Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1945
(1945)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
KroniekenOver internationale vraagstukken
| |
[pagina 290]
| |
kaansche Congres, in Januari 1918, als den grondslag van alle volkenrecht. De Volkenbond van Genève beschouwde het als een dogma van den vrede, en het beginsel van de rechtsgelijkheid tusschen de deelnemende Staten was een van de grondbeginselen van zijn organisatie. Wij zijn thans heel wat afgedreven van deze edelmoedige, zij het dan ook wat te idealistische, opvatting. De theorie der soevereiniteitsgelijkheid werd behouden. Maar de praktijk werd gebouwd op het meesterschap der groote mogendheden. De wenschelijkheid of zelfs de mogelijkheid om kleine onafhankelijke Staten in het leven te houden werd, in vollen oorlog, in niet onaanzienlijke kringen in Engeland en in Amerika betwist. Deze strekking was vooral te bemerken bij de Engelsche socialisten, bij welke de gedachte van een federatief Europa, zelfs onder Duitsche leiding, heel wat aanhangers heeft geteld, en in zekere milieu's van Amerika, waar men zooals bij de Duitsche geopolitiekers, partijganger is van de theorie van de groote ruimten en van de continentale concentraties. De kleine Naties worden door hen beschouwd als laattijdige overblijfselen van een dood verleden, als een hinderpaal voor den vooruitgang en een gevaar voor den vrede. Zij beschuldigen de kleine Naties van Europa de oorzaak te zijn geweest van de economische wanorde, welke het herstel van Europa heeft verijdeld en door hunne zwakte en hun politiek van afzondering den tweeden wereldoorlog en zijn aanvankelijke nederlagen te hebben uitgelokt of veroorzaakt. Zelfs een man als Wendell Willkie, wiens moedig woord zooveel bijdroeg om de Vereenigde Staten van Amerika wakker te maken voor het gevaar van het nazisme en voor een deelneming aan den strijd, schreef in zijn boek: ‘One World’Ga naar voetnoot(1) dat op meer dan een millioen exemplaren werd verkocht, dat Westelijk Europa niet meer kan worden hersteld in zijn oude verdeeling, in oude Natiën ieder met haar eigen economische en militaire souvereiniteit, daar de beperkte markten met hooge beschermingstarieven en de menigvuldigheid van individueele nationaliteiten onvermijdelijk leiden tot verarming en oorlog. Deze vooringenomenheid tegen de kleine Staten is op zichzelf niet nieuw. Macht en ruimte oefenen op den menschelijken geest een natuurlijke aantrekkingskracht uit en wie er over beschikt voelt zich gemakkelijk de meerdere en tot een politiek van meerderwaardigheid berechtigd. Geen enkel volk is geheel verheven boven de bekoringen welke door het bezit van de macht worden geschapen. Maar nergens werd de machtscultus zoozeer verheerlijkt als in Duitschland en sedert het begin van de negentiende eeuw werd aan de Duitsche Universiteiten de leer van de macht als bron en maatstaf van het recht der volken met steeds meer gezag verkondigd. Heinrich Treitschke kan worden beschouwd als de meest welsprekende en invloedrijke profeet van deze geweldphilosophie. Een kleine staat is in zijn oogen niets anders dan een bespottelijk verschijnsel. Het recht om te bestaan houdt | |
[pagina 291]
| |
voor hem op zoodra een staat niet meer in de mogelijkheid is om zijn onafhankelijkheid met het zwaard te verdedigen. De Duitschers hebben thans aan den lijve ondervonden tot welke gevolgen zulke machtswaanzin leiden kan, maar het geweld, dat ze hebben ontketend, heeft de kleine volken van Europa zoo diep geschokt in hun bestaan, dat deze al hun moed en wijsheid zullen noodig hebben indien zij, voor de toekomst, hun zelfstandigheid en eigen persoonlijkheid uit den algemeenen chaos redden willen. Wij zullen later onderzoeken welke mogelijkheden voor hen nog open staan en welke wegen moeten gevolgd om deze te verwezenlijken. Maar het is noodig voorafgaand op te ruimen met het verwijt alsof de kleine volken de oorzaak zouden zijn geweest van de ellende, welke door den tweeden wereldoorlog over de wereld werd gebracht en een kort overzicht te geven van hetgeen de kleine volken in de werkelijkheid voor de eer en het welzijn van de menschheid geweest zijn. Het zal den lezer reeds zijn opgevallen dat wij enkel spreken over de kleine Naties van Europa. Het probleem interesseert de toekomst van de kleine staten in het algemeen, maar het stelt zich in zijn acuten en meest volledigen vorm slechts voor deze van Europa. Voor ons, Belgen, is het trouwens aldus gesteld in zijn volledigheid. Is het waar dat de