| |
| |
| |
Maurice Roelants
Over eer en waardigheid van den schrijver
Nationalisme en universalisme
Het is belangwekkend, anno 1944, In Search of hot Water te lezen, dat H.G. Wells in November 1939 publiceerde. Engeland was reeds in oorlog met Duitschland. Een Engelschman stelde zich te weer om als vrij man te blijven denken en schrijven. Een Engelschman verhief zich boven den grondregel van Engelschen oorsprong: Right or wrong, my country. Die grondregel was trouwens, tot een grootscheepsch systeem uitgebouwd, in het andere kamp wet geworden. Terwijl H.G. Wells in The honour and dignity of the free mind met een fraaie pathetiek verklaarde: ‘If I lend myself to any propaganda, then by all my standards I shall be damned’ maakten in het Duitsche Rijk alle schrijvers zich gereed om geen regel meer te schrijven, zelfs al was hij louter belletristisch, die niet in propaganda kon worden omgezet. De Engelschman vorderde recht op om nonformistisch te zijn - om bestwil. De Duitschers legden den plicht op om conformistisch te zijn door dik en dun, van zuiver nationalistisch standpunt uit, om bestwil. Twee uiterst tegengestelde opvattingen van de dienende rol van den schrijver. Maar de Engelschman heeft reeds de stelling van den wereldburger betrokken. Ik ben nieuwsgierig om te vernemen hoe H.G. Wells gedurende den oorlog dat wereldburgerschap en zijn Engelsche nationaliteit heeft uiteengehouden. De Duitschers dachten in de eerste plaats nationaal, en van het nationale uit zouden zij met machtsmiddelen het Europeërschap vestigen, kennelijk een begin van verdere eenmakingsambities.
Nevertheless, the authentic writer and artist and scientific worker are the aristocrats of the human community. There is nothing above them under heaven. They are masters. Cher maître is no idle compliment to them. They work on honour and ander no man's direction. They are subject to an inner necessity, tot do the utmost that is in them. Het zal een der hoogste idealen van den denkenden en schrijvenden mensch blijven: de mogelijkheid open te houden om boven elk pragmatisme te stijgen, hetzij nationaal, hetzij politiek, hetzij groepmatig pragmatisme, boven elke vaststaande leerstelling of wetmatigheid, om in de zuiverende gebieden van het geweten en het gelouterd inzicht wat krom groeit recht te wringen.
| |
| |
... They work on honour and under no man's direction. Dat druischt regelrecht in tegen de autoritaire staatspolitieke opvatting, waarbij de leiders zich in politiemannen of gevangenisbewaarders kunnen metamorphoseeren. H.G. Wells houdt op eigenaardige manier de aristocratie van den schrijver hoog. Voltaire? He was, he is, one of the greatest princes of the world. But try to remember Voltaire's political contemporaries. The kings of his time and the little, silly, influential politicians who ran about and started wars. Most of you unless you are students of the period, will find great difficulty in recalling the names of many of these powerful pigmies. Their personalities have already sunk into almost complete oblivion.
Het is een niet te loochenen feit: de geest blijft stralen boven het duister gedoe, dat noodig is om het leven in zijn sociale functies te onderhouden. Wie in Stratford-on-Avon de zaken van het gemeenebest hebben gedreven zijn tot stof vergaan en in de vergetelheid uiteengewaaid terwijl naar Shakespeare de wereldburgers nu al eeuwen opzien. Er valt echter uit zulke onloochenbare feiten niet veel meer af te leiden dan dat de geest op zijn schoonst een voortreffelijkheid bezit, die nooit ofte nimmer in de verdrukking mag komen. Dat hij zich boven en buiten de wet te stellen heeft? Dat hij van een essentie zou zijn, die hem a priori onthecht van de servituden der samenleving van de gewone stervelingen? Het lijkt mij te veel gezegd. Wanneer de schrijver er zich hardnekkig tegen verweren moet, zonder eenig zelfbewustzijn, binnen de oogkleppen te kijken, die elke gevestigde orde hem aanbinden wil, wanneer hij fier een hoog geloof in zijn schrijverschap moet bewaren, dan moet hij ook gewoon mensch onder menschen kunnen zijn, uit hun vleesch en hun gebeente, en in staat tot het onderdanig beleven- van hun menschelijke wederwaardigheden. Er is bij een schrijver niets hatelijker dan een slaafsche geest - slaafsche geest is al geen geest meer - tenzij dat koesteren van een hooghartigen eigenwaan op grond van het feit, dat hij om het leven van iedereen te belijden over het zegbare beschikt en een pen kan voeren.
Allons-y voor het schrijverschap als een soort van geweten-in-de-schoonheid van de menschheid, geweten op politiek, sociaal, religieus gebied, - een stem, die nooit mag worden gestikt. Maar laten wij niet in gemakkelijke sophismen vervallen en lichtvaardig gelooven, dat zij die ‘work on honour and under no man's direction’, die autarkisch denken en al schrijvende eeuwige aureolen verwerven, zij die in de hiërarchie van het geheugen der menschheid zulke belangrijke plaats veroveren, op het tijdelijk plan der huishouding van groepen, steden, landen en volken, de wijsheid in pacht hebben. In wijsheid is reeds een willekeurige beperking van het voor alle eeuwen brandend probleem der samen-leving van de menschen: konden de menschen maar met wijsheid worden geleid, maar wie brengt de stormen tot bedaren die er als oerkrachten uit opwoelen? welk karakter houdt ze in toom? welke wilskracht buigt de opsteigerende nekken neer? welke realiteitszin kanaliseert de passies? welke vuist boetseert uit al dat vlietende en vluchtige vaste beelden? welke menners
| |
| |
laten tijdig de teugels los om ze in nieuwe handen te leggen?...
