Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 92
(1947)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 557]
| |
Jos van der Steen
| |
[pagina 558]
| |
zakelijkheid, was het alleen maar, om geheel hun tijd aan de literatuur te kunnen wijden in plaats van enkele gestolen uren. De honoraria die een schrijver in de Verenigde Staten verdienen kan zijn voor een Westerling ongehoord, sprookjesachtig, en het is geen wonder dat Amerika de letterkundigen van geheel de wereld aantrekt, zij het nu Thomas Mann of Lin Yutang. ‘Cass Timberlane’, de voorlaatste roman van Sinclair Lewis bracht zijn auteur, filmrechten inbegrepen, een half miljoen dollar op of meer dan twee en twintig miljoen frank! een grens die ook bereikt werd - al is het dan minder verdiend - door Kathleen Winsor met haar onmogelijke chronique scandaleuse ‘Forever Amber’. Buiten de filmrechten zijn het vooral de grote oplagen die zulke astronomische cijfers mogelijk maken. ‘This Side of Innocence’ van Taylor Caldwell, - een schrijfster die ieder jaar even regelmatig als het weerkomen van het Paasfeest een roman in het licht zendt - werd op 1.267.000 exemplaren gedrukt. Het jongste werk van de zeer middelmatige Kenneth Roberts, hier gekend door zijn ‘Northwest Passage’, bereikte een oplage van 1.000.000 en Century Fox kocht het verhaal voor $ 215.000! Natuurlijk wordt niet ieder schrijver zo vet betaald, maar in het afgelopen fiscaal jaar gaven toch 6 leden van de ‘Screen Writers' Guild’, de vereniging van schrijvers voor de film, op - o, de betrouwbaarheid van de aanslagbiljetten! - dat ze meer dan $ 100.000 verdiend hadden, 11 hadden er een inkomen gehad dat schommelde tussen 100.000 en $ 75.000, 37 een tussen de 75.000 en de 50.000, 28 tussen de 50.000 en de 40.000, 32 tussen de 40.000 en de 30.000, 22 tussen de 30.000 en de 20.000, 61 tussen de 20.000 en de 15.000 en 66 tussen 15.000 en de $ 10.000. Door de reusachtige oplagen is het uitgeversbedrijf zeer winstgevend en in de Verenigde Staten is het dan ook een echte industrie geworden. ‘Boeken zijn artikels die dienen om verkocht te worden zoals vlees of kaas of zeep’ schreef Ben Lucien Burman in de Saturday Review of Literature en daar waar de reclame een achtste kunst geworden is laten de uitgevers ze niet onbenut en ze stellen alles in 't werk om te kunnen verkopen. Sommige boekadvertenties zijn pareltjes niet alleen van reclame-kunst maar ook van stijl. De annonces ‘From where I sit’ van de firma Doubleday en vooral deze van Holt in de Saturday Review of Literature zijn meesterstukjes van directe, geestige conversatie die de opvallende kenmerken van een aankondiging missen en eer aandoen als een literaire kroniek dan als een advertentie. De Amerikaanse dagbladpers - zij, die beweert de best-ingelichte van de wereld te zijn, - houdt zeer veel ruimte vrij voor de boekbespreking. Niet alleen worden de reviews verzorgd door critici van naam, maar sommige kranten hebben zelfs een dagelijkse pagina die gewijd is aan het boek. Het verkeerde effect van de grote belangstelling van de dagbladpers voor het boek is dat zij de dood veroorzaakt heeft van de literaire critiek. Het essay wordt geheel verdrongen door de oppervlakkige boekbespreking: deze is kort, bepaald en actueel terwijl het essay diepgaand, ernstiger, wijdlopiger en zwaar- | |
[pagina 559]
| |
der op de hand is. De toestand van het literaire essay is in Amerika zo alarmerend dat Ludwig Lewisohn wanhopig jammert in zijn ‘Story of American Literature’: ‘Kleine en vechtende moderne literaturen, geïsoleerd van wat overblijft van de structuur van de Westerse beschaving, hebben hun studiën en besprekingen. Zelfs in het Tsjechisch en in het Hebreeuws vergezelt criticisme de creatie. Heden is er in Amerika geen tijdschrift van enige standing of belang dat een critisch essay wil drukken. De fragmenten die bij gelegenheid in de radicale weekbladen verschijnen zijn kort en bepaald excentriek. Moest het een Amerikaans letterkundige invallen om een studie te schrijven over een hedendaags kunstenaar met het opzet deze kunstenaar te omschrijven en in zijn volledig karakter te “plaatsen” dan zou de impulse voor die taak bij haar oorsprong sterven om de eenvoudige en onzinnige reden dat het essay voor eeuwig in manuscript zou blijven.’ De ware gangmakers van de Amerikaanse literatuur zijn de boekengilden. Niet zoals de onze geven deze goedkope herdrukken uit, maar zij brengen hun lezers ‘het boek van de maand’ dat zij op voorhand kiezen uit de te verschijnen werken. Ze verkopen het gekozen boek aan dezelfde prijs als de gewone uitgever en brengen het rond dezelfde tijd op de markt. De boekengilden betalen de uitgever van het betrokken boek een vergoeding - soms lenen ze het lood van het werk en drukken het boek zelf - en dan nog is hun winst op de verkoop zo groot dat de boekengilden hun leden een boek als premie kunnen schenken op de twee of vier boeken die ze aankopen. De voornaamste boekengilde, de ‘Book of the Month Club’, telde in 1945 900.000 leden en verkocht toen voor $ 25.000.000 boeken, - de ‘Literary Guild’ al heeft ze 1.000.000 leden bekleedt slechts de tweede plaats. In het geheel zijn er in de Verenigde Staten een dertigtal boekengilden en hun succes is zo groot dat de clubs uit de grond schieten als paddestoelen. Haast iedere week verschijnt er een nieuwe en tegenwoordig beginnen ze zich te specialiseren: zo heeft men reeds een Nonfiction Book Club, een boekengilde voor zakenlui, een voor tandartsen, enz. De belangen van de uitgevers worden niet geschaad door deze boekengilden, integendeel, het werk dat door de Book of the Month Club of door de Literary Guild als boek van de maand gekozen wordt, draagt deze vermelding als een eretitel en vóór het verschijnen van het boek is de uitgever reeds zeker van een prima verkoop. Het grote gevaar van de boekengilden, die als waarachtige trusts zijn, als literaire grootwarenhuizen, is dat zij een te grote invloed op de boekenmarkt verkrijgen en dat zij als dictators over het al of niet inslaan van een boek kunnen beslissen. Ook beheersen ze noodzakelijk de atmosfeer van het literaire leven, want hoe eerlijk en bekwaam de critici die de raad van keuze uitmaken ook mogen zijn, hun opinie bepaalt deze van het gehele lezend publiek. Zij zijn het die de schrijvers bekend maken of kelderen en vele auteurs trachten naar hun smaak te schrijven met het oog op een mogelijke bekroning. Als in alle moderne literaturen heeft ook in de Verenigde Staten de roman | |
[pagina 560]
| |
de andere letterkundige genres verdrongen en blijkt hij het meest gewaardeerde en het meest adequate instrument te zijn voor een schrijvend kunstenaar. Een typisch Amerikaans verschijnsel is echter de ongewone bloei van de novelle. ‘In een enkel jaar worden er meer novellen gedrukt in Amerikaanse tijdschriften dan geheel de rest van de wereld op een jaar kan verorberen’ schreef Bennett Cerf. Dit feit vindt niet alleen zijn oorzaak in de vorm van de novelle, vorm die het best aangepast is aan de Amerikaanse wijze van leven en van lezen (‘...eer een leven van haastige impressies dan van denken’ Taylor), maar de magazines betalen zeer goed! Voor een jong Amerikaans schrijver is de short-story de aangewezen weg naar de roem. Mettertijd zal hij in betere tijdschriften kunnen schrijven en ondertussen maakt hij zich een naam en voorziet in zijn levensbehoeften. Dat Amerikaanse tijdschriften goed betalen is een gemeenplaats geworden: een bekroonde mop in de rubriek ‘Life in these United States’ in ‘Readers Digest’ wordt beter betaald dan een roman hier in deze Lage Landen. Geen slechter raadgever, geen slechter meester, dan geld. Zo de Amerikaanse literatuur één vijand heeft die haar bestaan bedreigt dan zijn het wel de hoge honoraria. Het gemakkelijk baantje dat de literatuur voor velen is dreigt haar te commercialiseren. De schrijvers zoeken met opzet die elementen in hun boeken in te brengen die in de smaak zullen vallen van de boekengilden, van het groot publiek en vooral van de filmproducenten die de hoge filmrechten zullen betalen. De literatuur verlaagt zich tot op het peil van het groot publiek en van Hollywood, en kunst wordt niet langer aanzien als een doel maar als een gemakkelijk middel om door het leven te komen. De schrijver is niet langer kunstenaar, maar hij wordt een makelaar. ‘Tegenwoordig beschouwen onze schrijvers - te veel onder hen - hun boeken niet als literatuur maar als mogelijke zaakjes, terwijl agentschappen, hoofdredacteurs, uitgevers, critici en “het publiek de verkoop meer vereren dan het woord.” (Edwin Seaver in “The Age of the Jackpot”.) Een gevolg van dit commercialisme en van dit toegeven aan de volkssmaak is de modezucht van de Amerikaanse roman. Zo werd de vrome wens van Goethe dat Amerika bevrijd zou blijven van Ritter-, Räuber- und Gespenstergeschichten niet vervuld en op dit ogenblik is de historische roman in de Verenigde Staten fel in trek. Hij staat echter niet hoger dan het romantische avontuurverhaal of de gekruide schandaalkroniek en het woord van Millett in “Contemporary American Authors” blijft nog steeds waar: “In de twintigste eeuw heeft de historische roman meer populaire bijval gevonden dan waardering van de critiek.” Wanneer tegenwoordig een boek bij het publiek inslaat worden er ogenblikkelijk in literaire broeikasten twee, drie soortgelijke werken gekweekt. Zo was de inkt van “The Snake Pit” van Mary Jane Ward, een merkwaardig roman over een geesteszieke, nog niet goed droog of “Asylum Piece” van Anna Kavan en “Wasteland” van Jo Sinclair waren reeds persklaar: ook “The Hucksters” van Frederic Wakeman heeft reeds verschillende navolgers | |
