dragen: Grondbeginselen der psychologische Taalwetenschap (1904). Het werd gevolgd door een lange en bonte reeks van publicaties die handelen over woordkunst, letterkunde, geschiedenis van de letterkunde, Reinaartproblemen, onderwijs van het Nederlands en van vreemde talen, Oosterse talen, genealogische taalwetenschap, sociologische taalstructuur, vergelijkende taalkunde, esthetica en taalpsychologie, spraakkunst, historische spraakkunst, fonetiek en fonologie, dialectstudie, namenkunde, pedagogiek, algemeen beschaafd Nederlands, taalzuivering, spelling, kindertaal, gebarentaal, gevoelstaal, accent, beeldspraak, opstellen, mimiek, voordrachtkunst, enz., enz. Onmogelijk ook maar het voornaamste hieruit op te noemen. In de Katholieke encyclopedie en in het door hem gestichte tijdschrift Onze Taaltuin schreef hij tientallen van belangwekkende bijdragen, die uitmunten door originele vondsten, gedurfde hypothesen, onvermoede confrontaties, vergelijkingen en aanknopingspunten, en even onverwachte afleidingen en conclusies. Want dit is wel een der meest opvallende kenmerken in het geweldige oeuvre van Van Ginneken: zijn drang naar het synthetiseren, naar het opbouwen van grootse constructies, waarbij zijn fantasie geen moeite had om de stukken die in het geheel nog ontbraken, aan te vullen door soms gewaagde hypothesen. Zijn solide kennis van alle taalkundige disciplines, het gemak en de vlugheid waarmee hij de nieuwste theorieën die buiten onze grenzen het licht zagen, op onze Nederlandse taal en taalkunde toepaste, stempelden hem tot een baanbreker van de taalwetenschap. Hij zag trouwens de Nederlandse filologie als een onderdeeltje van de Europese, van de wereldwetenschap. Het was dan ook geen wonder dat hij voorzitter werd van het internationaal congres van fonetische wetenschappen te Londen (1936).
Ten bewijze van de grootse visie van Van Ginneken zouden we hier kunnen aanhalen hoe hij getracht heeft uit enkele taalverschijnselen een heel stuk voorgeschiedenis van de mensenrassen die in onze streken elkaar hebben opgevolgd, te reconstrueren. Men leze hierover vooral zijn werk Ras en Taal (1935). En al moge misschien later blijken dat sommige van zijn theorieën, als die over het praeslavisch substraat b.v., voorbarig zijn geweest, toch zal niemand ooit de scherpzinnigheid en de schranderheid ontkennen waarmee zijn gedurfde hypothesen werden opgebouwd!
Het was onvermijdelijk dat Van Ginneken in zijn wetenschappelijke ijver grootse plannen koesterde, te groots dan dat hij ze zou kunnen tot een goed einde brengen. Aldus ontwierp hij een Verzameling van historische dialect-bloemlezingen De Nederlandsche dialecten in den loop der eeuwen, waarvan er echter slechts één deel verscheen, (J. Jacobs, Het Westvlaamsch van de oudste tijden tot heden, 1927!) En zijn Leergang der Nederlandsche Taal, met daarin de buitengewoon interessante werken De roman van een Kleuter en De Regenboogkleuren van Nederlands Taal (met J. Endepols) is ook nooit uitgegroeid tot wat hij er had willen van maken.
Van Ginneken had temperament. Als hij iets verdedigde of... bekampte, deed hij het met hart en ziel, b.v. op het gebied van de spelling. En zijn boek