| |
| |
| |
Walther Vanbeselaere
Conservator bij het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen
De schilder H.V. Wolvens
Hij geldt voor 't ogenblik als de meest voortvarende onder de schilders die men, met een benaming die steeds minder toereikend blijkt, tot ‘Animisten’ doopte. Vaandrig is Wolvens eigenlijk niet. Want, moet men de generatie van beeldende kunstenaars die thans tussen de veertig en de vijftig jaar oud zijn opvatten als staande in felle reactie tegen hun expressionistische voorgangers, in werkelijkheid zijn ze onderling aan elkander weinig verschuldigd. Feitelijk is er in hun verzet tegen het Expressionisme, dat ze elk afzonderlijk en aanvankelijk onwetend van elkaars streven gevoerd hebben, onloochenbaar een zekere samenhorigheid die het bestaan van een algemene stroming bewijst en die de groepering tot generatie wettigt, doch bij het zeer uiteenlopende der persoonlijke geaardheden kan moeilijk van een gemeenschappelijk programma, laat staan van een school, gesproken worden. Maar het valt niet te ontkennen: onder die Animisten is Wolvens het felst borrelende temperament, de stoutste hartstocht, de man met de meest frisse en de meest wijdse visie; hij is de meest levenslustige en productieve en, van huis uit, de spontaanste ‘schilder’. Dáárom is de woeling rondom zijn naam het hevigst, daarom wordt hij in het zinneloos debat waarbij in 't bizonder de kritiek Animisten tegen Expressionisten in 't harnas wil jagen, als tegenhanger van Permeke, ofwel hoog verheven ofwel, als ‘reactionnair’ volslagen genegeerd.
Hij is thans een rijp man, de vijftig voorbij. Achter hem ligt een lange tijd van duchtig werken, waarin men slechts zelden zijn naam hoorde noemen. Ruim vijftien jaar geleden ontvlood hij Brussel om zich te Brugge in die afzondering terug te trekken, waar de schone en sterke liefde, die het leven ontdekken zou, werd en groeide en zich pantseren kon.
Zoals hij zelf eens zei: in die jaren was er veel moed nodig om een nieuwe weg naar het onbekende in te slaan, om zich schrap te zetten tegen het meeslepende Expressionisme, dat toen, in zijn onvermoeibare kampkracht, zegevierend tot de stoutste gevolgtrekkingen van zijn doelstelling was overgegaan en door de meest gezaghebbende stemmen met reden als de grote kunst van het heden voorgehouden werd. Om die beslissende stap te zetten was er vooral dat enig onontbeerlijke vereist: de vonk der scheppende drift die de stootkracht
| |
| |
is van de eigenzinnige gedragingen van elke persoonlijkheid. Hij werd gedreven door een niet te verklaren innerlijke drang, door een onrust die tegelijk tot volgzaamheid en tot verzet dwingt, door het fluïdum der echte bezieling, dat we, achteraf beschouwd, als de wezenlijke en alles verklarende inzet van een nieuwe kunstwil begroeten. Wolvens ging in op dat soort van koppige wrok en wantrouwen tegenover datgene wat hij eens als het alleen-zalige verdedigd en bewonderd had en waaraan zich de durf van zijn jeugd gevoed had. Is die wrok eigenlijk wat anders dan het doorbreken van de wil om hetgeen anderen verkondigden voorgoed terzijde te zetten en voortaan alleen in het zelf-ervarene te geloven? De werkelijke kunstdaad, de enige die een boodschap kan zijn, blijft immers: het onvooringenomen, geheel opnieuw beginnen, het staan vóór het leven en al het zichtbare als een spiegel die voorheen nooit een beeld zou opgevangen hebben, het ‘zuiver als een oog zijn’, dat meteen het merkteken van de begenadigde is.