[pagina 561]
| |
gevonden. Voor hen die zouden menen dat Pearl Buck de enige Amerikaanse dame is die over China schrijft, weze gezegd dat ook Emily Hahn, Alice Tisdale Hobart, Hildegarde Tolman Teilhet, Grace Zaring Stone en Lettie Rogen in China hun inspiratiebron vinden om dan nog te zwijgen over de auteurs van de talrijke wetenschappelijke en pseudo-wetenschappelijke werken over China. In de Amerikaanse romanproductie volgen de mode's elkaar op als deze van de dameshoeden. Men heeft reeds een boekenmode over sex gehad, een over plattelandsdokters, over Lincoln, over honden, een van oorlogsboeken, een van weerstandsliteratuur, ja, lange tijd is het dikke boek in de mode geweest, het dikke boek om 't even waarover het handelde, de mode van het zware volume! Vanzelfsprekend laten alleen de schrijvers van mindere rang zich door de mode leiden: de grote schrijvers gaan steeds hun eigen weg. Stoffelijke welstand kan wel de basis vormen van een grote romanproductie maar de kwaliteit van de literatuur kan hij niet bepalen. De verklaring van het hoge peil van de Amerikaanse literatuur ligt om te beginnen in het land zelf. Amerika is een continent met landschappen die van elkaar verschillen als Lapland van Italië, met een verscheidenheid van klimaat die geen andere natie bezit. Alle volken en alle rassen leven er (meer Ieren dan in Dublin, meer Joden dan in Palestina) van Eskimo's tot Japanners en alle godsdiensten worden er beleden. De beschaving vertoont er alle graden, van het hyper-comfortabele van een New-Yorkse flat tot het primitieve van het “Deep South”. In 1937 schreef Sinclair Lewis in het blad “Newsweek”: “Nooit hebben de Amerikaanse schrijvers zulke geweldige kans gehad voor een ware heerschappij als nu...” en hij haalde dezelfde argumenten aan die hij gebruikte in het adres dat hij uitsprak bij zijn bekroning met de Nobelprijs toen hij Amerika een literatuur toewenste die haar uitgestrektheid waardig was, een grote literatuur voor het Amerika “...dat bergen en eindeloze prairies heeft, enorme steden en ver verloren hutten, miljarden geld en tonnen geloof, aan het Amerika dat zo vreemd is als Rusland en als China...” Een Amerikaans schrijver vindt in zijn land een decor zonder weerga en de verscheidenheid en de veelheid van mens en landschap zijn voor de Amerikaanse roman een bron die nooit verdroogt. De uitgebreidheid van het land wordt ook geheel weerspiegeld in zijn literatuur en geen enkele letterkunde - zelfs zij die Bloed en Bodem huldigde - bezit zulk kleurrijk regionalisme als de Amerikaanse. Niet alleen zijn er alle staten in vertegenwoordigd, Noord en Zuid, Oost en West, maar het regionalisme heeft geen uitsluitend landelijk karakter. Ook de steden krijgen hun deel, want al zijn New York, Philadelphia, Chicago min of meer gestandardiseerd, zij hebben toch elk hun eigen leven. In de moderne Amerikaaanse roman is het vooral het Zuiden dat de belangstelling wekt en drie van de grootste hedendaagse schrijvers: Faulkner, Caldwell en Thomas Wolfe schrijven over deze streek en haar problemen. Doordat het Amerikaans regionalisme sociale wantoestanden en economische factoren niet veronachtzaamt loopt het geen gevaar | |
[pagina 562]
| |
in een vulgair provincialisme te vervallen en de zin van Millett “De Amerikaanse roman heeft meer dan ooit vaste wortel geschoten in de rijke Amerikaanse bodem” heeft nog steeds zijn volle goudwaarde. De menigvuldigheid van landschap en klimaat, van mens en zeden is niet de enige inspiratiebron voor een Amerikaans romancier: de rijkdom van het land, de enorme economische evolutie, de grote mogelijkheden die de mens geboden werden, maakten het leven in de Verenigde Staten afwisselender, spannender en avontuurlijker dan in het oude Europa. Dit merkt men best aan de biografieën van Amerikaanse auteurs. Terwijl bij ons de schrijvers zeldzaam zijn die in het buitenland geleefd hebben of die boven hun beroep uitgegroeid zijn, hebben de meeste Amerikaanse auteurs een vrij avontuurlijk leven achter de rug. Het is niet nodig O. Henry als voorbeeld te nemen, die in de 43 jaar van zijn leven een echte “rolling stone” geweest is en onder meer het beroep van apothekersgast, cow-boy, bankbediende, journalist, sjouwer, uitgever uitgeoefend heeft, enkele jaren in de gevangenis sleet en Zuid-Amerika rondreisde in het gezelschap van twee boeven. Haast alle hedendaagse schrijvers hebben een bewogen leven achter de rug: Hemingway vocht in Italië, was in Spanje tijdens de burgeroorlog, was in 't Nabije Oosten, ging op jacht in Oost-Afrika, Caldwell had tot op zijn 20 jaar geen zes maand op dezelfde plaats gewoond en in de reeks beroepen die hij uitgeoefend heeft komt ook dit van wapensmokkelaar