| |
| |
| |
Boekbesprekingen
G. Guyot de Mishaegen: Le Parti Catholique Belge de 1830 à 1884, Préface par le comte Carton de Wiart. - Uitg. Larcier, rue des Minimes 26, Brussel. 1946. - 216 blz. en 22 portretten. Prijs 150 fr.
Van af het ‘nieuw regiem’ en de parlementaire regeeringsvormen kan men geen nationale geschiedenis meer schrijven zonder een kapittel over onze parlementaire geschiedenis. Maar deze parlementaire geschiedenis zelf zal berusten op partijgeschiedenissen.
Voor België zijn door verscheidene schrijvers, en van uit verschillenden gezichtshoek, overzichten geleverd van de parlementaire geschiedenis tijdens de eerste eeuw van ons bestaan. Maar een methodisch relaas van de vorming en de ontwikkeling van de katholieke politieke partij, krijgen we voor het eerst met boven vermeld boek.
In zijn voorwoord synthetiseert graaf Carton de Wiart de stof die ons wordt aangeboden. Terecht wijst hij op de bijzondere moeilijkheden die aan dezen aard van geschiedenisschrijving verbonden zijn. Er is vooral privaatarchief toe noodig. En wat is daar al niet verdwenen! Inzonderheid is dit het geval voor de hier bestudeerde partij, wier voornaamste archieffonds werd verloren bij den brand van Patria te Brussel in 1939.
Het paste wel bij een eerste systematische partijgeschiedenis, vooraf flink te omlijnen wat er tot zulke historie diende opgeteekend. Op het eerste zicht loopt men gevaar zich te bedriegen. Een partijleven is veelvuldig. En zijn er eenerzijds individueele motieven die een rol spelen, anderzijds is het partijleven ook een uitvloeisel van de wereldbeschouwing waarop de leden der partij zich beroepen, of die zij meenen te moeten verdedigen. Zoowel voorzorg als wantrouwen om de hoogste cultuurgoederen hebben hun weerslag op vraagstukken die er van nature vreemd aan schijnen. Een tweede moeilijkheid is de eisch van objectiviteit die door de historie gesteld wordt. Zal de auteur, schier onbewust, soms niet zijn voorkeur voor deze of gene zienswijze laten blijken? Voeg daarbij de zwarigheid van de ontzaglijke ‘literatuur’ onzer parlementaire bescheiden, van de politieke dagbladen en de strijdschriften, om slechts dit gedeelte van het historisch materiaal te vernoemen. Kortom, indien zulk historisch werk geen moeilijkheden stelt zooals men er tegenkomt bij de behandeling van b.v. een middeleeuwsche periode, dan is het er waarlijk niet lichter om.
Zeggen we dadelijk dat de auteur al die moeilijkheden terdege heeft aangegrepen en, naar we meenen, meesterlijk heeft overwonnen.
In chronologische orde is geheel de stof verwerkt. Tusschen 1830 en 1884 was er een klare indeeling te vinden: tot 1846 overheerscht bij de katholieken een vredelievend unionisme dat voor partijvorming terugschrikt; van 1846 tot 1863 wordt men meer en meer tot zelfstandige organisatie gepraamd door den opgestoken strijd; niet zonder veel moeite en oneenigheid bouwt men de partij op in de jaren 1863-1878; en van 1879 tot 1884 doorstaat ze de vuurproef; maar deze zal beslissend inwerken en een stevigheid en lenigheid bezorgen waar men lange jaren op teren zal.
Met dit boek is de stof niet uitgeput, is wellicht het laatste woord niet gezegd. Aanvulling en hertoetsing zullen hier en daar gewenscht blijken. Locaal-provinciale toestanden verdienden soms bijzondere beschouwing. En in het Besluit worden politieke onderwerpen aangeraakt die in de detail- | |
| |
studie veronachtzaamd leken. Maar het boek, als geheel, is een flinke, sterke constructie, die eerbied afdwingt, en dankbaarheid tevens.