Naar het inzicht van sommigen is een langzame wording een bedenkelijk teken in het kunstenaarsleven. Men wenst de goddelijke gave heel vroeg aanwezig te zien. Feitelijk is de trage voortgang doorgaans het meest normale verloop, en pas retrospectief gezien nadat de schone bloeitijd is aangebroken, merkt men, met zekere verwondering, hoe alles zich toch nog vrij vlug voltrok, en hoe het eigene ook al in de vroegste pogingen besloten lag. Trouwens, hoogst uitzonderlijk komen heel jong begaafden voor, die haast dadelijk in diepste oorspronkelijkheid en bijna geheel ondanks zichzelf zich uiten, maar bij wie dan ook meestal het wonderbare vuur even vlug uitdooft als het onverwacht ontvlamde: zulk een geniale meteoor, een door de goden uitverkorene, was Ensor. Een geleidelijke ontbolstering stemt daarentegen misschien tot groter vertrouwen, omdat ze tot de logica van het groeiende leven behoort, omdat ze evengoed voortspruit uit rijpend besef (met een daadwerkelijker aandeel van de geest en van de wil) als uit onverklaarbare drang en ook omdat ze steviger waarborg biedt voor een uiteindelijk brede en machtige ontplooiing.
Ook Wolvens werkte, zoals trouwens al zijn expressionistische voorgangers, in een proces dat over jaren liep, aan de bewustwording en aan de opklaring van zijn eigen zienswijze. Hij omgordde zich met het zware juk van een arbeiden zonder verpozing, met als enige verborgen én veilige hoop, het vinden van een weg waarvan hij, door het onfeilbare instinct gedreven, het bestaan wist te midden van het verre onbekende.
Van den beginne af, vooraleer hij zich tot volkomen zelfstandigheid loswoelde, bleek hij een zeer ontvankelijke natuur, door en door een ‘schilder’ en ook een romantisch-dwepende: er was de vlam van een wilde passie die tot het grijpen naar de stoutste vorm, - toen was dat de expressionistische -, aanzette; er was het doorleven en het uiten van deze ontroering uitsluitend door de taal van een sombere kleur, die dan ook als ‘bezield’ voorkwam, en er was ook de uitbundige vreugde om de weelde en om de soepelheid van de gebruikte materie, die hem heel vroeg tot zware en woeste empatementen dreef. Een opvallende diepmenselijke inslag en een uitgesproken dichterlijke innig- | |
| |
heid kwamen meteen tot uiting in een merkwaardige reeks ‘oude mannetjes’ en ‘vrouwen’ die tot het beste van zijn vroeg oeuvre behoren. Maar hij was toen reeds, wat hij bij uitstek blijven zou: een scherp schildersoog, een ongewone schildershartstocht.
Doch dat enthousiaste begin was slechts een belofte en er waren er legio die schijnbaar met veel méér begaafdheid dan hij van wal staken maar nooit terecht kwamen. Alles viel nog te doen. Permeke was lang de meest bewonderde en zeer traag zou uit de vrij brutale visie en factuur van de beginneling, uit de expressionistisch hortende vorm, die zo duidelijk de stempel van het ontleende droeg, de eigen ziens- en uitdrukkingswijze groeien. Zoals Permeke zelf eens in het klare koloriet, dat hij van de luministen erfde, gaandeweg de donkere drift joeg van een levensgevoel dat zich in primair-‘wanstaltige’ vormen en in primair zwaarklinkende kleur zocht uit te spreken, om alleen op de meest kernachtige wijze de essentie van zijn ontroering te uiten, zo blies Wolvens geleidelijk over de sombere, Permekiaanse baaierd een frisse bries en een helder licht, die de natuur weer dat eenvoudig en vertrouwd uitzicht zouden geven, dat we thans begroeten als de vernieuwde erkenning en in-stand-houding van een sinds Van Eyck gehuldigde, specifiek Europese visie; een visie, waarvan men zeggen kan, dat ze een bestendige poging is tot verzoening tussen de uiting van de zeer persoonlijke, de eigenlijke artistieke wijze van zien en voelen van de kunstenaar en de