voor, Steinbeck was een tijd metserdiender terwijl Faulkner huizen schilderde en in een electriciteitscentrale kolen vervoerde met een kruiwagen (“As I Lay Dying” ontstond daar 's nachts in de slappe uren). Haast geen enkel Amerikaans schrijver heeft een bourgeoisbestaan gekend. Waarschijnlijk hebben ze minder cultuur opgedaan dan hun Europese collega's maar zij zijn gevormd geworden door het leven en niet door de gedrukte of gehectografeerde cursussen van de universiteit of van de middelbare school. Vandaar dat de Amerikaanse romancier minder dan de Europese zijn heil moet zoeken in de verbeelding en de improvisatie. Zijn werk is als een transcriptie van de werkelijkheid, als een reportage, en de houding van vele Amerikaanse schrijvers tegenover hun onderwerp en hun karakter gelijkt verbazend veel op deze van een reporter. De Amerikaanse roman bezit dan ook een zeer hoge graad van waarachtigheid en hij mist volledig de pseudo-diepzinnigheid en de verwaande cerebraliteit die het kenmerk zijn van veel Franse en Duitse werken. Bij haast alle Amerikaanse schrijvers is de roman natuurlijk, nuchter en zakelijk, typisch Amerikaans. Niemand heeft zulk een beslissende invloed gehad op de realistische koers van de Amerikaanse roman als Theodore Dreiser; niet alleen is hij de baanbreker van de moderne Amerikaanse literatuur geweest maar zelfs haar schepper. Het Amerikaanse realisme heeft al de kenmerken van zijn geestelijke vader geërfd: het is evenals Dreiser eerlijk, radicaal, wars van alle l'art pour l'art principes en het is gevormd door het rauwe leven van armoede en ellende. Al zal van het werk van Dreiser misschien alleen “An American Tragedy” | |
[pagina 563]
| |
blijven voortleven, zijn invloed is ontzaglijk groter dan de omvang van zijn werk. Dreiser, die spijts alle vijandige critiek, spijts kleingeestigheid en haat, ja alle gerechtelijke vervolgingen ten trots, verder bleef werken aan de taak die hij zich had gesteld is als een boer geweest die braak land beploegt: hij zwoegde niet om zelf de vruchten van zijn arbeid te oogsten, maar om een vruchtbare bodem te schenken aan het zaad dat zijn nakomelingen eens zouden uitstrooien. Daar de Amerikaanse auteur gewoonlijk over een schat van belevenissen en ervaringen beschikt neemt hij zelden zijn toevlucht tot langdradige en kunstmatige zielsanalyses en daaruit volgt dat na het realisme de actie zeker de tweede kwaliteit van de Amerikaanse roman is. Evenals de Amerikaanse film bezit de roman actie, tempo en spanning. Vergelijkingen gaan noodzakelijk mank, maar wanneer men verwante werken als bv. “Colas Breugnon” van Romain Rolland tegenover “Tortilla Flat” en “Canary Row” van John Steinbeck zet, dan valt dadelijk op hoeveel er gepraat, nodeloos gepraat wordt in het Franse werk. In de Amerikaanse romans volgt actie op actie en er wordt geen enkel woord in verspild. Schrijvers als Hemingway en zijn volgelingen van de hard-boiled literature hebben bewezen dat men even grondig een karakter kan weergeven door zijn acties dan door uitgespannen gevoelsanalyses of beschrijvingen. Vandaar dat vele moderne Amerikaanse romans als “For Whom the Bell Tolls”, “Trouble in July” van Caldwell, “Strange Fruit” van Lilian Smith, zo gemakkelijk lezen als avontuurromans en toch in zake psychologie en atmosfeer een uitzonderlijke hoogte bereiken. Bovendien houdt de verscheidenheid van achtergrond, die het Amerikaanse land en leven bieden kan, de belangstelling van de lezer in sterke mate gaande, zodat en karakter, en achtergrond, en actie samen, een ongeëvenaarde interesse opwekken. In een land waar de vrijheid als een godsdienst wordt vereerd mag men met reden verwachten dat zij ook door de literatuur als een gezonde geest zal waaien. De verwezenlijking van de vrijheid van de schrijver heeft echter veel moeizame strijd gekost: een feit, dat men hierbij niet uit het oog verliezen mag is dat de cultuur van de Verenigde Staten van puriteinse oorsprong is. Een treffend beeld van dit Calvinistisch puritanisme, vooral dit van Boston, vindt men in de delicate satyre “The Late George Apley” van John P. Marquand en in “The Last Puritan” van de filosoof George Santayana. Zelfs tegenwoordig is de geest van “New-England” nog steeds puriteins, tot zelfs in het absurde toe. Vertelde Marnix Gijsen onlangs niet dat vele Amerikaanse kunstliefhebbers, en zelfs openbare verzamelingen, schilderijen van Rubens weren omdat ze naakten voorstellen? De schrik voor het realisme - en in het algemeen voor alle literatuur die geen ontspanning zijn wou - was zo groot dat James Branch Cabell in 1919 in “Jurgen” de allegorische mestkever nog laat zeggen: “Maar in Philistia zijn literatuur beoefenen en u zelf in moeilijkheden brengen synoniemen.”... Ik weet het, want wij in Philistia zijn reeds gepest geworden door drie van deze beoefenaars van literatuur. Ja, er was Edgar, die ik uitgehongerd heb en | |
