Toen kwam de schoolstrijd. Tot in haar laatste jaren getuigde Juffrouw Belpaire graag voor haar geloof. Verdraagzaamheid was haar én door
| |
| |
christelijk besef én door hoge beschaving aangeboren. Maar fier en beginselvast kwam zij uit voor haar geloof als voor haar kostbaarsten rijkdom.
Van jongsaf richtte haar ontwikkelde kunstzin zich bij voorkeur naar de gebieden van letterkunde en muziek. Naar het schijnt schreef zij reeds verzen op haar negende jaar. De beoefening der muziek behoorde tot de traditie van haar familie. Haar hoge geestesgaven, haar zeer verzorgde opvoeding in een zeer beschaafd familie-milieu maakten haar volkomen vertrouwd met het artistieke en wetenschappelijke leven in het Europa der 19e eeuw. Zij was, van in haar jeugd, doordrongen met de beste voortbrengselen der Franse, Engelse en Duitse Romantiek. De Musset, Lamartine, de Lake-poets, Dickens e.a. zijn levenslang haar lievelingsschrijvers geweest. Zij kwam zelf als schrijfster pas tot geestelijke rijpheid toen de Romantiek in Europa reeds was uitgebloeid; maar de latere stromingen als het naturalisme, het symbolisme en de neo-romantiek, het fin-de-siècle, het expressionisme, de nieuwe zakelijkheid, enz. enz. hebben haar nooit beroerd. Tot haar laatsten dag voelde zij zich als schrijfster bij voorkeur thuis in de geestelijk-artistieke heimat van haar jeugd, het Romantisme. Menigvuldige invloeden heeft zij als schrijfster ondergaan: De Laet en Van Beers hebben haar gericht; het internationale klimaat der romantische poëzie heeft haar gevormd; vele schone vriendschappen hebben haar artistiek leven bevrucht: de vriendschap met Hilda Ram, ietwat later met Louise Duykers, later nog met Johannes Joergensen (wiens werk zij vertaalde) en August Van Cauwelaert. Maar als idealistische vrouw vond zij vóóral haar geestesvoedsel bij de dichters en denkers van het romantisch katholicisme der 19e eeuw: Newman, Ozanam, Lacordaire, Gratry, en in Nederland Schaepman. Deze zijn haar waarachtige meesters geweest. Voor haar, zoals voor hen, is de ware kunst de zuster van de heiligheid; ze is, volgens het idealisme der Katholieke Romantiek, ten nauwste verwant met religieuzen oneindigheidsdrang, liefde, genialiteit, geestelijke passie en extase. Deze hoofdgedachten
vindt men dan ook terug in haar essay ‘Christelijk Ideaal’ - haar meest kenmerkende boek - en in een uitvoerige reeks van kunstbeschouwingen, waarin zij haar bewondering voor enkele meesters van de Europese muziek en literatuur met idealistische geestdrift vertolkte: Beethoven, Lacordaire, Dickens, de beoefenaars van den landelijken roman in de Romantiek, enz. Haar Beethoven-studie, nog onlangs in het Frans vertaald, is ongetwijfeld in essayistisch opzicht haar belangrijkste boek. De verzen en het verhalend proza van Juffrouw Belpaire moeten, althans in dezen tijd (want wie weet ooit wat onze naneven-in-de-kunst zullen menen?), als onbelangrijk worden beschouwd. Enkele fragmenten van haar essayistisch oeuvre behouden waarde op zichzelf; de andere zijn boeiende bronnen voor de kennis van haar persoon en haar tijd.
