De warmtebron van dat gevoel is uitgedoofd, maar zij blijft ons tegenstralen als het vuur van een gestorven ster en het zal duren zoolang onze taal gesproken en geschreven wordt. Er is helaas niemand onder ons die het hem in zijn leven gezegd heeft. Wij, zijn vrienden, wij wisten het wel, maar wij meenden dat wij nog tijd hadden. Toen is die stem plotseling stil gevallen.
Of hij zelf onder dat onbegrip, of zooals Léon Bloy het noemde, die ‘Conspiration du silence’, geleden heeft zou ik met geen zekerheid kunnen zeggen. Wel schreef hij eens aan du Perron en Burssens: ‘laat ons elkaar loven, want het is nutteloos op andere lof te wachten.’ Doch naar ik meen, was hij te zeer bewust. Naarmate hij zich uitleefde in zijn werk, geraakte hij van alles onthecht en groeide tot, wat Paul Valéry eens heeft genoemd, ‘l'homme d'esprit’, die wetens en willens en voortdurend weigert wat ook te zijn in de maatschappij, zooals hij die kende en zooals die thans nog is.
Van uit deze levenshouding heeft hij zijn twee bundels ‘Krities Proza’ geschreven, die lang niet al bevatten waarover hij zijn denken liet gaan. Zijn oordeel was telkens zoo persoonlijk, zoo wijsgeerig gefundeerd, dat men de verwondering niet kan ontgaan een jongmensch tot zulk scherp doorzicht, tot zulke rijpheid van geest, tot zulk evenwicht te zien gekomen. Er wordt te pas of te onpas, zoo vaak van een baanbreker gesproken. Hij was het in den vollen zin van het woord. Bedenken wij maar even dat hij, lang voor Brémond, de woordkoppeling ‘zuivere lyriek’ is gaan bezigen en ze voorgesteld heeft als de ‘zwakkere vorm van de ekstase’, ‘het uitzeggen van het vervuld-zijn-door-het-onzegbare.’
Hij is ook de allereerste geweest die over het Vlaamsch Expressionisme geschreven heeft en dat is heel wat, wanneer men bedenkt dat de boeken van André de Ridder en Paul Haesaerts over de School van Latem pas verleden jaar verschenen. Bedoeld opstel is Juni 1918 gedateerd.
Zijn levenshouding heeft ook de ironie van zijn verhalend proza bepaald, dat voor het eerst, in onze nationale literatuur, zoo Europeesch van klank en van geest was, zonder eenige locale kleur, door zoo velen tot in den treure uitgebaat. Het was de tijd dat André Salmon, Louis Aragon, Derème, Rilke, Kafka die algemeen gangbare boeken schreven, met algemeen-europeesche zielssituaties, waarnaast Paul van Ostayen met de zijne kon plaats nemen. Het was wellicht de afdoende reden waarom onze gevestigde kritiek er geen notitie wenschte van te nemen.
Ik ken in Vlaanderen slechts een letterkundige die Paul van Ostayen bij zijn leven erkend heeft en tot de vestiging van zijn roem heeft bijgedragen. Het is Gaston Burssens en het moet ons niet verwonderen, wanneer wij weten dat hij van af ‘Piano’ tot ‘De Eeuw van Pericles’ een geestgenoot van Paul van Ostayen is geweest en van uit een zelfde temperament heeft gedicht. Hij was het die bij ‘De Sikkel’ de bundels ‘Krities Proza’ en ‘Gedichten’ uitgaf en van inleidingen voorzag. Hij bezorgde ook de uitgave