mislukking van het economisch en politiek herstel van Europa, na den eersten wereldoorlog, te wijten is geweest aan de menigvuldigheid van de landsgrenzen en aan het protectionisme achter hetwelk de kleine landen hebben gemeend zich te moeten verschuilen? Is het waar dat de kleine landen verantwoordelijk zijn voor het uitbreken van den tweeden wereldoorlog en de noodlottige neerlagen, welke het begin ervan hebben gekenmerkt? Verre van mij de kleine landen te willen vrij pleiten van elke politieke fout. Ook zij hadden hun zwakheden en tekortkomingen. Wanneer we vaststellen dat twee landen, welke op elkander zoo nauw zijn aangewezen als Nederland en België, niet in staat zijn geweest het scheidingstractaat van 1839 op minnelijke wijze te herzien en hun toekomst hebben op het spel gezet voor een zoo ondergeschikte kwestie als deze van de Wielingen, dan moeten we toegeven dat ook bij de kleine Naties de wijsheid dikwijls is te kort geschoten. Maar het is een herhaling van de geschiedenis van den wolf en het lam wanneer men de kleine Naties wil aanwrijven dat zij de oorzaak zouden zijn geweest van de economische ordeloosheid, welke den oorlog heeft voorafgegaan, of de aanspraak hebben te ondergaan voor de onheilen van den oorlog zelf. Wie deze verwijten staande houdt geeft slechts bewijs van zijn vooringenomenheid of zijn onwetendheid omtrent de internationale geschiedenis van de jongste jaren. Zoo de Volkenbond slechts een schaduw is geweest van wat verwacht werd, zoo de wereldveiligheid niet bijtijds kon worden gevestigd op gemeenschappelijke verbintenissen van de Volkenbondsleden, indien de besluiten en voorstellen van de economische en financieele wereld- | |
[pagina 292]
| |
conferenties slechts doode letter zijn gebleven, is het niet de schuld van de kleine Naties. Deze zijn te allen tijde bereid geweest om hun aandeel te nemen in het algemeen werk van wereldvrede en -herstel. De kleine volken zijn de eenige geweest om hun geschillen te laten beslechten hetzij door het Hof voor Internationale Justitie, hetzij door den Raad van den Volkenbond. De ware oorzaak van de mislukking der vredesplannen en van het uitbreken van den tweeden wereldoorlog is te zoeken bij de groote mogendheden. De hoofdschuld treft de totalitaire mogendheden. Deze dragen de rechtstreeksche verantwoordelijkheid voor de gruwelijke menschenslachting, welke de jongste jaren heeft gevuld met ontzetting en onmeetbare smarten. Maar geen enkele gaat volledig onbesproken uit. Amerika niet, omdat het zijn eigen geestelijk kind - den Volkenbond - onbeholpen achterliet op den dorpel van een oorlogsziek Europa en door zijn onhandige tusschenkomst in het probleem der schadevergoeding zoowel als door zijn draconisch protectionisme het economisch herstel van de oude landen heeft gedwarsboomd; Engeland omdat het zijn toevlucht opnieuw heeft genomen tot het verouderd systeem van het Europeesch evenwicht in plaats van de alliantie met Frankrijk, welke de zege van 1918 had mogelijk gemaakt, verder uit te bouwen; Frankrijk door de ongestadigheid van zijn politiek, welke reeds in 1922 de mislukking veroorzaakte van een tractaat met Engeland, op hetwelk ook België zijn veiligheid wilde bouwen en welke eindelijk is uitgeloopen op de dubbelzinnige manoeuvers van een Pierre Laval; Rusland omdat het gedurende twintig jaar een bestendige bron van onrust is geweest voor den binnenlandschen vrede der democratische volken. Maar bovenal Italië, Japan en Duitschland, welke de krijgsgoden openlijk hebben op het altaar verheven en den waan van het geweld op cynische wijze hebben gepredikt en beoefend. Wie deze enkele vaststellingen in bijzonderheden wil nagaan leze het zoo leerrijke boek dat Leopold Schwarzschild onder den titel ‘World in Trance’ aan de internationale verwikkelingen van Versailles tot Pearl Harbour gewijd heeftGa naar voetnoot(1). De kleine Naties waren enkel de ontgoochelde en bezorgde toeschouwers van dit onheilspellend schouwspel. Zij toonden zich bereid om elke loyale poging voor het verwezenlijken van een collectieve veiligheid, elk initiatief voor de versterking van het gezag van den Volkenbond te steunen, maar zagen zich ten slotte gedwongen in het belang van hun zelfbehoud en voor de vrijwaring van hun politieke onafhankelijkeid hun internationale verplichtingen in te perken en zich voor te bereiden op een staat van neutraliteit tegenover een volkenconflict, dat iederen dag dreigender vormen aannam. Het is onder den druk van zulke omstandigheden dat België in 1936 een einde maakte aan de regionale verbondenheden, naar welke het na 1918 had gestreefd, om zich te plaatsen op het standpunt van een alzijdige zelfstandigheid en op zijn beurt zich verschool achter den minimalen uitleg van | |