weergave of nabootsing van de werkelijkheid, waaraan aldus een bepaald objectieve waarde wordt toegedacht, die voor elke mens, in zekere mate, ongeveer dezelfde zou zijn. Zeker, en dat is juist zijn kracht: ook Permeke geeft ons waarachtige natuur. Op machtige wijze zit hij in haar vastgeankerd. Doch zijn streven - dat van zijn gehele generatie - was ernaar gericht, in plaats van de nadruk te leggen op de verzoening tussen de nabootsing van een objectieve natuurvorm en de eigenlijk artistieke vorm, eerder te wijzen op wat de eigenlijk beeldende waarde door een te uitvoerige gebondenheid aan de algemeen aanvaarde realiteit, aan magische kracht kan inboeten. Het beginsel ‘weergave der
natuur’ werd door het Expressionisme tot zijn hoofdzakelijke functie, tot zijn meest kernachtige betekenis teruggebracht: van uitweidendnabootsend (zo men wil: realistisch of impressionistisch) werd het tot elementair voorstellingsteken, streng figuratief, met als eigenlijke opdracht het onderwerp van het schilderij voor de toeschouwer duidelijk aan te geven. Het pleit voor het feilloos beeldend instinct der Vlaamse expressionisten, dat ze zich niet door loutertheoretische gevolgtrekkingen van het dualistisch wezen (nabootsendfiguratief en louter beeldend) der plastische kunst lieten afleiden, niet in louter abstracte experimenten verankerd geraakten, maar het figuratieve element als onafscheidbaar bleven opvatten van de eigenlijk artistieke vorm: het imitatieve element is immers de brug tussen toeschouwer en schepper, waardoor we in zijn rijk worden binnengeleid en hem op het spoor kunnen volgen.
Gezien van uit een expressionistisch standpunt kan het Animisme, en in 't bizonder de daad van Wolvens, als fel reactionnair beschouwd worden. Naar de overtuiging der verstokte en dan ook kortzichtige verdedigers van de expres- | |
| |
sionistische visie wordt met één slag de hoge spiritualistische vlucht geknakt en daalt men terug naar een platvloers vastkleven aan de natuur. Feitelijk was geen andere uitweg ter vernieuwing mogelijk. Niet enkel in het reïntegreren van het heldere, ‘natuurlijke’ licht, geuit in een klaar koloriet, bestaat het negeren der expressionistische voorgangers, doch het gehele voorkomen van mens en dingen, de keus van het onderwerp, kortom: de totale visie, onderging een wijziging. Gaandeweg lijkt alles weer verbazend ‘natuurlijk’, gewoon en alledaags. Het kunstenaarshart staat onthutst vóór tot dan toe banaal en nietszeggend geachte dingen, waarvan echter blijkt, dat zij beslist op meer bescheiden maar juist daarom op een bizonder ontroerende wijze de kern van het levensmysterie in zich schuil houden. Alles heeft immers zijn eigen geur en zijn eigen karakter, zijn eigen ‘ziel’, en alles leeft door het licht. Dàt uit te spreken is het nieuw parool geworden: het onbenulligste stationnetje, zonder één reiziger, bij 't krieken van de morgen; te midden van de velden, een eenzame barreel, waarvan we het stille bestaan niet vermoedden; het stadspark waardoor we dagelijks liepen zonder eigenlijk ooit iets te ‘zien’; een laantje of een café-terras, in hun verlatenheid of oplevend door wandelaars of bezoekers; een wit huis, uit het einde der vorige eeuw, dat we altoos voor volslagen stijlloos sleten en dat plots een heel eigen karakter blijkt te hebben; de kachel in de keuken, de slaapkamer met het ouderwetse mahoniehouten bed, een ziek kind dat bij het opstaan aarzelend weer tot het leven ontwaakt, de gedekte tafel met
spijzen en vruchten: alles dankt zijn eigen stem, zijn haast menselijk aandoende individualiteit, aan de natuurlijk-ongekunstelde en bescheiden manier waarop het zonder meer zichzelf is, alles laat zich gelden door de aard van het licht, dat de genster in het oog van het leven is.