Een groot deel van haar oeuvre bestaat uit mémoires en biografie. In een omvangrijke reeks herdenkingsgeschriften heeft zij haar piëteitvolle herinneringen aan voorname familie- en levensgebeurtenissen, met gevoeligen tact en nauwkeurige kennis, neergeschreven. Haar boek over haar vader Alfons Belpaire, haar biografie over Constance Teichmann, haar drie lijvige boekdelen
| |
| |
over de familiën Teichmann en Belpaire, en haar zopas uitgegeven mémoires ‘Gestalten in 't Verleden’ getuigen niet enkel van zeer bewuste verknochtheid aan haar stam, maar bevatten ook veel waardevol materiaal voor de studie van het Vlaamse, inzonderheid Antwerpse, cultuur- en volksleven in de 19e eeuw. Het hele bestaan van Juffrouw Belpaire was verstrengeld met het écht-Vlaamse artistenleven te Antwerpen in de tweede helft van vorige eeuw. Mannen als De Laet, Van Beers, Tinel, Benoit, Blockx en zovele anderen heeft zij van nabij gevolgd. Ook de mémoires over haar vriendschap met August Cuppens - vijf en twintig jaar Vlaamse vriendschap - zijn in litterair-historisch opzicht niet zonder belang.
De artistieke blik van M.E. Belpaire bleef evenwel nooit beperkt tot haar stad of haar land. Zij had een aangeboren drang naar geestelijke ruimte, die over alle grenzen heenwil en zich niet opsluiten kan in zijn tijd. Haar reine drift tot het Schone was open en onbevangen! Lang voor de term Europeanisme in dit land een veelgebruikte slogan werd, was zij volkomen vertrouwd met het beste dat twintig eeuwen Europese beschaving ons aan litteraire, musicale en beeldende kunst hebben geschonken. Hoe vaak heeft deze veelzijdige en ruime gevormdheid mij, en voorzeker al de anderen die haar benaderden, met eerbied vervuld! Van hoevelen onder onze kunstenaars en letterlievenden kan worden getuigd dat zij Goethe, Shakespeare, Dante, de Franse classieken, kortom het beste uit het litteraire erfgoed van Europa, werkelijk kennen en er zich mee voeden als met hartelijk, stevig brood? Er zijn teveel dichters in Vlaanderen, wier litteraire cultuur niet verder reikt dan de kennis van hun twintig- of dertigjarige tijdgenoten of hoogstens opklimt tot... Karel Van de Woestijne en de Tachtigers. Daarom o.m. hebben zij ook zo bitter weinig te zeggen. Juffrouw Belpaire was - door haar hogen ouderdom - grotendeels vervreemd van het huidige litteraire leven in ons land, al volgde zij het van verre. Maar men kon niet bij haar komen - tot in de jongste maanden! - of zij had een belangrijk en blijvend gedichtenboek of essay, uit het beste van Europa's litteraire schat, in lectuur. Dante's Comedia, Shakespeare's drama's, de Franse classieken, de meesters der Engelse en Duitse Romantiek, de laatste sonaten van Beethoven, enz. zijn levenslang haar geestelijk voedsel geweest.
Het is waar dat de artistieke critiek van Juffrouw Belpaire aan enkele euvels lijdt, deze critiek blijvende betekenis ontnemen: ze liet zich te uitsluitend leiden door de geestdriftige gevoeligheid van haar vrouwelijk en romantisch gemoed; volgens de praecepten der christelijk-geïnspireerde Romantiek identificeerde ze, ten onrechte, de kunst met religieuze waarheid of zedelijke grootheid en meende zij eveneens ten onrechte, dat de kunstcritiek een zaak van ‘bewondering’ is. Het is hier niet de plaats om op deze vergissingen verder in te gaan, waardoor enerzijds de kunst valselijk als een uitingsvorm van religie wordt overschat (vergissing, die aan alle christelijke en onchristelijke romantici eigen is) en anderzijds aan de zuiver-aesthetische of onwetenschappelijke normen wordt tekort gedaan. Door gebrek aan inzicht in de essentiële onderscheidenheid van het ethische en het aesthetische of van het religieuze en het
| |
| |
wetenschappelijke standpunt, jaagt zij soms de aesthetische waarde van het werk van geloofsgenoten al te geweldig op, terwijl zij af en toe niet zonder scherpe vooringenomenheid tegenover het werk van ongelovige ‘modernen’ kan staan. Heilig vuur en geestdriftig gevoel konden ook in haar polemieken het tekort aan soliede dialectiek niet vergoeden, zoals door haar twistgesprek met August Vermeylen wordt bewezen. Al gaat dan de artistieke critiek van Juffrouw Belpaire van uit vakkundig standpunt beschouwd, aan zware fouten mank, toch was zij in haar leven een bij uitstek gecultiveerde humaniste, met een fijnen en ruimen smaak begaafd. Meer dan in haar scheppend werk ligt haar grootheid in haar levensideaal en haar levensbeeld, zoals het door allen die haar mochten benaderen werd bewonderd en zoals het in haar instellingen voortleeft.