[pagina 293]
| |
art. 16 van het Volkenbondpakt betreffende de solidariteitsverplichtingen van de leden van den bond. In een werk dat onlangs van de pers is gekomen, onder toezicht van Dr. Albert Goris, bij de California Press en waarin door verschillende specialisten de uitzichten van de Belgische politiek worden behandeld, heb ik een meer volledige beschrijving gegeven van de buitenlandsche politiek, welke door ons land, tusschen de twee oorlogen in werd gevolgd. Deze politiek was niet a priori op afzondering gericht. Integendeel. Wij vroegen de opheffing van onze vooroorlogsche verplichte onzijdigheid - zooals zij ons door artikel 31 van het Traktaat van Versailles werd verleend - ten einde onze bestaanszekerheid en -mogelijkheden door vrij gekozen bondgenootschappen te kunnen verhoogen. Wij traden met geestdrift tot den Volkenbond toe en boden zelfs onze hoofdstad aan als zetel voor de nieuwe wereldorganisatie. Wij sloten vrijwillig aan bij het Internationaal Bureau van den Arbeid, het Briand-Kellog Pact, het Permanent Hof voor Internationale Justitie. We trachtten een veiligheidsverbond te sluiten met Engeland en Frankrijk. Wij traden toe tot het Locarno-pakt. Het was slechts wanneer het failliet van al deze overeenkomsten duidelijk was geworden en vruchteloos werd gewacht op een doelmatige, vervanging van het vernietigde Rijnpakt, dat België overging tot de verklaring dat het voortaan zich wenschte te onthouden van elk bondgenootschap, dat het kon betrekken in vreemde geschillen. Deze verklaring was het voorwerp van de historische zelfstandigheidsrede, welke Koning Leopold III voor zijn raad van ministers uitsprak op 14 October 1936 en welke den grondslag van onze buitenlandsche politiek heeft uitgemaakt tot op het oogenblik dat Duitschland ons voor de tweede maal heeft aangerand. Deze politiek heeft niet de vruchten opgeleverd welke wij gerechtigd waren er van te verwachten. Er bestaat geen aanleiding om ze, na de opgedane ervaringen, te hernieuwen. Maar zij was, op het oogenblik dat zij werd afgekondigd, ongetwijfeld de beste en is aldus ook door het land, en merkwaardigerwijze ook door al de partijen welke het land in de beide Kamers van ons Parlement vertegenwoordigden, erkend en gehuldigd geworden. Wij hebben ons daarover achteraf niet te beschamen, evenmin als over het feit dat wij, zoolang onze grenzen voor den reeds uitgebroken oorlog zijn gespaard gebleven, op onberispelijke wijze de verplichtingen hebben nageleefd, welke wij uit hoofde van onze vrijwillig gekozen onzijdigheid hadden te dragen. Wij mogen voor België herhalen, - wat Minister Eelco van Kleffens voor zijn eigen land schreef in een merkwaardig overzicht van Nederland's buitenlandsche politiekGa naar voetnoot(1) - dat ieder andere gedragslijn een politiek van zelfmoord zou zijn geweest. Deze politiek te willen doodverven als een tekortkoming aan de internationale solidariteit, en de daaropvolgende overrompeling van België - zoowel als deze van Holland, Noorwegen en andere onschuldige slachtoffers van het Nazi-geweld - als een schuldige bijdrage van hunnentwege tot de ramp- | |
[pagina 294]
| |
spoeden welke nadien geheel de wereld hebben geteistérd is een moedwillige poging om de historische waarheid op haar kop te zetten en het geweten der volken te vervalschen. De kleine volken zijn geen aanleiding geweest tot de jongste menschenslachting. Zij zijn, evenmin, uit hoofde van de beperktheid van hun grondgebied, hetzij door de bedrijfspolitiek welke zij hebben gevolgd een hinderpaal geweest voor het financieel en economisch herstel, op welke de wereld vruchteloos heeft gewacht na 1918, noch voor de aanpassing van den wereldhandel aan de uitgebreider voortbrengstmogelijkheden, zooals de eerste wereldoorlog deze spronggewijze heeft opgedreven. Misschien zullen zelfs sommige lezers van ‘Dietsche Warande en Belfort’ een gevoel van verrassing bij deze bevestiging niet kunnen onderdrukken. Het schijnt bij den eersten oogopslag zoo natuurlijk dat de menigvuldigheid van de Staatsgrenzen, zooals wij deze in Europa kennen, aanleiding moet geven tot verwikkeling van het economisch verkeer dat we ons genegen gevoelen om het verwijt te aanvaarden, ware het niet dat wij onze onafhankelijkheid hooger plaatsen dan de materieele nadeelen welke met een