Uit dit terug naar de natuur mag niet afgeleid worden, dat de schilderwijze en de eigenlijk artistieke visie op reactionnaire wijze gelikt of braaf zouden geworden zijn, en zich aldus in een gretig onthaal, ook vanwege een oningewijd publiek, zouden mogen verheugen. Vanwege de leek wordt thans eenzelfde mate van artistiek begrip vereist als toen, bij het genieten van expressionistisch werk. Bij de animisten is de bekommernis voor de kunstzinnig-gave vorm evengoed een bestendige onrust als bij hun voorgangers. Elke stap die hen nader bracht tot vertrouwelijker omgang met de natuur sloeg in hen ook heftiger de angst wakker, dat ze ook maar iets van de door het expressionisme verworven bevrijding van het naturalisme, iets van de artistieke zelfstandigheid zouden in boeten. Bij een vertrouwelijke omgang stelt men vast, hoe het verlangen naar voortdurende vormelijke frisheid, de wil om noch in verstarring noch in herhaling te vervallen, hand in hand gaat met het toegeven aan de aangeboren drang om het leven steeds meer in zijn eenvoudige en vertrouwde vorm op het spoor te geraken.
Laten we nog even terugkomen op de lichtvaardige bewering, die het Expressionisme zonder meer als revolutionnair wil voorstellen, het Animisme als tam-reactionnair en die daardoor het eerste essentieel als iets nieuws aanbrengend opvat, het tweede als jammerlijke inzinking wil doen doorgaan. Er is wel- | |
| |
licht geen tweede stroming die met zoveel nadruk, ter staving van haar inzichten, op voorgaande kunstvormen heeft beroep gedaan als de expressionistische. Men kan zich niet indenken wat het Expressionisme zou geweest zijn zonder de aanmoediging en de elementen die het o.a. putte uit de kunst der primitieve volkeren, uit de archaïsche periode van de Griekse en van de Romeinse kunst, uit de Romaanse kunst, uit talrijke meesters onzer Westerse kunst en ten slotte uit de volkskunst. Die som van ontleningen belet echter niet, dat het Expressionisme tot een zeer eigen stijl is uitgegroeid, zoals we thans reeds, retrospectief bekeken, voor een goed deel kunnen vaststellen. Wat het Animisme ten slotte veilig, als aanwinst, aan wal zal brengen is thans nog niet duidelijk uit te maken: de hele generatie is in volle gisting.
Achteraf beschouwd is het Expressionisme ook een geleidelijk doorgevoerde consequentie geweest van bepaalde beginselen die dadelijk na het Impressionisme werden vooropgezet en al gedeeltelijk in het werk van Gauguin, Cézanne en Van Gogh werden opgeworpen.
***
Men begrijpt gauw dat een De Braekeleer, een Evenepoel en ook een Smits, een Van Gogh en zelfs een Ensor in de ogen dezer animisten geliefkoosde meesters moeten zijn en wanneer men daarenboven weet dat Wolvens een bizondere verering heeft voor de ontroerende ziels-ongereptheid van een Louis Thévenet, dan beseft men meteen, hoe de grondklank van zijn ontroering verwant is met de intense verwondering die de kinderziel bij het ontdekken van het leven ondergaat. Maar forser dan Thévenet is Wolvens, een heel andere natuur, een man met bruisender gemoed, een veelzijdiger en vlugger om zich heen grijpende intelligentie, een onversaagd durver maar dan weer zonder de charme van een kinderlijk weifelende hand, iemand voor wie géén onderwerp boven zijn macht ligt. De meest ingewikkelde motieven pakt hij zelfs met bepaalde voorliefde aan: woelige, zelfs dansende zeeën, strandgezichten met talloze badgasten, panoramische stoutheden waarbij dorp en duin, strand en zee in duikzicht worden samengevat, uitdrukkelijk perspectivische complexen als stations, zeedijken en havengeulen, een klaslokaal met kinderen op de vele banken, een stilleven met paddestoelen of met druiventrossen; en steeds is het ‘moeilijkste’ voor hem slechts een voorwendsel om, zowel bij de observatie van de dingen als bij de artistieke verklanking ervan tot de rijkste schakeringen over te gaan en aldus op vranke en luchtige toon aan zijn ondelgbare levenslust uiting te geven.