Ontelbaar zijn de initiatieven, die Juffrouw Belpaire nam tot bevordering van het cultuur- en kunstleven te Antwerpen en elders.
Wij hebben er vóór enkele maanden, naar aanleiding van haar viering, op gewezen dat zij de eerste belangrijke concentratie van Katholieke Vlamingen op het plan der cultuur verwezenlijkte, toen zij in 1898 de kring ‘Eigen Leven’ stichtte: een zeer beperkte groep van ‘vurige geesten, die de ziel moest worden van de Vlaamse Beweging’. Vele verdienstelijke pioniers, priesters en leken, waarvan velen thans reeds zijn vergeten, maakten er deel van uit: de Limburgse priesters Lenaerts en Cuppens (met hun folkloristisch-litteraire tijdschrift ‘Het Daghet in het Oosten’), Joris Helleputte, Alfons Janssens, de Antwerpse priesters Lauwers en Drijvers, Kan. Muyldermans, Dr. Laporta, Karel Brants, Vliebergh, Scharpé, enz. In dien vriendenkring ontwierp en verwezenlijkte zij het plan: de ‘Dietsche Warande’, die in 1855 door Jozef Alberdingk Thym was gesticht en na zijn dood naar Vlaanderen was verhuisd, waar ze door zijn broer, de Leuvense hoogleraar Paul Alberdingk Thijm werd bestuurd, en ‘Het Belfort’, in 1886 door volksvertegenwoordiger A. Siffer te Gent opgericht, tot één groot christelijk cultuurtijdschrift te versmelten. De naam van Juffrouw Belpaire blijft aan deze her-stichting en heel den groei van ons tijdschrift verbonden. Wanneer wij over een paar jaren ons gouden jubileum vieren, zal in het historisch overzicht haar werkzaamheid voor ons tijdschrift, als een belangrijk feit in de Vlaamse cultuurgeschiedenis, uitvoerig worden belicht.
Ook in andere stichtingen als ‘De Artistenmis’ en het ‘Belpaire-Teichmann-comité’ heeft zij haar allesgevende zorg voor het welzijn van het Katholieke cultuurleven getoond. Door deze stichtingen blijft, ook na haar dood, haar ideaal in een bestendigen vorm bewaard.
Met bijzondere voorliefde schonk zij haar geestelijke en stoffelijke zorg aan de opvoeding der Katholieke jeugd. De schoolstrijd heeft er sterk toe bijgedragen om deze voorliefde in haar te wekken. In 1879 droeg zij bij tot de stichting van het Anna Bijns Genootschap, dat Katholiek en Vlaams van strekking was en te Antwerpen scholen opende, waar bekwame leerkrachten zich wijdden aan de opvoeding der jeugd in voormelde richting. In 1902 volgde
| |
| |
de stichting van het Instituut Belpaire, een vrije school waar door katholieke lekenkrachten een christelijk-gericht onderwijs werd geschonken. Jarenlang voordat de vervlaamsing van het vrije M.O. door het Belgisch Episcopaat werd ingevoerd, stichtte zij in 1912 de Vlaamse Sint Lutgardis-school. Duidelijker dan wie ook zag Juffrouw Belpaire de voorname rol, die in het groeiproces van de Vlaamse volks-beschaving aan de vrouw moest toekomen. Daarom stelde zij in 1919 met eigen middelen een vlaamsgezind hoger onderwijs-instituut ter beschikking - de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen te Antwerpen - waar de katholieke vrouwelijke jeugd een ruime opvoeding kan ontvangen tot fijne, hogere geestes- en gemoedsbeschaving. De ideeën over opvoeding van Juffrouw Belpaire waren persoonlijk en sympathiek. Zij werden grotendeels door J.H. Newman en andere meesters van het christelijk humanisme geïnspireerd. Zij had een vrouwelijken en artistieken afkeer voor dorre boekengeleerdheid. De pure wetenschap genoot niet haar onvoorwaardelijk respect. Wanneer zij, met beminnelijke ironie, over ‘professoren’ sprak, maakte zij gaarne het zó essentiële onderscheid tussen fossielen en mensen. Het ideaal van den kamergeleerde, als een blinde mol