Het besturen van het lot der menschen is bij tijden een te groote taak voor menschenkracht. In gelukkige omstandigheden, als alle wind en weer meewerken en het spel der krachten voorspoedig is, slagen groote politici, denkers en uitvinders er in op goed gepaalde doeleinden te varen. Het komt er op aan niet te minachtend te denken over de vergeten pygmeeën, die in de sliert van dwaasheden en baloorigheden waarmee alle menschelijke communauteiten leven en sterven, nog zooveel orde en welstand konden scheppen, dat de zangers konden zingen en de schrijvers konden schrijven.
Ik zeg maar, dat ik van de wereld en de menschen, die door schrijvers zouden worden geregeerd, ook al waren zij een authentiek geweten en onbetwistbaar van genius, niet meer verwacht dan er van onsterfelijke en vergeten mannen der politieke daad is van terecht gebracht. De mensch kan als schrijver, denker, wetenschapsman, uitvinder, politicus, technicus, zeevaarder, vakman, fabrikant, handelaar soms verrassend groot en indrukwekkend zijn, hij is het zelden al te gelijk. Laten de schrijvers zelfbewust ver en hoog mikken en niet te veel de diverse genres door elkaar haspelen, ook al stijgt hun geest boven alle gebieden der menschelijke bedrijvigheid. Laten de schrijvers schrijven en de grenzen van de opgevorderde vrijheid zoo ruim houden als hun geweten. Laten ze vooral trouw blijven aan hun wezen; bereid om zich ‘au-dessus de la mêlée’ te begeven, in geen enkel kamp dan die der menschelijke waardigheid gevangen; bereid om als strijder onder de strijders te staan, naar eer en geweten hun strijdgebied kiezende, bereid om in al 's werelds getier alleen te luisteren naar de innerlijke stemmen; bereid, levensbereid. En het leven is niet in enkele voorschriften te vatten.
Er ligt iets soevereins in te kunnen verklaren: in geen geval zal ik mij verlagen tot het bereiden van propagandistisch voer. Wie propaganda zegt, zegt alreeds inhameren van gedachten, waaromtrent de waardigheid en de waarachtigheid geen voldoende overredingskracht bezitten. Wie propagandist zegt, zègt meteen verdediger door dik en dun van stellingen, die in één richting gaan, terwijl de waarheid vaak naar vele richtingen uitstraalt. Bovendien strekt veelal de propaganda er toe de geesten meer te verdooven, dan tot eigen inzicht op te wekken.
Maar ik griezel plotseling voor het zweren van zoo'n duren eed, dat zich a priori vastvijzen op een goed voornemen waarvan de deugdelijkheid door de ontwikkeling der feiten moet worden bewezen. Het is goed en wel ‘the honour and dignity of the free mind’ vast te leggen. Maar gesteld, dat door afzijdigheid en wegblijven uit de strijdposten van de propaganda ‘the free mind’ door machten, die andere waarden vooropstellen, die ‘the free mind’ zelfs kneden en knevelen, met ondergang bedreigen... De eer en waardigheid worden dan theoretisch gebazel, terwijl de vrijheid van gedachte gekeeld wordt. Onderdanigheid aan de wetten van het leven moet kunnen samengaan met beginselvastheid. Het moet mogelijk zijn in de loopgraven
| |
| |
der propaganda te springen zonder de vrije gedachte af te zweren. Het moet mogelijk zijn de officieele waarheid op de waarheid zonder meer af te stemmen. Het moet mogelijk zijn de propaganda in hooge mate doeltreffend te maken door ze in het licht der vrije gedachte te zuiveren van haar ontaarding tot ‘bourrage de crâne’, of tot halve of heele leugen.
De soevereine stelling ver boven de wisselvalligheden van den propagandistischen strijd, als onderdeel van den strijd om de vrijheid zelf, kan en mag niet in absolutistischen zin worden betrokken. Ook als persoonlijk, autarkisch denker moet men in gegeven omstandigheden zijn vest kunnen uitschieten om de hand aan vuile, maar reddende karweien te slaan.
The honour and dignity of the free mind bestaat maar in zoover de vrije gedachte aan kneveling ontsnapt.
In zijn halsstarrig streven naar des schrijvers hoogste waardigheid is er bij H.G. Wells iets dat mij geestdriftig stemt. Maar een superbia daaromtrent, die van deze aarde niet meer blijft, lijkt mij volkomen verfoeilijk toe. Welhoe? De strijd met bloedige lansen, ook met die van de gedachte, zou onder zijn venster kunnen uitgestreden worden, zonder dat hij zijn beginselen, die straks misschien opgezette vogels zullen zijn, een oogenblik laat rusten?
In zijn verheerlijking van den vrij denkenden schrijver is H.G. Wells wat al te zeer geneigd hen een zwevend bestaan boven alle contingentiën te geven. Er zijn politici, staatslieden, soldaten die niets anders zijn dan the honour and dignity of the free mind in actie. Ik kan mij den schrijver niet indenken zonder dien hoogen trots om uit te rijzen boven alle leven, die tot leugen verstart. Maar ik kan mij hem evenmin indenken zonder dat hij zich als 't ware met den wellust van de bescheiden onderdanigheid, aan de noodzakelijke disciplines van het leven onderwerpt. Er is bij H.G. Wells een al te systematisch smalen op de lui, die aan den weg timmerden waarlangs prins Voltaire heeft kunnen wandelen. Bovendien toont H.G. Wells een vooringenomenheid voor het schrijverschap, waarmede gemakkelijk eenige groote dichters-met-de-daad voorbijgezien worden. Elk volk bezit namen, zooals het Engelsche dien van Lord Olivier Cromwell, waaraan epopeeën verbonden zijn waardoor zijn lot werd bestemd en die niet onmiddellijk den naam van schrijvende, componeerende of schilderende tijdgenooten te binnen roepen.