Een hartstochtelijke en uitbundige natuur is hij. Wat anders wil hij uitdrukken dan de vreugde om de ontdekking van het onuitputtelijk rijke leven? Men merkt het aan de diversiteit van de behandelde onderwerpen, aan de wakkerheid van zijn blik die plots en voortdurend schijnt te ontdekken, aan de intensiteit en de knalkracht van de kleur, aan de drift waarmee hij een omtrek voert of een perspectivische constructie op haar benen zet, aan de woeste schilderwijze, aan de zware empatering van de verf.
| |
| |
Tegen dit laatste heeft men bezwaren ingebracht en in zekere gevallen niet ten onrechte. Wolvens gaat door voor een man die vooral op het jachtige van zijn sterk schildersinstinct rekent en op het onuitputtelijke van de bezieling, die thans nog steeds, als het natuurlijkste levensferment, ten overvloede uit zijn gemoed opwelt en waaraan zijn overdadige arbeid ternauwernood tegemoetkomt. Doch deze opvatting is al te eenzijdig. Zijn inspanning is er niet enkel op gericht op doordachte en zeer geschakeerde wijze die spontane drift binnen vaste banen te houden - en daardoor schuilt er al meer ‘geest’ achter zijn werkwijze dan men vermoedt, - maar ook wel en vooral, haar uit alle krachten op te voeren; zijn empateringen zijn de uiting zowel van zijn vranke en onbezorgde levenslach en van zijn enthousiasme als van zijn wroeten en bezorgdheid om de toon zijn juiste en volklinkende nuancering te verlenen. Wel mag men zich daarbij afvragen, of het resultaat, bij een strengere economie der middelen, bij een bescheidener en meer verborgen ‘keuken’, bij een toebereiden van de rake toon niet op het doek maar op het palet, kortom: zonder die verzwarende en vrijpostige werkwijze, niet beter zou zijn. In goed werk neemt men er echter niet in het minst aanstoot aan, ‘voelt’ men de verfopstapeling niet, wèl bij doeken waar de bezielende polsslag stilviel, waar het resultaat ijdel aan geest of aan ontroering, zwaar op de hand of onstuimig zonder verantwoording wordt.
In enkele van zijn beste werken, die de vuurproef van de strengste eisen doorstaan, is er wat meer merkbaar dan een wakkere geest die zich voortdurend in acht neemt en die belet dat het schildersinstinct buiten 't rechte spoor zou gaan; er is een innerlijke spanning, die de vorm straf doet staan van fel bedwongen drift, en waarin de wilsdaad, het aandeel van de geest, én ook de innerlijke twijfel, tot een equivalent van de onstuimige hartstocht zijn geworden. Doorgaans echter is de kunstdaad bij Wolvens van die aard, dat de overrompelende opwelling het eerste en het laatste woord spreekt. Daarin is hij het tegendeel van een Vinck, bij wie de koppige wilskracht de kunstdaad voorop in een bepaalde richting duwt, en bij wie de feilloze constructie en het fel bedwongene als 't ware een harde trek aan het werk verlenen, terwijl het schilderlijk-lyrische daarentegen datgene wordt, wat slechts schoorvoetend en als gevaarlijk laisseraller, met bedachtzaamheid, ‘toegelaten’ en ‘verworven’ wordt.