FL. PRIMS.
| |
Vasili Grossman: Stalingrad, September 1942-Januari 1943. Uit het Russisch vertaald door Dr. L. Landsman. - Uitg. De Kinkhoren, Brugge z.d. - 152 blz.
Een boek dat vreemd aandoet. Schrijver is met de 62ste divisie der Russen langs den linkeroever der Wolga naar Stalingrad gesneld in de dagen dat de stad in uitersten nood was, en de Duitschers reeds den Noordelijken uithoek bezet hadden. De divisie stak den stroom over onder luchtbombardementen en viel dadelijk de Duitschers aan. De schrijver schetst vooral den gemoedstoestand van den Russischen soldaat. Het is hem niet om geschiedenis te doen, veel meer om gevoelsontleding. Hij levert materiaal tot geschiedenis.
FL. PRIMS.
| |
f. Daxhelet: Joseph Lebeau. - Uitgave Dessart, Brussel.
Fernand Daxhelet bezorgt ons een nieuwe biographie van Joseph Lebeau. De eerste werd geleverd door Th. Juste, een andere kwam zoo pas geleden uit de pen van C. Bronne. De studie van Daxhelet is de volledigste. Daxhelet heeft voor zijn stadsgenoot een panegyriek geschreven. Lebeau, die eenmaal verklaarde dat hij ons land aan Frankrijk geven wilde, die meende dat de Vlamingen moesten opgaan in Fransche cultuur, die godsdienstigheid onder voorwendsel van vrijheid in kerk en sacristij wilde opsluiten, had zeker geen voldoende begrip voor de Belgische realiteit. Heel het Vlaamsche land zal steeds Lebeau anders beoordeelen dan zijn panegyrist, maar dit belet ons niet deze eerlijke studie welkom te heeten. Zoo in het Vlaamsche als in het Waalsche land zijn er menschen geweest wien het lastig viel, in het begin onzer onafhankelijkheid, zich van de ganschheid van België bewust te zijn, zooals een Leopold I het deed. De studie over een Lebeau doet nog beter de beteekenis van de dynastie voor ons land uitkomen.
FL. PRIMS.
| |
Charles Verlinden: Les empereurs belges de Constantinople. - Uitg. Dessart, Brussel, 1945.
Dit is een hoogstaand vulgarisatiewerk. Mogen we even, glimlachend, doen opmerken, dat de graaf van Vlaanderen die keizer van Constantinopel werd, zeer zeker zelf nooit het woord Belg gehoord of gelezen heeft. En zijn opvolgers evenmin! Maar dat die bedoelde keizers wel degelijk uit Vlaanderen, Henegouwen en Namen stamden, lijdt geen twijfel. Om ze in hun tijd te situeeren, hadde de auteur het begrip der internationale eenheid van Kerstenheid, mogen naar voren brengen. Men deed toen nog bitter weinig aan nationalisme.
FL. PRIMS.
| |
Geuzenliedboek 1940-1945. (Geen uitgever vermeld. Verspreid ten bate van de Stichting 1940-45):
Na den Tachtigjarigen Oorlog heeft Nederlands bezetting door den nationaal-socialistischen tyran voor 't eerst weer de Muze van dit volk in het harnas gejaagd. De Hollandsche poëzie kwam in de jaren 1940 tot 1945, voor een belangrijk deel, te staan in het teeken van het politiek verzet. Een vrij groot aantal geuzenliedboeken-verzamelingen van los-verspreide en clandestienrondgegeven strijdgedichten - zag in deze vijf jaren het licht. Zij werden thans in één lijvig boekdeel saamgebracht. De opbrengst van de uitgave komt, door bemiddeling van de stichting 1940-45, geheel ten goede aan de slachtoffers van het Nederlandsche verzet en hun nabestaanden. De gedichten worden hier zonder de namen der auteurs afgedrukt. De meeste van deze auteurs zijn onbekenden en zullen het wellicht blijven. Van enkele gedichten zijn de auteurs ons echter bekend, omdat wij ze elders met hun auteursnaam lazen, zoo het lied van ‘De Achttien Dooden’ en ‘Rebel, mijn Hart’ van J. Campert, ‘De Wuivende’ van Van Duinkerken, de ‘Ballade van de Waarheid’ van Jan Engelman, de ‘Dichters van later tijd’ van Bertus Aafjes en zoovele andere.