Namen van bouwers-metterdaad, die de namen van schrijvende, componeerende of schilderende tijdgenooten doen verbleeken.
Neen de sterke man moet in staat zijn ook met al de betrekkelijkheden van den zwakken mensch in het strijdperk te treden. De man met het zuiver geweten moet zijn handen durven vuil maken.
De eer en de waardigheid van den schrijver is bovenal menschelijk te zijn - daarna pas helme in hem de roep om uit de bezeerde en gewonde, om uit de doodelijk gewonde waarheid den eeuwigen vogel Phoenix der vrije gedachte te laten opstijgen.
H.G. Wells betrekt zoo gemakkelijk de hooge bergen boven den strijd
| |
| |
van land tot land en van volk tot volk, omdat hij reeds zijn nationale schoenen is ontgroeid. Met evenveel gemak en vrijheid van geest zegt hij hun zeven zaligheden aan de Duitschers en aan zijn Engelsche landgenooten. Reeds voelt hij zich wereldburger. Hij ziet zich zelf als een ‘republican radical’. Als dusdanig heeft hij maling aan de rassentheorie, spot hij met het in elk volk om vaderlandslievende redenen gekweekt gevoel van voortreffelijkheden en meerderwaardigheden. Derhalve stelt hij radicaal voor het onderwijs in de nationale en universeele geschiedenis op geheel andere doeleinden te richten dan tot nogtoe het geval is. Hij heeft het vaak over het traditioneele teboekstellen der geschiedenis als over ‘The Poison called history’, die uiteraard de betrekkingen tusschen de landen en volken bederft. Het zegevieren van het ééne volk over het andere wordt volgens hem in den regel met te veel opwekkende kleuren en geuren verfraaid, zoo niet verdraaid, tot zelfverheerlijking uitgewerkt. Alsof elk land en volk geen nederlagen telt, waarover het zich moet schamen, geen overwinningen waarop het trotsch kan zijn, geen overwinningen, waarover het liefst bescheiden zou dienen te zijn, geen nederlagen, die het hebben gelouterd en geadeld.
Er vallen in die richting nog andere vaststellingen te doen: dat volken hooge toppen der beschaving hebben bestegen bewijst niet, dat zij er zich kunnen handhaven; dat andere nog aan bod kunnen komen staat in de verschuiving der groote cultuurmomenten geschreven. Zooals in de wereld der individuen is in de wereld der volken niemand duurzaam met minderwaardigheid of voortreffelijkheid gemerkt. Wat er ook van zij, de superioriteit van rassen en volken, als die momenteel met bloei en rijpheid kan worden gelijkgesteld, is iets dat op andere wijze blijken moet doen in een Nietziaanschen machtswellust.
In de geheele gedachtenwereld van H.G. Wells is de beteekenis van vorsten en veldheeren, van politici die de hefboomen van oorlog en vrede hanteeren, heel wat lager aangeslagen dan uit de geschiedschrijving, van nationaal standpunt uit en ter intentie van het nationaal welzijn, in den regel blijkt. Hij verlaat dan ook met beslistheid het nationaal domein en drijft de Engelsche zelfverloochening zoo ver dat het bijna op een particularisme gaat lijken ten overstaan van deze groote en eenige entiteit: het rijk der wereld. Er schuilt trouwens veel waarheid in zijn overweging, dat op vele gebieden de zoo moeizaam bewerkstelligde nationale differentieeringen een spel van schakeeringen zijn, die de eenheid, over de varianten heen, ternauwernood verbergen kunnen. Alle nationale karaktertrekken ten spijt bestaat er ongetwijfeld een algemeene mensch, waarvan het hoogste beschavingstype in den wereldburger van alle windstreken terug te vinden is. De tendens van talrijke beschavingsvormen gaat dan ook in de richting van de wegruiming der meeste scheidingsmuren tusschen de nationale samenlevingen. De wetenschap voor zoover zij niet op nationale eigenaardigheden gericht is, - men denke aan folklore, heemkunde en zoo meer, - gaat daarbij voorop: hoe zouden physica, chemie, mathesis niet een object voor gemeenschappelijke studie zijn van alle vorschers ter wereld?
| |
| |
Ik volg dan ook gaarne den tegenvoeter van alle zich op zich zelf concentrerende nationalismen H.G. Wells, althans in zijn eenigszins uitdagend pogen om den zelfgenoegzamen en zich zelf verheerlijkenden nationalist af te wenden van een scheel beschouwen van den eigen navel. Daartoe moet ik slechts terugblikken op onze goed gesloten stedelijke gemeenebesten. Zij ook vonden het summum der zelfvervulling bereikt wanneer zij uit een ongeordend instinct om zelfbehoud elkaar soeverein naar den strot grepen, omdat zij alles op een stedelijk plan dachten. Het is mogelijk, het is noodzakelijk breedere gezichtsvelden te betrekken. Vas-y, voor een horizontale geschiedschrijving, een horizontaal denken van de wereld en de beschaving, na al het drillen en dribbelen binnen de verticale prikkeldraadversperringen. Vas-y, voor een beschouwen van onze groote gemeente, de kleine wereld, uit de hoogte en de algemeenheid.