Verkeerdelijk denkt men wel eens, dat bij Wolvens alles licht van de hand gaat, vooral zonder doorgedreven overleg, dat alles overgelaten wordt aan de genade van het bezielende ogenblik en dat hij niet vermag lang bij een bepaald werk stil te staan. Dat is niet waar. De doeken waarvan men bekennen moet, dat ze ‘volledig’ zijn, ontstonden niet zonder meer in een vlaag van vervoering of van geluk. Als alle schilders van betekenis maakt hij een grondig onderscheid tussen een studie of een da-prima schets en een ‘schilderij’, dat het gevolg is van volgehouden en langdurige arbeid. Niet alleen vele zwart-krijtstudies (Wolvens is meteen een boeiend ‘tekenaar’) maar ook menig geschilderde schets, zowel in de natuur als op atelier ontstaan, leidt, als bij een zorgvuldig voorbedachte veldslag, de beslissende daad in, waarvan Wolvens thans, als een rijp man, ondanks bestendige twijfel, met iets van innerlijke zelfzeker- | |
| |
heid weet dat ze slagen zal. En het is een feit, dat deze op dergelijke wijze voorbereide ‘schilderijen’ hem haast zonder uitzondering gelukken. Opmerkenswaardig is ook de vaststelling, hoe sommige doeken, die op zeker ogenblik vermoeid en ‘rot’ geschilderd, tot onherroepelijke mislukking gedoemd schenen, dan toch, door een uiterste krachtinspanning, wel eens tot de gaafste, tot de meest voldragene en tot de meest frisse herboren worden. Bij zulk resultaat - bij volkomen verantwoording van de kunstdaad -, kan men de graad van zijn intelligentie meten, de wendingen van zijn onrust, de taaiheid van zijn wilskracht volgen, - dat alles is het wel bepaald menselijke in zijn kunst, - maar bovenal zal men ten volle ondergaan de schuimwijnpareling van zijn voortdurend borrelend levensgevoel, de gaafheid en blijheid van zijn visie en die vertederende, malse roes der zinnen, waaraan men ervaart dat alles bij hem zo door en door eerlijk, gezond en bloedecht is, dat alle vezels van zijn
wezen - ook zijn haast kinderlijk spontaan en voortvarend gemoed - inderdaad en op harmonische wijze in de kunstdaad betrokken zijn. Dan beseft men in hoe grote mate hij een begenadigde is. En vóór dergelijk werk rijst, uit liefde, een wens: moge het geluk van het zegevierend slagen en van de algemene erkenning de schilder niet in de bekoring doen bezwijken, om van de onvoorwaardelijke inspanning af te zien, zoals menig tijdgenoot die lichtzinnig zijn schoonste gave aan de lauweren van het succes vergooide.
Door de krachtige natuurbries, door het klare en stralende licht, door het heldere maar tevens ook felle koloriet, door de bekommering het mysterie in de mens en in de natuur steeds nauwer te verbinden aan bepaalde aspecten van licht en beweging met de fijnste nuancering van verzadigde toonwaarden, staat een Wolvens weer dicht bij wat men, in de ruimste zin, de impressionistische visie kan noemen. Dat is slechts in beperkte mate waar. Tussen het Impressionisme en het Animisme in ligt het Expressionisme, dat niet zonder diepgaande invloed bleef. Is de reactie vanwege een Wolvens van die aard, dat hij tot een houding is gekomen, die fundamenteel anders is dan de Permekiaanse, tegelijk heeft het Expressionisme, in de zuiver artistieke conceptie en in de wijze van schilderen en vormgeving een vrijheid, een breedheid, een kracht en een stoutheid gebracht, waarop de animisten steeds gaarne beroep doen; en verder zouden de animisten, zonder het anarchistische weg-van-de-natuur der expressionisten, zeker nooit met die frisheid van geest en met dergelijk vertederd gemoed de natuur herontdekt hebben, nooit tot het besef gekomen zijn een geheel ten onrechte en grofweg versmaad geluk terug gevonden te hebben.