[pagina 564]
| |
opgejaagd tot ik het moe was, daarna heb ik hem op een nacht in een donkere steeg gejaagd en er zijn vervelende hersenen uitgeslagen. En verder was er Walt, die ik van plaats tot plaats verjaagd en bestormd heb en dan een lamme van hem gemaakt: en hem ook heb ik als aanstotelijk en ontuchtig en wellustig en onzedelijk bestempeld. Later was er MarkGa naar voetnoot1) nog, die ik zo bang gemaakt heb dat hij zichzelf vermomde in een narrenpak zodat niemand hem er nog van verdenken kon een beoefenaar van de literatuur te zijn....’ Het heeft veel jaren geduurd eer de Amerikaanse schrijvers zich konden ontvoogden van de puriteinse vooroordelen en zoals hoger gezegd is Theodore Dreiser in deze strijd de grote baanbreker geweest. Hoe hij vaarde is zeer tekenend voor de geestesgesteldheid van het Amerika in het begin van de twintigste eeuw. Zijn ‘Sister Carrie’, een roman die tegenwoordig als vrij tam en zedig zou doorgaan, werd in 1900 aangenomen door Doubleday Page. Maar toen de vrouw van Paul Doubleday het manuscript doorlas was zij zo gescandaliseerd dat ze er de publicatie wou van verhinderen. Door het contract met Dreiser gebonden was de uitgever echter verplicht het boek te publiceren, maar de uitweg die een spitsvondig advokaat vond, was dat dit nog niet betekende dat de uitgever het boek moest verkopen. En zo kwam dan ‘Sister Carrie’ niet in de boekhandel, maar Doubleday stapelde de gehele oplage in zijn kelder op, zodat er geen enkel exemplaar van verkocht werd. Ook een tweede werk van Dreiser ‘The Genius’ werd acht jaar lang uit de boekhandel geweerd. Het tempeest dat de puriteinse critiek ontketende had een uitwerking die men niet verwacht had. Zij was een reclame voor Dreiser en het probleem van het realisme stond in het brandpunt van de belangstelling. Het kostte echter nog veel tijd en strijd eer de weg naar het realisme gebaand was doch tegenwoordig is de oprechtheid waarmee een Amerikaans schrijver sociale en psychologische problemen behandelt een der eerste kenmerken van de Amerikaanse literatuur. Er is echter een burcht die standgehouden heeft, namelijk Boston, de stad die er zich op beroemt de eerste Amerikaanse cultuurstad te zijn. Nog zo pas verbood de censor er de opvoering van ‘The Iceman Cometh’ van de Nobelprijswinnaar Eugene O' Neill, omdat deze weigerde enkele ruwe woorden te schrappen, en zelfs een eerlijk, prachtig boek als Strange Fruit werd te Boston verboden. Bij zekere schrijvers leidt de vrijheid in het behandelen van sexualiteit tot een losheid en een bandeloosheid die al even erg is als de vroegere preutsheid. Bovendien is de invloed van Freud en de psycho-analyse in de Verenigde Staten veel groter dan hij ooit in Duitsland geweest is zodat men licht kan begrijpen dat sommige boeken meer op pornografie lijken dan op literatuur. Dit is niet bedoeld op ‘Forever Amber’ waarvan de bedoeling te duidelijk is, noch op het zeer brutale ‘God's Little Acre’ van Erskine Caldwell dat in de eerste plaats literaire oogmerken nastreeft, maar vooral op het werk van zekere schrijvers van de hard-boiled school als bv. James Mac Cain, werk, dat gevuld wordt door bloedige moorden en lascieve blondines. | |
[pagina 565]
| |
De brutaliteit van sommige Amerikaanse romans is dan ook zo geweldig dat Ludwig Lewisohn in ‘The Story of American Literature’ schrijft: ‘Hedendaags Amerika heeft een nieuwe standaard van openhartigheid - een vrij zacht woord! - in het behandelen van het sexuele leven van de mens bepaald. Petronius en Boccacio en Rabelais dalen tot op het peil van grove en lompe knapen. Want in Mr. Farrell en Mr. Caldwell en Mr. O' Hara en Mrs. Breuer en verschillende andere schrijvers is er zulke ongesluierde, ongeschaduwde vooringenomenheid met het lichaam als liefdesobject en met de directe sexuele daad, dat ze ongeëvenaard is om in 't even welke literatuur in subtiliteit, intensiteit en gedurfdheid.’ Op sociaal plan zijn de vruchten van de openhartigheid meer te smaken dan op het gebied van de liefde. De snelle ontwikkeling van de nijverheid na de eerste wereldoorlog, de expansie van handel en bankwezen, de ongebreidelde speculatiezucht hadden zulke sociale wantoestanden ten gevolge als alleen in een land als Amerika mogelijk was. Er ontstond, vooral onder de invloed van het reusachtig socialistisch oeuvre van Upton Sinclair een gehele proletarische literatuur met John Dos Passos (‘U.S.A.’) en James T. Farrell (‘Studs Lonigan’) als voornaamste figuren. Ook John Steinbeck waagde zich op het gebied van de proletarische roman en schreef ‘The Grapes of Wrath’ en ‘In Dubious Battle’, twee zeer aangrijpende schilderingen van de rampspoedige gevolgen van het