Twee antagonisten bedreigen intusschen het wereldburgerschap: de eenzijdige nationalist, de eenzijdige internationalist.
Al kan ook worden gezegd, dat de eenzijdigheid van beide antagonisten het ware wereldburgerschap zullen vestigen, door het zwijnselen van het een uiterste naar het andere.
De wereld groeit zonder eenigen twijfel naar een grootere eenheid toe. Het lijkt wel op waanzin haar geschiedenis te willen gieten in de vaste vormen, die voor het zelfbehoud der volken hebben gediend, waanzin het historisch harnas te blijven gebruiken om onderling tegen elkaar te weer te staan. Maar is het niet even onzinnig de naar grootere eenheid groeiende volken van hun historische wortelen af te snijden? Moet er niet veeleer naar worden gestreefd de beken te bewaren, die zich tot rivieren hebben samengevoegd, waaruit de ruimere stroomen zijn ontstaan, die zich in de wereldzeeën uitstorten? Nu begint het wereldrijk, de gemeenschap der volken, nu begint de geschiedenis van den wereldburger - product van groote beschavingsverschijnselen, uitvinding van de drukkunst, den stoomketel, den vliegmotor en zoo meer - wat zouden de nationale strubbelingen en onderlinge worstelingen ons nog deren, wat al dat particulier nationaal gedoe? In die richting denkt H.G. Wells mij te veel. Het wil mij voorkomen, dat hij zich daarmee te veel verwijdert van een ingeboren personaliteitsinstinct: instinct van het individu, het dorp, de gemeente, de streek, het land, de taalgroep, de godsdienstige en sociale kern, het ras, ja ook het ras.
Het is heel dikwijls een bewijs van sterkte, meer zelfs, van waarachtige liefde, wanneer de gedachte zich zoo hoog en vrij verheffen kan, dat zij zich om der wille van een grooter goed tegen vergissingen en fouten van de eigen naastbestaanden keert en ik bedoel daarmede de natuurlijke families en soorten. Maar elke vooringenomenheid sluit het monsterachtige van het tegennatuurlijke in zich. Tegennatuurlijk lijkt het mij dat het wereldburgerschap te verwerven zou zijn door tusschen het particuliere en het algemeene een tegenstelling te scheppen. Tegennatuurlijk lijkt het mij, dat die speciale
| |
| |
teederheid welke voor ons eigen gezin in ons hart is gelegd, voor onze eigen luchten en wolken, voor onze eigen taal en zeden, voor ons eigen geloof en voorvaderen, - zij mogen zelfs arm zijn van stof en gaven, - als een verborgen zwakheid onderdrukt zou moeten worden om het universeele te bereiken.
Alsof de liefde voor uw geboortestad eenige afzijdigheid inhield ten opzichte van uw land. Alsof uw gehechtheid aan uw provincie en in letterlijken zin aan het provinciale elk vermogen steriliseert om tevens als cosmopoliet te denken en te voelen.
De eeuwige groote fout ligt veeleer in een halsstarrige weigering om de twee uitersten in een harmonieuze schommelbeweging met elkaar te vereenigen. Ik haat den individualist, die zich zelf verminkt door zich buiten elken gemeenschapszin te stellen. Ik haat den gemeenschapsrobot, die de rijke uren niet meer beleven kan, waarop hij met zich zelf alleen is. Ik haat den nationalist, die elke eigen voortreffelijkheid in aanmatiging en vernedering voor andere naties omzet. Ik haat den internationalist, die in den geest een gelijkschakeling voltrekt, waarbij alle verschillen en eigenaardigheden worden weggewischt en gedoodverfd.
Laten we tot een eenvoudig doorgronden van het goed begrip terugkeeren. Wie honour and dignity of the free mind zegt, zegt meteen honour and dignity van de verscheidenheid, waarop de free mind zich te bezinnen heeft. De wereldburger heeft te streven naar eenheid in de veelvuldigheid. Laat mijn buurman zich sterken in de beschouwing van zijn geslacht. Is het daarom noodig, dat hij mij onder zijn gewicht verdrukt? Nooit is het mij moeilijk gevallen mijn feesten te vieren en hem de zijne te laten, zoodra wij ons aan een verstandige wederzijdsche begrenzing hielden. Ik kon altijd dulden, dat iemand mij boven het hoofd groeide, - al was ik in een duurzame worsteling gewikkeld om mijn vollen wasdom te bereiken. Die strijd om het bestaan, dat gevecht om zich te realiseeren is de wereld niet uit te helpen, - het is trouwens de wet van elke vervulling, van elken groei en bloei. Welke dwaas kan droomen van een wereldvrede, waarin er niets meer van de ongerijmdheden der menschelijke natuur en der samenleving van menschen zou werken? Waarom zou het beeld der wereld verschillen van dat der goeden en der kwaden, der vrienden en der vijanden, die door alles op elkaar zijn aangewezen en die nochtans op tijd en stond elkaar niet meer verstaan.
Dat neemt niet weg dat de eenheid der staten op de verscheidenheid van streken en stammen veroverd is, al is bv. niet alle verschil tusschen den Marseilliaan en den Parijzenaar in zijn Fransch burgerzijn opgelost. Waarom zou het wereldburgerschap, gebonden aan wetten en eerecodes, niet kunnen veroverd worden op de verscheidenheid van volken en rassen? Maar waarom zou die eenheid niet te winnen zijn uit onontwortelde, in een betrekkelijke vrijheid en naar eigen wezen gegroeide groepen en constellaties? Er is een eenheid in den oneindig verscheiden melkweg... Ik zie den indrukwekkenden
| |
| |
stroom van sterren. Ik zie ze, strak en eeuwig, in hun vaste verhouding, den grooten en den kleinen Beer. Er is niets veranderd in hun opstelling, zoolang ik ze apart beschouwde. Er is niets veranderd, maar heel de hemel is met vaste sterrenbeelden overzaaid, sinds ik hem in zijn wijdsche eenheid overzie.