Men kan bij het overzicht van het oeuvre van verschillende animisten, zoals Malfait, Vinck of Wolvens, Van Dijck en Van Overstraeten en zelfs in het werk van ietwat jongeren als Le Mair en Van de Walle, die tot dezelfde groep behoren in de schilderwijze het afnemen van de ‘brutaliteiten’ in expressionistische zin vaststellen. Steeds hoe langer hoe meer gaat Wolvens af op de meest malse en verzadigde tederheden; stranden en zeeën, de luchten en het licht krijgen de roze en gele, groene en blauwe, paarlemoeren en grijze glanzen van de kostbaarste schelp. Maar tevens, als was hij er bang voor
| |
| |
dat hij bij dat zich overgeven aan die verfijnde roes der nuances zijn mannelijke vastheid van greep zou inboeten, slaat hij de hand aan zijn geliefde ‘toiles de combat’, zoals hij ze noemt, doeken waarin men zonder de minste twijfel merkt, hoe de revolutionnaire visie der expressionisten op hem nog steeds als een zweepslag inwerkt, hoe ze er hem toe aanzet om niet enkel zijn zienswijze koppig door te zetten en in geen lauwheden te vervallen, maar tevens om zijn kunnen aan dat van de sterkste tegenstander te meten.
Haast met nog feller gescherpte zinnen dan in de politieke arena worden de daden van de kunstenaar door vriend en vijand op de gevoeligste schaal gewogen. Men vraagt zich af: is hij wel zó begaafd als men vermoedde, is hij nog steeds dezelfde kampvaardige voorvechter, heeft hij nog steeds diezelfde meeslepende zelfzekerheid, is er geen verstarring of inzinking ingetreden, is er nog een uitkomst op het ingeslagen pad? Wolvens staat op de barricade en aan alle aanvallen bloot.
Hij is inmiddels tot zijn volkomenheid gegroeid. Op dat punt gekomen mag men even de afgelegde weg overzien.
Er zijn invloeden geweest. Vooreerst was daar - en we citeren alleen maar die namen die voor het beslissende oeuvre der laatste jaren van betekenis zijn - Van Gogh: de naam van de grote Hollander ligt thans weer op aller lippen; hij die eens als voorloper door de expressionisten werd verafgood, is nu ook weer voor de ‘jongeren’ een wegwijzer, door de frisheid en de felheid van een zienswijze waarin beide, de natuur en de menselijke psyche, daveren van strak gespannen leven. In Van Gogh zag Wolvens wat explosieve lichtkracht van de felste kleur betekent en op welke manier het neerzetten van de verftoets, bij wijze van een onmeedogend sabelhouwen, aan vormvastheid kon bijbrengen, als uitdrukking van een tot het paroxisme opgedreven stootkracht van de wil: in beide opzichten is Wolvens Van Gogh niet ontweken, maar is hij bij hem broederlijk te rade gegaan.
Verder was er Ensor, in wie hij aan de ene kant, de felheid van de kleur bewondert - b.v. een rood dat rijk en diep is als gestold bloed, een geel dat scherp en zuur is als bijtende scherts, enz. - en aan de andere kant de poëtiek der speelse tederheden van onnaspeurbaar gevoelige nuances, waarin de grilligste invallen van zijn steeds aan elke vaste greep ontsnappende geest zich veruitwendigen.
We citeerden reeds Thévenet, die om zijn ontroerend, kinderlijk en gaaf oog, dat een glinsterende dauwdrop ontdekt aan het simpelste object - wie herinnert zich niet die kalfsniertjes of die taart op een bord? -, hem bestendig voor de geest zweeft als het toonbeeld van wat de kunstenaarspsyche zijn moet: onbevangen en ongerept, een en al tederheid.