Voorzeker heeft deze collectie, van artistiek standpunt uit, een zeer ongelijke waar- | |
| |
de. Slechts enkele van de hier saamgebrachte stukjes zullen als ‘gedicht’ in de geschiedenis bewaard blijven. Maar de bedoeling van de samenstellers was ook niet aesthetisch, veeleer wilden zij ons en de komende geslachten verrijken met een historisch document. Het lijdt geen twijfel dat dit boek, zoolang Nederland zal bestaan, zal getuigen voor de situatie van het land in een zijner meest angstwekkende crisis-momenten en ook voor zijn moreele grootheid in het uur van uiterst gevaar. Deze gedichten en versjes zijn de stem van een geheel volk. Wanneer wij het boek doorbladeren voelen wij in ons weer de heele gamma van gevoelens opkomen, die ons ook hier in Vlaanderen - weliswaar in andere concrete omstandigheden maar met dezelfde mentaliteit - hebben aangegrepen, tijdens de voorbije jaren van bezetting door den nationaal-socialistischen tyran: norsche woede, gloeienden haat, misprijzende ironie, klagend gebed, popelenden angst, stil betrouwen, meewarigen gemeenschapszin, koene strijdlust, enz. Men vindt al deze aspecten van de nationale ziel hier belicht; ook al de concrete aspecten van Nederlands lijden en verweer. Dit is een boek, dat blijven zal. Hopen wij voor onze Noorderburen dat het niet enkel een onmisbaar document zal blijven voor de latere geschiedschrijvers, maar ook een spiegel van de natie, waarin de komende geslachten voor immer zullen kunnen vaststellen hoe het Nederlandsche volk in tijden van ramp en verdrukking den grooten, moreelen én politieken, zin van de échte ‘volksverbondenheid’ ten volle heeft gerevaloriseerd. Een Nederland, waarvoor déze volksgrootheid voortdurend spiegel blijft en vermaan, zal nooit een ‘uitgebloeide natie’ worden.
ALB. W.
| |
Gerard Walschap: Wing en Wong. - Uitg. De Pen, Antwerpen. Prijs: 75 fr.
Na de generatie van Claes en Timmermans is Gerard Walschap gekomen als een onbetwiste jongere meester in een tak van onze proza-literatuur: de vertelkunst. Er wordt in onzen zóó verlichten tijd nog al eens gesmaald op deze kunst, maar ook daarvan zal men terugkeeren. Het werk van Walschap heeft ongetwijfeld aspecten, die in geestelijk opzicht boeiender zijn, maar door geen enkel eigenschap weet hij den lezer zoo onmiddellijk en spontaan mede te nemen als door zijn verhaaltalent. Wij hebben deze dolle geschiedenis van Wing en Wong, de twee arme Chineesjes, die als verstekelingen op een groot schip naar Amerika varen omdat ze het rijst eten beu zijn, en die in Amerika de gekste avonturen beleven, in een adem uitgelezen.
Voor welke kinderen is dit kinderboek bestemd? Voor kinderen van 10, 12, 15, 25 of 85 jaar? Wij weten het niet. En het is ook best mogelijk dat de paedagogen, specialisten in de kinderlectuur, hier en daar ontevreden het hoofd schudden. Wij hebben hun bevoegdheid niet, maar hebben ons in elk geval bij de lezing van dit ontspanningsboekje een paar uur kostelijk geamuseerd. Dit verhaal van de avonturen van Wing en Wong wordt op vrij onverwachte wijze afgebroken en loopt uit op de geschiedenis van den ‘wijzen rechter’, die voor zijn Chineeschen tribunaal in de meest verscheidene en moeilijkste gevallen zijn Salomon-oordeel uitspreekt. Dit verhaal van den rechter is zeker voor de ‘grootere’ kinderen bestemd en wij zijn verheugd dat het zonder bitterheid of agressieve ironie, een glimlachende menschenkennis en vermilderde levenswijsheid meedeelt. Alle ‘groote’ kinderen zullen er dan ook wat genoegen aan beleven. Of het voor de ‘kleine’ geschikt is, moeten de paedagogen maar uitmaken.
