Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 91(1946)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 431] [p. 431] W.F. Hermans Gedicht Een straat tusschen blaakrende achtertuinen, Waarin aan lijnen geel waschgoed hing. Van de verandah's kwamen geluiden, Radio's gilden uit elk van de huizen Dezelfde, reedlooze redevoering. En aldoor maar moest mijn moeder huilen, Terwijl ik twee passen achter haar ging. Ik vroeg: ‘Waarom huil je?’ Zij kon het niet uiten, Zóó onbedwingbaar trilde haar kin. Wel begon veraf een jongen te fluiten, Met zacht geluid als een fluit van tin, Het lied, dat hij floot, kende ik van buiten. Een moord en een liefde kwamen erin. Mijn moeder staakte plotsling het huilen En zei: ‘Verdriet heeft ook eiglijk geen zin.’ Wezen de menschen niet achter de ruiten Ons na, gereed om ons na te sluipen, Af te luisteren iederen zin? Wij vluchtten binnen een hek van zuilen, Om een plantsoen van lange kuilen, Platte plavuizen daartusschenin. En stervende bloemen in groote tuilen, Die de versteende namen bevuilden... Al moest mijn moeder ook nog zoo huilen, Geen naam die haar wildgroote oogen ontging. ... En ik, die wist dat al lang, ergens buiten, Mijn zusters geraamte in het water verging. Vorige Volgende