van zijn leven en betracht meer voorspoed. Hij moet in den grond samenvoelen met de anderen.
Nummer-Een gaat de laatste kans wagen. Hij gaat den waker aanspreken, behoedzaam eerst. Om te toetsen of hij vatbaar is voor wat hij zich voorstelt.
Want moesten de wakers willen! Een wapen, een sleutel: wat is dat reeds veel in de handen van iemand die niet sterven wil. Mocht die laatste kans gelukken.
- Waker.
De waker is de cel bijna voorbij. Hij keert het hoofd om. Hij kijkt eerst naar de cel van Nummer-Twee, - daar schijnt hij niets ongewoons te bemerken - dan naar die van Nummer-Een. Nummer-Een staat aan de tralies. De waker blijft stilstaan en kijkt hem aan, gewoon van niet te spreken.
Nummer-Een aarzelt. Zijn hart krimpt ineen.
De blik van den waker is koel.
Nummer-Een roert niet. De waker wendt de oogen af. Hij denkt misschien dat hij verkeerd gehoord heeft en stapt verder.
Nummer-Eens hart bonst. Hij heeft niet gedurfd.
De eenige vraag om mee te beginnen had kunnen zijn: Wilt ge nog eens iets voor mij doen? De waker zou misschien niet eens geantwoord hebben. Was immers niet alles voor hen gedaan? Tot hun laatste wensch toe?
Men had het hun plechtig gevraagd. Ze stonden geboeid voor de tafel van een heerschap. Nummer-Een in het midden.
Men was van rechts begonnen.
Nummer-Zes, de dokter, die oud was en leed, had een glas water gevraagd. Zijn haar was dun en licht. Hij keek naar zijn te groote schoenen.
Vier barstte in snikken los en vroeg om zijn zoontje. Hij moest weggeleid worden.
Twee was de man met den mooi gesneden mond: hij vroeg een witte bloem om op te steken. Hij lachte nog met al de tanden bloot.
- En gij?
Nummer-Een keek even zijn makkers aan, liet op zijn antwoord wachten en zei dan luid:
- Geef mij het vaandel!
De makkers keken hem aan. Hun oogen glommen weer. Het heerschap wou een opmerking maken. Maar uit alle monden klonk opeens:
- Geef ons het vaandel!
Zij lachten met de tranen in de oogen.
Zij hadden het niet gekregen en hadden niets anders meer gewild.
Nummer-Een trachtte toch een inleiding te vinden om met den waker te spreken.
Toen de waker weer voorbijkwam raapte hij den moed te zamen en riep opnieuw zacht:
- Waker!