ALB. W.
| |
Prof. Paul de Keyser: Vacantie-Vertellingen uit het Duinenland. Illustraties van Denise.
Dit boek bevat 12 sprookjes en sagen, waarvan de stof door den schrijver, bekend wetenschappelijk folklorist, werd geput in de folklore van de Vlaamsche kunst en den Westhoek. Prof. De Keyser heeft deze sagen- en sprookjesstof tot boeiende kindervertellingen bewerkt. Zij zullen ook door het volwassen publiek, dat voor dergelijke leesstof belangstelling voelt, met genoegen worden gelezen. Het werk is vlot geschreven; echter zonder bijzondere stylistische
| |
| |
karakterkracht. Het is op zeer mooie wijze verlucht door de graphische kunstenares Denise en de uitgave mag, in dezen naoorlogstijd, doorgaan als een juweeltje van typographische verzorging.
ALB. W.
| |
André Demedts: Hugo Verriest. De Levenswekker. - Hernieuwen-Uitgaven, Roeselare, 1945, 192 blz. Ingen. 75 fr.
Na A. De Ridder en F. De Pillecijn heeft ook A. Demedts een biographie van Verriest geschreven. Dit werk dat naar geest en methode verwant is met zijn Davidsfondsboek over Edward Vermeulen, schijnt in de eerste plaats bestemd te zijn voor de rijpere jeugd, bij wie de auteur dankbare levenswekker is geweest. Op aangenaamboeiende manier vertelt schrijver den levensloop van Verriest, typeert daarna zijn persoonlijkheid en eindigt met enkele beschouwingen, waarin hij op zeer duidelijke en persoonlijke manier de beteekenis van den kunstenaar omlijnt.
Zonder belangrijke nieuwe gegevens aan te brengen, geeft Demedts ons een boek dat vooral dient gewaardeerd om zijn serene en klaarziende evenwichtigheid, welke natuurlijkerwijze overgaat in een verzoenende houding tegenover sommige delicate momenten uit Verriest's leven, welke in het verleden misschien al te gemakkelijk tot hoekige punten werden aangescherpt, maar feitelijk in het geheel van het gevoels- en denkklimaat van den ‘pastor van te lande’ moeten worden ingeschakeld.
In een tijd als de onze is het goed dat wij, naar het voorbeeld van Verriest, onze bezieling weer gaan zoeken aan de oude bronnen van het oergezonde en onvergankelijke flamingantisme: wezenheid en levensechtheid.
R.V.D. MOORTEL.
| |
Reninca: Wassend Getij. Twee deelen, ingeleid door L. Reypens S.I. - Uitg. Lannoo, Tielt, 1945.