Zwijnselend naar het uiterste van een wereldburgerschap betoont H.G. Wells mijns inziens een te groot wantrouwen, om niet te zeggen een te groot misprijzen, voor al wat op het nationale is gestoeld. Het erge daarbij is, dat hij den aard en de kracht van het nationaal gevoel schijnt te miskennen, daar waar hij het als bouwstof voor een wereldeenheid liefst terzij laat liggen.
Het mag in dezen nieuwen wereldoorlog nochtans bijzonder kenschetsend heeten, dat in den strijd tegen de meest overspannen nationalismen, de meest leerstellige internationalismen, zooals de socialistische en de communistische, zich op hun beurt meer en meer op nationaal terrein zijn gaan bewegen. De sovjetrepublieken, die als voornaamste en opperste bronader van hun bestaan de leer van Marx en Lenin bezaten, hebben als een symbolisch gebaar de Internationale als volkszang vervangen door een nieuw nationaal lied.
Dit kan als een geringe schijnbeweging worden beschouwd, zooals trouwens ook de opheffing van de Komintern, die het communisme over de Sovjetsgrenzen te beheeren had, door sommigen met eenig wantrouwen werd gadegeslagen: zoo iets als het handig overlaten van het communisme aan zijn eigen dynamisme in elk land. In dit geval ligt er nog een erkenning in van de motorische kracht, die in de nationale idee schuilt: zoo iets als het realistisch aanvaarden van het nationaal kernpunt waarrond de internationale idee gemakkelijker cristalliseert. Uit sluwheid of uit grondige overtuiging heeft het communisme zich overal op het nationaal podium gezet en de tegenstelling communisme-patriotisme opgeheven.
Ik ben echter geneigd te gelooven, dat het communisme zich onder den druk van den vreemden overweldiger in volle oprechtheid tot de nationale idee heeft bekend. De Rus leefde niet alleen van een ideologie, de ideologie werd gevoed door een grond, door een land, door menschen wier bestaan en samenleving reeds gestalte hadden voor het communisme ging dagen. Om het communisme te vestigen moest hij zijn traditie, zijn geschiedenis, zijn natuur als een wanstaltige ‘reactie’, het spook van het verleden, verslaan. De overweldiger onthulde hem, dat hij solidair was met al wie in het verleden voor dien grond, die steppe, dat moeras had gestreden; dat hij een schakel was in een keten, die niet mocht worden verbroken. Gedurende de revolutiejaren had hij kunnen denken, dat zijn vijanden huisden in zijn eigen land, omdat er veel vijanden het communisme bestreden. Typisch daaromtrent is de bespiegeling van Ksawery Pruszynski in The Dublin Review over de verzoening van het communisme met de Orthodoxe Kerk. Zij hadden elkaar in den tijd van overgang van het oud regime naar het nieuw regime op leven en dood bestreden. Toen de dood uit het buitenland dreigde werden
| |
| |
zij bondgenooten. De godsdienstige vlam mocht weer voor het vaderland van alle Russen branden. Definitieve verzoening? Bondgenootschap voor alle komende tijden? Bondgenootschappen worden aangegaan voor onbestemden tijd of voor de eeuwigheid, althans voor de jaren eeuwigheid dat zij ware levensvereischten dienen. Volgens de marxistische leer was de geschiedenis niets anders dan een strijd van klassen. Het communisme had de helden met het zwaard, de vorsten en de strijders naar den rommelzolder verwezen. Op de slagvelden herleefden opnieuw de groote schimmen der historie. Divisies, decoraties kregen hun naam. De geschiedenis van Rusland werd aan het Russische volk teruggeschonken en daartoe behoort ook de Orthodoxe Kerk.
Ksawery Pruszynski's beschouwing komt mij zeer overtuigend voor. De socialistische internationale bezorgde in 1914 zijn vurigste aanhangers een bittere ontgoocheling toen de nationale impulsen sterker bleken dan het internationaal geloof in een leer, die zij bovenaan plaatsten in de hiërarchie waarvan het lot der wereld zou afhangen.
De Roomsch-Katholieke Kerk in haar universaliteit, die overal de nationale geledingen aanvaardt, is, de eeuwen doorgaande, als 't ware een voorbeeld van internationale, die slechts haar rol ten volle vervult wanneer zij ook in het nationale is opgegaan.
Het lijkt mij onnoodig lang stil te staan bij het feit dat de crisistoestand die voor elk land en volk in den oorlog besloten ligt nu weer, zooals in 1914-18 een saneerende stremming, een verinniging, een samenballing van het nationaal gevoel heeft verwekt, en dat in al de kampen. Gelijktijdig met een verlangen naar een grooter kader dan het nationaal leven, naar regionale en zelfs continentale verstandhouding en accoorden tusschen de naties, is aldus een feller instinct op zelfbehoud gericht. Waarom zou die parallele strooming niet ten goede kunnen aangewend worden? Niet dat mijn persoonlijkheid een plaats krijgt in een grooter verband maakt mij beangst - maar wel dat mijn persoonlijkheid door het grooter verband in de verdrukking komt. Door recht en wet gebonden, vrij man te zijn in een vrije stad, die op haar beurt in lenig en toch vast verband staat tot een vrij land, het is een lot, dat ik niet zou willen ruilen tegen de vrijheid van de middeleeuwsche gemeenten, die tegenover elkaar niet veel minder dan een soevereiniteit te verdedigen hadden. En reeds kan ik mij voorstellen, dat die nationale orde uitgroeit tot een internationale orde, waarin een groote centralisatie van wetten en verplichtingen niet de vernietiging is van alle decentralisatie, maar eer een natuurlijk, een noodzakelijk complement.