begraven, en ‘nourri dans le sérail’, kon zij niet zonder humor zien en het plechtig academisme was meermaals aanleiding tot haar fijn-geestigen, maar steeds milden spot. Doch zij waardeerde zeer hoog de levende originaliteit van een scherp, en liefst nog speels, intellect. Om zeer vele redenen had zij, in zake opvoeding en cultuur, een afkeer tegen elken vorm van rationalisme. Het rampzalige ‘bourrage de crâne’, waartoe de opvoeding (?) in middelbaar en hoger onderwijs, onder invloed van het rationalisme van vorige en het pragmatisme van deze eeuw is ontaard, beantwoordde niet aan haar zin voor rijpe geestescultuur en fijne gemoedsbeschaving. In
de stichting van de Hogeschool voor Vrouwen, waar een opvoedingsgedachte heerst die mijlenver staat van eenzijdige en kunstmatige congestionnering der hersenen, heeft zij haar zuiver humanistisch opvoedingsideaal ten volle kunnen verwezenlijken. Het is een feit dat, zo ons onderwijs nog ooit gezond wil worden, dit ideaal en geen ander alom zal moeten doorbreken. Juffrouw Belpaire had de helderziendheid en den moed van een pionier. Zij ging, zoveel het haar gegeven was, tegen den stroom in, en - zo willen wij hopen - aan den komenden tijd voorop!
Wie eens de levensgeschiedenis van Juffrouw Belpaire wil schrijven, zal enkele heerlijke bladzijden moeten wijden aan haar heilige liefde voor Waarheid en Recht. De onwrikbare moed, waarmede zij haar overtuiging in alle omstandigheden voorstond, was een mannelijke trek in deze hoogstaande Vrouw. Zij, die het Kerkelijk Gezag zo diep eerbiedigde en beminde, heeft niet geaarzeld op waardige wijze publiek te protesteren, toen Kardinaal Mercier in 1906 verklaarde dat het Nederlands geen geschikte taal was voor de wetenschap en het hoger onderwijs. Zij heeft in haar jongste mémoires dit spijtig maar helaas onvermijdelijk conflict met den groten Kardinaal verteld. Het onrecht van twee Duitse overvallen en bezettingen kon niet aan haar voorbijgaan, zonder dat zij dit met scherpe verontwaardiging bestreed. Tot in de
| |
| |
jongste maanden leefde zij, met passie voor waarheid en recht, sommige jammerlijke feiten mee, die het welzijn van volk en vaderland bedreigen. Het nietsontziende anticlericalisme en de viezigheden van sommige links-litteraire pers, waardoor deze naoorlogstijd in ons land helaas mede wordt gekenmerkt, vervulden haar met afkeer. Het onrecht, dat onzen Koning Leopold III wordt aangedaan, krenkte haar diep. En even oprecht was haar verontwaardiging om het mensonterend instinctivisme én de anti-Vlaamse furie én het anti-katholieke fanatisme, waardoor de noodzakelijke repressie te onzent in menig opzicht tot een beschamende episode uit een barbaarsen vóórtijd van het mensdom is ontaard. De waarheidsliefde van Juffrouw Belpaire was niet van dien aard dat zij verkeerssignalen plaatste op wegen waar geen mens voorbijkomt of waar alle mensen reeds lang voorbij zijn gegaan - zoals vele hooggeplaatsten doen; - neen, waar de waarheid ook in nood was, vond zij zonder enig verwijl de reine liefde en den dapperen moed bereid om er zich ten volle voor in te zetten.
Haar eerbiedwaardige en beminnelijke figuur is nog bij leven in de ogen van haar volk gegroeid tot een ideaalbeeld van waarachtigen vrouwelijken adel. Sinds meer dan twintig jaar had zij zich uit het publieke leven teruggetrokken. Maar haar naam was voor tienduizenden een symbool geworden. Buiten de muren van haar eenzaamheid leefde en bloeide zij in haar vele instellingen voort. En nog werd ieder uur aan haar kamerdeur geklopt om uitkomst, om raad, om troost en steun.