Deze boekjes brachten mij - op het plan der lectuur - sinds de bevrijding een der mooiste verrassingen. Zij bevatten korte natuur-schetsjes, genre-stukjes, sprookjes, religieuze ontboezemingen, mijmeringen en levensimpressies, alles naast en door elkaar, van een nog zeer jonge vrouwelijke pen. Pater Reypens leidt ze in met hetzelfde enthousiasme, dat hij destijds aan de werkjes van Jeanne Van de Putte heeft besteed. Wie al zeer gereserveerd moge staan bij de herinnering aan de overdrijvingen, waartoe de openbaring van dit sympathieke en helaas jonggestorven talent-in-aanleg aanleiding gaf, zal toch bij de lezing van enkele bladzijden uit het werk van deze nieuwe ‘revelatie’ met vreugde vaststellen dat hier een werkelijke belofte tot ons spreekt De meeste van de hier gebundelde stukjes zouden zeer mooie school-opstellen en dagboek-bladzijden kunnen zijn. Met Jeanne Van de Putte heeft Reninca een frissche spontaneïteit, soepelheid en oorspronkelijkheid in de taalbehandeling gemeen. En ook een fijne en teere opmerkingsgave. Er zijn in deze bundeltjes luchtigfijne sprookjes-fantasieën, atmosferische natuurstemmingen, impressionistische zielsmoment-opnamen en levendige, scherp-bekeken schetsjes, met verrukkelijke gracie en distinctie geschreven. Reninca beschikt bovendien over een genereus temperament. Er is in haar een drang naar de verte, een dronkenschap van weidsche verbeeldingen, weelderige symbolen, cosmische verrukkingen, een droomend wegrijzen in den roes van de voelbare alomtegenwoordigheid Gods. Zij beschikt in haar aanleg ongetwijfeld over een religieuze zielsruimte en een zinnelijke vitaliteit, die aan Jeanne Van de Putte ontbraken. Grooter zijn dan ook de gevaren die haar nog betrekkelijk ongevormde figuur bedreigen. Een cosmisch-religieuze droomlust die zich, versmolten met zulke onstuimigheid van temperament en zinnen, hals over kop in de matelooze oneindigheidservaring uitstorten wil, moet zich steeds hoeden voor een
rhetorisch titanisme.
Sympathieker dan de cosmisch-visionnaire allures, die deze jonge schrijfster soms aanneemt, zijn mij de bladzijden waarin zij de harmonie van het aardsche en het hemelsche met een adervolle en kerngezonde levensgeestdrift bezingt. Haar proza-bundels bevatten ook enkele romantische oproepen over Vlaanderens Grootheid, Vlaanderens Verleden, Rodenbach, de slechtheid dezer wereld, enz., waarin men het idealistisch radi- | |
| |
calisme en het jong-romantische pathos als uiterst geschikte stimulanten voor de kath. jeugd zal beschouwen, waarbij men echter betreurt dat zij soms gekenmerkt worden door stijlloosheid, dikke woorden en gemeenplaatselijke rhetoriek. Ook elders kan men in exclamatorische beschouwingen zooals over ‘Nieuwe Middeleeuwen’ met de jonge geestdrift sympathiseeren, maar krijgt men te weinig oorspronkelijken of boeienden gedachteninhoud te lezen. Zoo bevatten deze boekjes naast vele zéér mooie bladzijden en gemoedsrijke overwegingen, hier en daar stijllooze en gemeenplaatselijke krabbels en van die plechtige kolossale open-deur-instamperijen, die met den meest onthutsenden zelfbewusten ernst worden verkondigd. In elk privaat dagboek hebben deze dingen, rijp of groen, recht op hun plaats; maar op het plan der openbaarheid ware een strenger selectiviteit vereischt. Men moet betreuren dat door een tekort aan bezadigden critischen zin de gaafheid van een wnardevolle keuze werd geschaad, zoowel in artistiek opzicht als op het plan der religieuze substantie. Het zou ons niet verbazen mocht er met deze boekjes in vele kringen van kath. meisjes en jongens worden gedweept. En dit verschijnsel kan ons bij de jeugd slechts verheugen. Van de opvoeders en jeugd-leiders wordt dan gevergd dat ze deze aanvuring tot een romantisch idealisme bij de jeugd in evenwicht houden door de opvoeding tot een zuiver en realistisch ideaal van christelijk-humanistische levensvorming, concreet en helder en vast.
Van uit een hooger en ruimer standpunt dan dit der Katholieke jeugdbeweging beschouwd, openbaren deze sympathieke werkjes bij de schrijfster den eersten aanloop naar de volheid van een schoon en rijk leven en ook een meer dan gewone artistieke belofte, die naar wij vertrouwen eens door strenge zelfcritiek en harden arbeid zal worden ingelost.
ALB. W.
|
|