kapitalisme. Typisch is het, zoals Walter Fuller Taylor zeer raak opmerkte in ‘A History of American Letters’ dat men voor 1914 alleen de sociale onrechtvaardigheid aanviel en dat na 1914 de critiek zich uitbreidde tot de ondoelmatigheid van de gehele Amerikaanse maatschappij. Ook de negervervolging met zijn nasleep van ontzettende wantoestanden is een veel voorkomend thema van de moderne Amerikaanse romanliteratuur. Het zijn niet alleen negerschrijvers als Richard Wright, die hun eigen belevenissen te boek stelden, die op dit gebied bijzonder presteren, maar ook blanke schrijvers vooral Caldwell, Lilian Smith, Carson Mac Cullers en zo pas Sinclair Lewis in ‘Kingsblood Royal’, klagen de schandelijke rassenstrijd op een zeer indrukmakende wijze aan. De niets ontziende openhartigheid waarmee de Amerikaanse romanciers hun problemen behandelen hebben de Amerikaanse letteren een zelfcritiek geschonken die zonder weerga is. Tijdens de oorlog gebruikten de Duitsers Amerikaanse romans als wapen in hun propaganda-oorlog met de Verenigde Staten: ‘Babbitt’ van Sinclair Lewis en ‘The Grapes of Wrath’ van John Steinbeck waren de enige moderne Amerikaanse werken waarvan de Duitsers de herdruk toelieten. De reden van dit edelmoedig gebaar was geen gezonde liberaliteit maar zuiver opportunisme: in deze twee romans worden de kwalen van Amerika ongenadiger blootgelegd dan een Duits propagandawerk het had kunnen doen. Dit feit illustreert de eerlijkheid en de gezondheid van de Amerikaanse cultuur en in haar literatuur is zelfcritiek een gewoonte en een traditie geworden. ‘Zij is steeds een critische literatuur geweest, critisch voor | |
[pagina 566]
| |
gierigheid, lafheid en laagheid.’ (Granville Hicks in ‘The Great Tradition’). Sinclair Lewis is de criticus bij uitstek van het Amerikaanse leven, ‘onze eigen Diogenes’, zoals Parrington hem noemde. Hij critiseerde op een onverbeterlijke wijze het dorpsleven, de egoïstische zakenman, de schijnheilige dominee, de beroepsphilantroop, de would-be-dictator en hij rekende zo grondig met hen af dat hij het Amerikaans taaleigen met twee nieuwe woorden verrijkte: ‘Babbitt’ en ‘Main Street’. Maar de critiek nam haar aanvang niet bij Sinclair Lewis. Reeds in het werk van Mark Twain, ja, in dit van Henry James werd reeds gezocht naar wat verkeerd was in de Verenigde Staten. Zelfs in het ongewone domein van de poëzie is deze eigenschap merkbaar. In ‘The Spoon River Anthology’ van Edgar Lee Masters dat zo meesterlijk in het Nederlands vertaald werd door Aug. Vanhoutte, vindt men het dorpsleven even scherp, zelfs met fijnere ironie weergegeven dan in zijn proza-pendant ‘Winesburg Ohio’ van Sherwood Anderson. De tijd d'entre deux guerres heeft ongelukkig genoeg zeer veel stof tot critiek gegeven en het is haast onmogelijk een modern Amerikaans auteur van enige betekenis te noemen die niet, óf de tijdgeest óf plaatselijke wantoestanden beoordeelt of hekelt. De twee meest besproken romans van 1946 waren beide critisch: ‘The Hucksters’ van Frederic Wakeman hekelde het Amerikaans radiowezen, ‘All the King's Men’ van Robert Penn Warren een politiek demagoog. Toch schijnt deze critiek sommige mensen nog niet voldoende en de bekende journalist Edgar Mowrer (Germany Puts the Clock Back) schreef onlangs in de Saturday Review of Literature: ‘Wat dit land nodig heeft is meer Isaiassen en Jeremiassen’. Of deze bewering gewettigd is blijft een open vraag maar ondertussen is de Amerikaanse een van de zeldzame literaturen die zo goed als nergens (een uitzondering is misschien wel ‘Bombs Away’ van Steinbeck) chauvinistisch, sectair of reactionnair is. Haar nuchterheid steekt gunstig af bij de literatuur van andere volkeren en het verschil tussen de mentaliteit van Duitsland en de Verenigde Staten werd misschien nergens beter uitgedrukt dan in een oordeel van Max Eastman over Thomas Mann, over diens gescherm met grote woorden vooral met ‘het absolute’ in zijn anti-hitleriaanse reden en geschriften: ‘Een van onze grootste deugden is,’ schreef Max Eastman, ‘dat wij geneigd zijn te lachen wanneer we iemand zoiets horen zeggen.’ Het critisch karakter van de Amerikaanse literatuur is in feite een negatieve eigenschap. De meeste Amerikaanse romanciers klagen de kwalen van onze beschaving en in 't bijzonder deze van de Verenigde Staten op een zeer indrukwekkende wijze aan, maar daar zij zelf in het algemeen ongodsdienstig of neutraal zijn en een zeer individualistische en vrijzinnige levensbeschouwing en politieke opinie hebben, zijn ze onmachtig om ook maar één uitweg aan te duiden die ons aan de chaos zou doen ontsnappen. Vandaar dat de Amerikaanse literatuur in zijn geheel een geweldige beschuldiging is van het maat- | |
[pagina 567]
| |