Moge haar symbool-geworden Beeld in de ziel van ons volk worden bewaard. Moge het inzonderheid blijven leven in de harten van de ontwikkelde vrouwen en studerende meisjes van ons land. Men heeft haar vrouwelijke adel met zovele stralende aureolen omkranst: Mamieke, de Moeder van Vlaanderen, de Wijze Vrouw van Vlaanderen, hebben sommigen haar genoemd. Ik heb vaak, in het diepste des harten, gedacht aan den soberen maar heerlijken titel, dien men vroeger eens aan een ander innemend vrouwenbeeld in de Nederlandse geschiedenis - Maria Tesselschade - heeft geschonken: evenals zij was Juffrouw Belpaire een ‘onwaerdeerlijcke vrouw’. Niemand heeft in de Vlaamse geschiedenis de ideale rol, die de vrouw met haar eigen gaven in de beschaving vervullen kan en móet, zo volkomen belichaamd als zij. Ach, hoe zeldzaam zijn in de duizendjarige geschiedenis der volkeren zulke onwaardeerlijke vrouwen en hoe jammerlijk worden ze gemist!
Er zou een vrouw moeten zijn, om den adel der vrouwelijkheid van Juffrouw Belpaire op waardige wijze te verheerlijken. Hij is zo veelvoudig en subtiel. Hoe zou een man naar juistheid kunnen roemen over dat intuïtieve oordelen, dat delicaatste denken met de vingerspitsen, dat een begaafde vrouw als Juffrouw Belpaire eigen was en waardoor zij mensen en dingen zo haarfijn en pijlsnel wist te schatten; een man, die - wacharme! - alleen met de hersenen denken kan! Hoe zou een man naar juistheid de gaven loven van deze bij uitstek vrouwelijke humaniste, met dat harmonisch samenspel van minzaamheid en waardigheid, voornaamheid en eenvoud, mildheid en karaktersterkte, tact en radicalisme, schoonheidszin en intelligentie, vrome godsdienst- | |
| |
zin en schone menselijkheid. Hoe zou een man ten slotte een waardig beeld kunnen schetsen van een vrouwelijk leven als het hare, dat een overstelpend poëem van Moederlijkheid en Liefde was?
Het wonderwerk van deze persoonlijkheid is gekiemd en gegroeid in den geest van het Christendom. Het mag een trots der Christenen zijn, dat het geloof een mensenbeeld kan scheppen als het hare. Zulke levensgrootheid en -schoonheid blijkt slechts mogelijk voor den mens, die het besef van het liefderijke kindschap Gods levenslang, onuitwisbaar en puur, in zijn ziel houdt geschreven. De sleutel van de uitzonderlijke levensgrootheid van Juffrouw Belpaire ligt wellicht begraven in haar geheim: dat zij voor haar God steeds een kindje is gebleven. Naar het woord van Kristus zullen geen anderen het hemelrijk binnengaan dan die deze nederige wijsheid hebben begrepen. De laatste woorden die zij herhaaldelijk murmelde, toen zij op de grens tussen dit aardse leven en den aardsen dood vertoefde, waren de laatste regels van Goethe's ‘Erlkönig’:... in seinen Armen das Kind war tot. Roepen deze afscheidswoorden ons niet de laatste kinderlijke frazelingen van Guido Gezelle - die andere diep-en-reine kinderziel! - voor den geest? Ook in hem leefde nog, aan de laatste grens tussen wake en slaap, het pure kindergeluk des dichters, die zo graag de ‘veugeltjes schuffelen’ hoort.
Maar deze wonderkinderen van God zullen in Zijn Rijk de eersten zijn. Reeds maanden vóór haar dood toefde Maria Elizabeth Hyacinthe Belpaire, met helderen geest en vurig verlangen, bij het geluk van de ‘Overzij’ en beloofde zij ginds voor al wat haar op deze wereld in Gods naam dierbaar was, zonder ophouden te bidden. Er kan dus van geen werkelijk ‘afscheid’ sprake zijn.
|
|