Nu reeds bestaan er eenige fraaie typen van menschen, die kunnen zeggen: Ik ben Engelschman, Amerikaan, Franschman, Nederlander, ik mag, maar ik moet mijn grond niet verlaten om wereldburger te zijn. Dat elke nationaal voelende burger, zoolang er een streven bestaat om de nationale orde als een egel te kleeden met al de stekels van de soevereiniteit, de toomelooze nationalistische verwildering, het blinde nationale fanatisme in het eigen huis zal
| |
| |
moeten bestrijden ligt voor de hand. Zooals het mij even klaarblijkelijk voorkomt dat elk land, elke volksgroep, elke godsdienst, elke politieke en sociale orde, wil men nog van honour and dignity of the free mind spreken, niet noodzakelijk zijn verleden te verloochenen heeft of harakiri te plegen, maar uit zich zelf heeft te kweeken dien wil om te leven en naast zich te laten leven, dat fanatisme om op een kleine wereld - wat zal de wereld over enkele eeuwen klein zijn - samen te leven.
Als robotten? Neen, als menschen, die een plaats inruimen aan al wat menschelijk is. Helaas, helaas, ook het onmenschelijke is menschelijk. En onze nakomelingen, de vrije wereldburgers, zullen elkaar in en buiten de wet in het haar zitten, terwijl een schampere, door smart en weemoed verteerde Breughel, nog altijd in de gelegenheid zal zijn het prachtig, het drollig avontuur van de menschen uit te schilderen. Wat schrijf ik? Breughel? De meest nationale van alle schilders, en voor alle eeuwen wereldburger.
Ik hou dol veel van Breughel. Nochtans vraag ik niet aan elken kunstenaar dat hij zich zoo in het nationale zou confijten, ook al is hij wereldburger ondanks zijn nationale kleur. Het ideaal, dat het meest aan mijn geaardheid beantwoordt is dat van den onopvallenden mensch, zooals zuiver kristal niet opvalt - tenzij men er aan tikt en het plotseling edel zingt - en die niet speciaal aan een bepaalden ingezetene van dit of geen land doet denken, al evenmin als aan een paladijn van het wereldburgerschap. Niets bijzonders lijken, dat den medemensch verbluft, en in de kern harmonieus de uitersten vereenigen.
Heilige of held zijn, zonder ostentatie, - het is zoo schoon als mensch gekleed te gaan. Zoo ongeveer als de sympathieke zondaar, die binnen de grenzen der decentie blijft. Natuurlijk doen en blijven. Alcibiades in zich geen kans geven, noch de groote trompetters der deugd. Ik liet mij zeggen, dat de goede Engelsche officier zich nooit op zijn vaderlandsliefde laat voorstaan, omdat het een in het ander vanzelfsprekend opgelost wordt geacht. ‘Zijn’, zonder pralen, als men iets is, is de schoonste praal van het ‘zijn’. Niets doen dan blomme zijn en bloeien in Gods oog. Als zoon van zijn land, dat niet een doel op zich zelf kan zijn, aangezien de besten uit alle landen iets van den gemeenschappelijken staat der menschen onthullen - een familiegeest van breedere beteekenis.
Wij kunnen met het vestigen van een wereldburgerschap niet wachten, totdat alle nationalismen volledig op elkaar zijn afgestemd of tot een soort van gemeenschappelijken noemer zijn herleid. Het wereldburgerschap moet worden gevestigd over alle differentieeringen heen, allereerst in de hoofden van wie de eenheid in de verscheidenheid erkennen. Stel u een oogenblik voor dat het wereldburgerschap slechts kans kreeg, nadat de Oostersche landen hun statische en beschouwende levenshouding hebben aangepast bij de dynamisch gemechaniseerde leefregels van de Nieuwe Wereld. Men kan
| |
| |
dan evengoed van de synthese, waarin alle landen en volken te zijner tijd een plaats kunnen vinden, voor eenige eeuwen afzien. Aangenomen zelfs, dat alle naties en volken eenige gemeenschappelijke concepten in hun ideeënwereld kunnen betrekken, wat te doen met de ingekankerde zeden en gewoonten, die aan elke universeele ratio ontsnappen, omdat zij geboren zijn uit dat volledig huwelijk tusschen de menschengroep en haar omgeving, onder de impulsen van instincten en passies? Herleid dat maar eens tot één algemeen beeld. Drijf daar maar eens ‘the poison called history’ uit, om er een gemeenschappelijke usance voor in de plaats te brengen.