schappelijk leven, maar tegelijkertijd een afgrond is van troosteloosheid en wanhoop. Geen schrijver tekent deze mentaliteit beter dan Sinclair Lewis, waarvan ieder werk afzonderlijk zeer genietbaar is - sommige werken zijn aangename, zelfs geestige lectuur - maar zijn oeuvre in zijn geheel bezien is neerdrukkend, troosteloos, nihilistisch. Het is alsof de Amerikaanse auteur vervuld is van dezelfde geest die de oude Dreiser kort voor zijn dood deed zeggen: ‘Om kort te zijn, ik vind geen betekenis in al wat ik gezien heb en ik zal weggaan juist zoals ik kwam, verward en ontmoedigd.’ De catastrofe van twee wereldoorlogen op 25 jaar heeft veel bijgedragen om het klimaat van de Amerikaanse letteren te vergiftigen doch ook een van de voornaamste kwaliteiten van de Amerikaanse roman komt hierbij in het gedrang. Hij heeft steeds naar het wezen van de mens gezocht en getracht om door te dringen in het complex van temperament en instincten, driften en ideeën, begeerten en gevoel dat de menselijke persoonlijkheid uitmaakt. De vooruitgang van de psychologie was de literatuur een geweldige hulp evenals de rijke levenservaringen van de meerderheid van de Amerikaanse auteurs en het beeld dat zij van de mens geeft is zo echt en zo waar dat de schrijvers van de romantiek zich wel knarsetandend moeten ronddraaien in hun somber graf. Het determinisme van de moderne psychologie, het behaviorisme en de psychoanalyse hebben echter meer dan eens het beeld van de mens zo verwrongen dat hij als het product van zijn driften wordt, onmachtig tegen het noodlot buiten hem en in hem. De atmosfeer van de Amerikaanse roman wordt somberder en zwaarder (in de jongste tijd o.a. ‘The Lost Weekend’ en ‘Fall of Valor’ van Charles Jackson, ‘The Snake Pit’ van Mary Jane Ward) en zijn gelijkenis met werk van Tsjekov en Turgeniev wordt opvallend. Daarom was het zo verheugend dat Hemingway in ‘For Whom the Bell Tolls’ de maatschappij weervond, het was als een licht in een troosteloze duisternis. Thomas Wolfe was zich zeer goed bewust van dit gebrek van de Amerikaanse letterkunde en in zijn ‘Credo’ schreef hij deze romantische maar toch mooie geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof dat we verloren zijn hier in Amerika, maar ik geloof dat we zullen weergevonden worden. En dit geloof dat nu gegroeid is tot de catharsis van kennis en overtuiging, is voor mij - en ik denk voor iedereen van ons - niet alleen onze eigen hoop maar de altijddurende levende droom van Amerika. Ik denk dat het leven dat wij in Amerika geschapen hebben, en dat ons geschapen heeft - de vormen die wij gemaakt hebben, de cellen die groeiden, de honigraat die geschapen werd - in zijn natuur zelfvernietigend was, en moet vernield worden. Ik denk dat deze vormen aan 't sterven zijn en moeten sterven, juist zoals ik weet dat Amerika en zijn volk sterveloos zijn, onontdekt en onsterfelijk, en moeten leven.’ Niet alleen in de inhoud van de literatuur maar ook in de stijl is een Amerikaanse nuchterheid te bespeuren. Langdradigheid, overtollige beschrijvingen, saaie dialogen zijn zeldzame verschijnselen in de moderne Amerikaanse roman. Het kenmerk van taal en stijl is een sterke zakelijkheid, een ongewone direct- | |
[pagina 568]
| |
heid en een geweldige geladenheid die niet in het minst te danken is aan de kernachtigheid van de Engelse taal. ‘He's the buds' best bunker’ van Sinclair Lewis, waarmee hij beduiden wil, dat de vrijgezel waarover hij het heeft het langste standgehouden heeft tegen het huwelijk is een kenmerkend voorbeeld van onvertaalbare Amerikaanse zeggingskracht. Indien men onder woordkunst schrijven met het schone woord als doel verstaat zal men zeer weinig woordkunst in de Amerikaanse literatuur vinden. Enkele oudere schrijvers als James Branch Cabell en de reeds overleden Donn Byrne en Thomas Wolfe laten zich bekóren door de klank en de sierlijkheid van woord en zin, maar een Streuvels is in de Verenigde Staten onvindbaar. Een Elsschot echter wel, want de Amerikaanse woordkunst betracht niet het mooie woord, maar hoofdzakelijk het juiste, het rake woord. Daarom is de stijl zo onopvallend, zo schijnbaar gemakkelijk, en een oppervlakkig lezer zal nooit vermoeden welk een werk, welk moeizaam werk hem tot stand bracht. De schrijver die de stijl van de Amerikaanse literatuur het beste kenmerkt is ongetwijfeld Ernest Hemingway. Hij beperkte zich tot een zuiver weergeven van actie, en weerde angstvallig alle gevoelsanalyse en alle beschrijving. Een typische plaatsnaam nam bij hem de plaats in van een beschrijving en aanvankelijk vermeed hij zelfs alle weergave van gedachten, zodat zijn stijl uitsluitend bestond uit actie en dialoog. De beroemde Hemingway-dialoog is zo direct en zo besnoeid dat hij een ideale weergave van een gesprek is daar de gebreken van een conversatie als de uitweidingen en de herhalingen