Bij al de zoëven vernoemden treedt het zuiver-menselijke nadrukkelijker uitgesproken naar voren dan bij Wolvens: zoals we reeds zeiden is hij vóór alles een begenadigd en intelligent schildersoog, een heel sterk en blijkbaar onuitputtelijk instinct. In dit laatste opzicht heeft hij een trek met Permeke gemeen, de grote die hem onmiddellijk voorafgaat, onder wiens invloed hij eveneens
| |
| |
| |
| |
| |
| |
geraakte, de man ook met wie hij, in de reactie tegen het Expressionisme het grondigst af te rekenen heeft. Vooral de Permeke der marines heeft hem aangegrepen - als zeeschilder brak de Oostendse meester trouwens nooit met zijn voorgangers, was hij het minst revolutionnair; en ook op dàt gebied stond Permeke zelfs op zijn beurt niet ongevoelig tegenover Wolvens' resultaten -: die zeeën, waaruit een macht opslaat die van heel diep en uit donkere gronden aanzwelt, maar die meteen onwrikbaar vast, ten volle verzadigd en mannelijk voldragen is. In veel marines, in vuil-grijze, maar lichtere toon gehouden dan deze van Permeke, heeft Wolvens de Oostendenaar ongetwijfeld benaderd.
Nog andere namen zou men kunnen aanhalen. Doch als invloeden van buiten af, die Wolvens' visie mede zouden bepaald hebben, zijn deze, zoals gene, van zeer betrekkelijke betekenis. Men moet ze tot hun werkelijke draagwijdte herleiden: niet als ontleningen waarmede het gebrek aan persoonlijkheid aangevuld wordt, maar integendeel als zovele bewijzen, dat we vóór een sterke persoonlijkheid staan, die het hoogste wil bereiken, die bij de vorming van zijn eigen uitdrukkingswijze zijn verworvenheden voortdurend toetst aan wat anderen verwezenlijkten, die voortdurend bekropen wordt door de onrust de mindere van een andere te zijn of niet alles gedaan te hebben waartoe hij zich in staat acht.
De gevolgen zijn niet uitgebleven. In 1946 heeft Wolvens een beslissende hoogte bereikt, van zijn productie wellicht het klassiek moment. Het belangrijkste is misschien, bij een stormachtig temperament als het zijne, de indrukwekkende rust waartoe hij thans gekomen is. Kon men, in de invloeden waarvan zoëven spraak, in de vele variaties van dezelfde zich oefenende kracht, de onrust van de zoeker zien, thans kan de bedrieglijke schijn gewekt worden, dat de beloning der schone verwezenlijking als vanzelf komt. Dezelfde doeken, die we thans als volmaakt, als algeheel ‘Wolvens’, als door en door echte natuur en meteen als gave kunst begroeten, zijn in feite langzaam ontstaan, ten koste van de zwaarste arbeid, waarbij hoop en teleurstelling voortdurend elkaar afwisselden. Maar het resultaat is een stralende stilte, het licht van een heerlijke dag over een rijpe oogst. Bij nader toezien ontgaat het echter niet, hoezeer overleg en gewroet hun aandeel hadden, hoe daar niets aan het toeval, maar alles aan een hoger geweten te danken is en hoe menselijk het resultaat juist daardoor wordt, hoe de wedijver met bewonderde groten de voortdurende prik ten beste was, hoe de met verbetenheid gevoerde strijd een weg effenen kon, die thans als een heerlijkheid vóór ons ligt.
Om de angstige vraag: wat kan er na het Expressionisme nog ‘gevonden’ of ‘gezegd’ worden, hoeven we niet te denken. De natuur en het leven zullen steeds onmetelijke en altoos opnieuw te ontginnen gebieden blijven, zolang er een mensenhart zal zijn, met scheppende drift bezield.
|
|