Neen, zooals in elk land de meeste archaïsche eilanden van ware middeleeuwsche zelfbeslotenheid blijven voortbestaan, en eerbiedwaardig zijn in hun onveranderbaarheid, alsof geen moderne zondvloed daar ooit vat kon op hebben! - zoo mogen in alle landen en onder alle volken dat soort van heipalen in den grond geplant blijven. Als de bovenbouw er maar organisch op rust en naar vorm en structuur den mensch kan herbergen, die voor zijn buurman als voor zijn tegenvoeters van het geslacht der wereldburgers is. Toen nog zooveel goede dorpslui van hun parochie bleven, en een horizon hadden, die door den hemel boven de hen omringende velden en weiden was beperkt, spraken Erasmus en Morus reeds een zelfde taal. Laten we elkaar niet begoochelen: de wereldburgers zullen elkaar van continent tot continent begroeten en tezelfdertijd zal een herder in Thibet zijn geit melken en een eenzame Schot zijn whiskey slurpen zonder zich iets van hen aan te trekken. Want het zal waar blijven, op grond van het persoonlijk zelfbeschikkingsrecht en de geestesgesteldheid van millioenen individuen, dat zij binnen hun eigen zorgen en grenzen zullen leven, naar eigen wet en inspiratie, ook dan als reeds geen geestelijke afstand meer bestaan zal tusschen Canterbury en Hong-Kong. God zij gedankt. Onder de eenheid van het universeele zal de mensch mensch blijven en de robot zal den robot ignoreeren, op tijd en stond.
En toch kan ik begrijpen, dat er in Wells' roep op universalisme veel steekt, dat radicaal gekant is tegen al wat vroegere vormen van particularismen in stand houdt. Om elkaar universeel te verstaan zijn er een minimum van steunpunten noodig om over de groote scheidende plassen te stappen. Hoe immers practisch tot verstandhouding te komen als men tenslotte niet een goed eind in dezelfde richting en met dezelfde objectieven kan wandelen? Er zijn dan immers voor de menschheid nieuwe rampen te vreezen: dat er universeele stroomingen ontstaan, die de uitroeiingsgevechten van het antieke nationale plan, dat wij gemakshalve het verticale zullen noemen, naar het moderne internationale plan, het horizontale, verleggen. De hemel hoede ons voor nationale oorlogen. Maar zij waren en zijn meer dan ooit bijna arcadische wildemansspelen te noemen vergeleken bij de catastrophen, die onze aarde teisteren, sinds zij als kokende olie over alle nationale grenzen stroomen. Het is immers opvallend, dat de oorlogen hoe langer hoe meer een apocalyptisch karakter aannemen sinds, zij ook, - voorloopers of vol- | |
| |
gers van een ideologisch of belangenuniversalisme? - universeel geworden zijn, ware wereldoorlogen. Of wij het willen of niet: wij kunnen niet meer als kleine autarkieën in nationale zelfbeslotenheid leven en denken. Door een universeel systeem van verbonden vaten stroomt ons bloed uit ons nationaal lichaam weg of loopt het levenwekkend om. Maar meteen gisten er fataal of weldoend de internationale ideeënstroomingen.
Wat dan speciaal Wells betreft is in zijn roep op universalisme opgelost zijn hartewensch van radicaal republikein naar een collectivistische samenleving, die nochtans niet op één leest is geschoeid voor alle stervelingen. Hoe zou dat kunnen, zoolang de ‘eer en de waardigheid van de vrije gedachte’ worden hoog gehouden? Er is geen schrijver, die smalender over de dictatoren heeft gesproken, met grooter allure van achteloos misprijzen dan Wells. Te achteloos mijns inziens, want de gehechtheid aan en de afschuw voor de dictatoren werd door millioenen met bloed en bergen van leed betaald.
Het collectivistisch ideaal van Wells zie ik nergens voldoende uitgebouwd om er mij een duidelijk idee van te vormen. Ten overstaan van deze onbepaaldheid kan ik niet anders doen dan mij van elke instemming of afkeuring te onthouden. Alleen meen ik er te mogen uit afleiden wat in oneindig verscheiden vormen in het modern geweten is gedrongen: het verlangen om het universalisme te vestigen in de algemeenheid der menschenharten? Van algemeenheid kon er geen sprake zijn zoolang de wereld was verdeeld in vrije menschen en in slaven. De neger uit Afrika, die naar Amerika werd verkocht, de ziel uit het Russisch dorp, denk aan dat bitter-vroolijk epos van Gogol, die werd verhandeld, was niet eens een volwaardig burger. Hoe zou hij wereldburger geworden zijn?
Er is echter een slavernij, die van de armoe en de ware godverlatenheid, de slavernij van den vierden stand, de slavernij van de ‘have nots’, die in te veel stoffelijke en geestelijke vereenzaming en onzekerheid leven. Zoolang deze slavernij der breede volkslagen ze tot grof leven en grof sterven veroordeelt zijn eenige der rijkste bronnen van het wereldburgerschap met lood en modder toegedekt. De woorden verticaal en horizontaal vloeiden mij reeds vroeger onder de pen. Ik zou ze willen herhalen. Het wereldburgerschap moet over alle nationale sluizen kunnen versast worden: derhalve in horizontale richting. Maar ook alle verticale scheidingen, alle aardlagen van de klasse- of standenstructuur moet het kunnen doordringen.
Als ik over deze dingen kan denken en mijmeren bevangt mij een groote ontroering. Ik stam uit een familie van kleine arbeiders: vier, vijf offervaardige verwanten brachten zware offers om mij in staat te stellen mijn naam met vastere letters te schrijven dan zij het ooit hebben kunnen doen. Een klein ongeval en ik had het lot gedeeld van millioenen, die uit den volkshumus door gebrek en standsverschil niet opschieten. Ik weet welke zaden daar beneden worden verstikt.