weggelaten zijn. Geen auteur heeft zulk een invloed op de stijl van de Amerikaanse literatuur gehad als Hemingway en er is haast geen enkel hedendaags schrijver die niet van de vruchten van de Hemingway-stijl geniet. Zijn invloed heeft zich niet alleen tot de Verenigde Staten beperkt, maar drong zelfs tot in Rusland door. Niettegenstaande ‘For Whom the Bell Tolls’ er niet vertaald is en er enkel als getypte vertaling circuleert, wordt het boek zo bewonderd dat er volgens Robert Magidoff in de Russische letterkunde reeds een analoge richting als de hard-boiled literature schijnt te bestaan. In tegenstelling met de dagbladpers staat de taal van de Amerikaanse roman op een vrij hoog peil. Al is ze eenvoudig, toch is ze niet vercommercialiseerd en gezonken tot op de woordenschat van de doorsnee-lezer: gelukkig is zij nog vrij van het hypocorisme, de kindertaal, het vulgaire slang en de gezochte kernachtigheid die de taal van de Amerikaanse krant en de radio kenmerkt. ‘Inderdaad is er in het moderne Amerikaanse proza een zucht naar avontuur in de vorm, een zoeken naar een adequate stijl om de conflicten van het moderne leven te beschrijven, een waardering voor de betekenis van de stijl als een voertuig voor de gedachte’ schreef Ebba Dalen in haar inleiding tot ‘The Zephyr Book of American Prose’. Van deze hoedanigheden van het Amerikaanse proza is het zoeken naar de juiste stijl het minst opvallende element, maar de zorg die aan de bouw van de roman besteed wordt trekt aanstonds de aandacht. In tegenstelling met de Nederlandse literatuur waar de meeste romans op hetzelfde stramien geweven worden, is er in de Amerikaanse roman | |
[pagina 569]
| |
een rijke afwisseling in de bouw. Een van de meest geslaagde gemeenschapsromans is ‘Strange Fruit’ van Lilian Smith waarin het verhaal afwisselend vanuit het standpunt van een ander persoon beschreven wordt, wat een meesterlijke weergave van de menselijke betrekkingen geeft. Ook Steinbeck waagde zich - al was het niet met evenveel succes als Lilian Smith - op het gebied van de gemeenschapsroman met Tortilla Flat, Cannery Row en zo pas nog met ‘The Wayward Bus’. Origineel was verder bij Steinbeck de beschrijvende tussenkapittels in ‘The Grapes of Wrath’ die hem onverwachte mogelijkheden boden. Zeer opmerkelijk van bouw zijn verder de expressionistische roman ‘Great Circle’ van de dichter Conrad Aiken en ‘Whither I must’ van Bridget Dryden, dat slechts een halve dag uit het leven van een oud-schildersmodel behandelt met de gebeurtenissen van elk uur als een hoofdstuk. De meeste schrijvers als Hemingway, Steinbeck, Faulkner, Caldwell, Pearl Buck en Bromfield zijn technisch zo knap in het opbouwen en het uitwerken van hun romans dat enkel het resumeren van hun boek de lezer de handigheid kan doen waarderen waarmee zij ingewikkelde gebeurtenissen op een eenvoudige wijze weergeven. Evenals staatkundig voor de Verenigde Staten een grote toekomst is weggelegd zo ook voor haar letterkunde. Wel kloeg Edwin Seaver onlangs in zijn essay ‘The Age of the Jackpot’: ‘We teren nog steeds op het literaire kapitaal dat ons nagelaten werd door de 1920'er jaren. Sinclair Lewis en Ernest Hemingway, John Dos Passos en William Faulkner - John Steinbeck en James Farrell uitgezonderd die in de 30'er jaren opstegen - bijna ieder belangrijk schrijver van tegenwoordig dateert uit de decade, die ons practisch alles schonk wat we bezitten in zake moderne Amerikaanse literatuur....’ maar zelf moest hij bekennen dat het ontbreken van een jongere generatie hoofdzakelijk te wijten is aan de oorlog en aan de gevolgen van de oorlog. Ook de eerste jaren na de vorige wereldoorlog waren magere jaren en eerst wanneer de schrijvers zich weer volledig hadden aangepast aan het burgerleven, konden ze zich aan het schrijven zetten. ‘Vie des Martyrs’ van Duhamel was een uitzondering en verscheen in 1917, maar ‘Der Streit um den Sergeanten Grischka’ van Arnold Zweig kwam eerst uit in 1927, en ‘Im Westen nichts Neues’ en ‘A Farewell to Arms’ slechts in 1929. De malaise die de Amerikaanse roman op dit ogenblik schijnt door te maken is geen specifiek Amerikaans verschijnsel. In alle literaturen is er een pauze ingetreden, als een hiaat tussen het vorig geslacht en het nieuwe, als een aflossen van de wacht. Een letterkunde die jaarlijks 1.500 romans en novellenbundels publiceert en een vijftigtal jonge auteurs lanceert hoeft nog niet te wanhopen voor een volgende generatie. Het gevaar dat de Amerikaanse letterkunde bedreigt is geen bloedarmoede, maar bloedvergiftiging en best-selleritis: haar vijanden zijn de geest van wanhoop en nihilisme, het ontbreken van een opbouwende wereldbeschouwing en vooral het commercialisme, het toegeven aan de volkssmaak, het verkopen van de kunst voor een millioen zilverlingen. |
|