Hoe zou ik er over twijfelen? Het winnen der rijkdommen van de aarde
| |
| |
door en met alle volkslagen, het distribueeren der stoffelijke en moreele baten onder de universaliteit der menschen, dat stelt problemen, die hoe langer hoe duidelijker het geweten van elk weldenkend en goedvoelend mensch beroeren. Zooals op den duur geen natie zich als de navel der wereld kan blijven beschouwen, zoo kan geen rijke man of stand alle welvaart der wereld voor zich alleen, of althans in buitensporige eigenliefde, opzuigen. Alle volken gaan op den duur den weg van het wereldburgerschap op. Wie goed toeluistert hoort in de geschiedenis hoe langer hoe gestoffeerder het mareneeren van de millioenen, die een ruimer deel van de vruchten der aarde en de vruchten van den geest opvorderen. Er viel in de Renaissance een persoonlijke waardigheid, een typeerende personaliteit, op logge blokvorming te veroveren. Thans treedt de collectiviteit uit haar zwachtels. Mogen de persoonlijke waardigheid en de collectieve waardigheid in dezelfde slingerbeweging geharmoniseerd worden, zou men op oogenblikken van mooi idealiseeren willen wenschen. In de samenleving van menschen moet men dikwijls met minder tevreden zijn. Als het met betrekkelijke middelen den goeden kant uitgaat naar grooter sociale rechtvaardigheid, dien anderen vorm van collectief leven, dan valt zeker een eind weegs met H.G. Wells te wandelen. Sociale zorg voor den arbeider is een algemeene roep geworden. Het is een universeele roep. De wereldburger neemt die zorg in zijn wereldburgerschap op. Het komt me vanzelfsprekend voor, dat het inschakelen van den vierden stand in het bezit van de aarde en den rijkdom, zoowel naar den geest als naar de stof, dat het collectiviseeren van de samenleving op vele manieren kan worden nagestreefd. Men kan Wells zijn radicale collectivistische republiek laten als een systeem tusschen vele. Er zijn echter geen systemen te verzinnen, die het kunnen stellen zonder een onverbiddelijken realiteitszin en de erkenning, dat de mensch alles bederft wat hij aanraakt
als hij zich niet voortdurend toelegt op de vernieuwing en de zuivering van zijn hart en geest. Zoo zal niet meer rechtvaardigheid in de wereld komen zonder dat eenieder ze in zijn persoon bewerkt. Het samen leven blijft voor alle tijden ook een altijd opnieuw gesteld individueel probleem.
Wat tenslotte de rol van den schrijver betreft, dringen zich eenige besluiten op, en ik zou hier schrijver willen nemen in den ruimsten zin van het woord: voor al wie denkt en schrijft. In dit land, waar de Vlaamsche beweging haar oorsprong heeft in het geweten der schrijvers, moet de hoogste schrijversdeugd niet worden verdedigd; gewonnen uit het gevoel van verantwoordelijkheid en besef der menschelijke waardigheid, is zij een der nobelste giststoffen om niet alleen het geschreven oeuvre te doen rijzen maar ook om het ideëele brood van het gemeenebest te doen opgaan. De schrijver dient om beurten het best als onderdanige deemoedige man, die gevoel heeft voor hiërarchie of nonconformistische ruitenbreker. De literatuur noch de Nederlandsche natie kan een Multatuli missen. En ik ken niets tragischer op dit uur dan het klaarblijkelijk naar zijn ondergang snellend Duitschland, waarin 90 millioen menschen het hoofd onder één enkele propagandastem moeten bukken zonder
| |
| |
dat het leven zich anders dan als een korte ineenstortende samenzwering verdedigen kan. In de antieke tragedie der Grieken kon Antigone, alvorens te worden geofferd door Kreoon, belichaming van de absolute staatsidee, tenminste het koor der Grieken in zijn menschelijke gevoelens ontroeren en winnen, want Antigone matigde zich het recht aan om het menschelijke een stem te geven. Wij pogen naar principes te leven, maar lijden en sterven als mensch. Laat de schrijver een menschelijk geweten blijven.
De practische conclusie ligt voor de hand: de persoonlijkheid moet niet worden uitgewischt om mensch onder de menschen te zijn, wel integendeel, zij heeft zich dagelijks te sterken; de nationale eigendommelijkheid moet niet verbleeken om ons Europeeërs te laten zijn; Vermeylen's grondstelling blijft waar, dat wij Vlamingen moeten zijn om Europeeërs te worden, al moet ze in nieuwe concrete vormen worden gedacht, en losgemaakt van noodwendigheden, die zijn voorbijgestreefd (zoo kon Vermeylen, toen de Vlamingen hun eigen wezen moesten veroveren, ze tarten om alle gezag te breken, terwijl wij thans sterk en loyaal in het gezag, met het gezag, dat wij hebben geleerd zelf te hanteeren, onze sterkte en onze grootheid moeten bouwen); Europa op zich zelf is een kleine entiteit geworden die in een grooter geheel opgaat: wij moeten Europeeërs zijn om wereldburgers te worden. Wat ware dat anders dan een ijdel slagwoord als wij ons niet instellen op een innig verkeer van geesteswaarden over alle grenzen heen; maar ook op een cultus van het universeele, dat van de onderste volkslagen doorbreekt naar stoffelijke en geestelijke vrijmaking.
Het is wel verstaan, dat met dit alles het paradijs op aarde niet te vestigen valt. Maar in de verscheidenheid kunnen op gelukkige momenten eenheid en harmonie eens plotseling te bloeien staan; voor een gelukzalig mensch; voor een stralende gemeenschap; den duur van een regenboog; den duur van een dag zon of een mild seizoen, den duur van alle beschaving. Beschaving, die de waardigheid is van ons verdoemd geslacht, een afglans van het paradijs, dat echter volgens het woord van Bernanos voor alle eeuwen boven den mensch gevestigd blijft.
|
|