nauwe binnenlandsche markt verbonden zijn. Als Belgen, die behooren tot een land met enge binnenlandsche afzetmogelijkheden en een groote industrieele expansiekracht, voelen we de benauwdheid van te enge grenzen sterker dan eenig ander land. En toch kan het bij nader onderzoek niet worden weerlegd dat de kleine landen niet de schuld zijn geweest van den economischen chaos, die na den vorigen oorlog gevolgd is op een kortstondigen en ongezonden oploop van de economische bedrijvigheid en dat het niet op hun verzet is dat de plannen van een vrijer en gelijkmatiger goederenverkeer hebben schipbreuk geleden. De bewijsvoering kan niet worden geleverd in het kort bestek van een kronijk als deze; maar de meer weetgierige lezer kan zijn gading vinden in een voortreffelijke studie van Prof. J.B. Condcliffe, die voor titel draagt ‘The Reconstruction of World Trade. A Survey of International Economic Relations.’Ga naar voetnoot(1) De heer Condcliffe is professor aan de Universiteit van California. Gedurende verschillende jaren was hij een van de meest gezaghebbende economische specialisten van den Volkenbond. Hij werd gelast om samen met verschillende economisten van erkend gezag voor de internationale handelsconferentie, die in Augustus 1939 te Bergen (Noorwegen) moest plaats vinden een samenvattend verslag op te stellen over den internationalen handel en het boek dat zooeven vermeld werd, is de uitkomst van het aldus geleverde studiewerk. Het besluit van zijn uitgebreid onderzoek is dat ‘de grootste verantwoordelijkheid voor deze mislukking (van een betrouwbare internationale samenwerking) moet worden toegeschreven aan de groote handelvoerende naties, die onwillig waren om hun economie in te richten zooals door de internationale huishoudkunde werd vereischt.’Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 295]
| |
Het weze voor het overige voldoende - als voorbeeld - te verwijzen naar de pogingen, welke van Belgische zijde in den loop van de twintig jaar, die tusschen de twee wereldoorlogen verliepen, gedaan werden om den internationalen handel te helpen verruimen en vergemakkelijken. Niet alleen hebben onze staatslieden met overtuiging meegewerkt aan de financieele en economische internationale conferenties, welke de wegen trachtten te effenen naar muntstabiliteit en vrijer handelsverkeerGa naar voetnoot(1), maar we hebben getracht het goed voorbeeld te geven in de richting van de internationale handelsvrijheid. De Oslo-conferentie van 1930, waaraan deelnamen de Belgo-Luxemburgsche Unie, Holland en de Skandinavische landen, had voor doel de besluiten van de conferentie van Genève in de praktijk om te zetten en de passiviteit te breken met welke de overige Staten hare besluiten hadden bejegendGa naar voetnoot(2). In Juli 1932 werd een stap verder gezet. Op aansporen van Koning Albert nam Minister Renkin het initiatief van onderhandelingen met Nederland voor een doortastende verlaging van de toltarieven, en zoo kwam het tractaat van Ouchy tot stand, bij welk Nederland en België zich verbonden hun toltarieven wederkeerig met 10% per jaar, gedurende vijf opeenvolgende jaren, te verlagen, zoodat ze ten slotte, op de helft zouden worden gebracht. Deze overeenkomst stond open voor de toetreding van elk anderen staat, die dezelfde verplichtingen wilde aanvaarden, maar werd in haar uitvoering verijdeld door het verzet van Groot-Brittannië dat haar in strijd achtte met de clausule van de meest-begunstigde natie, waarvan zij voor zichzelf het voordeel ongerept wenschte te handhaven, alhoewel men met goede reden tegenover haar kon inbrengen dat de preferentieele tarieven door de conferentie van Ottawa aanvaard voor de leden van de Commonwealth evenmin bedoelde clausule in acht hadden genomen. Zij die aan de kleine Naties verwijten dat zij de verruiming of stabiliteit van het internationaal vertier in eenig opzicht zouden in den weg staan hebben nooit de moeite genomen de zaken van dichter bij te beschouwen. Verre van tegenstanders te zijn van een stevige en vruchtbare internationale organisatie, zijn de kleine staten haar meest oprechte aanhangers. Zij zijn, in feite, de eenige ware internationalisten, want zij zijn het bij noodzaak en niet eenvoudig uit welwillendheid. Hun stoffelijke zwakheid en de engte van hun grenzen geven hun een meer levendig besef van de onmisbaarheid en de mogelijke weldaden van een wel georganiseerde samenleving der volken. | |
[pagina 296]
| |
Zij vragen enkel eerbied vanwege allen voor hun politieke onafhankelijkheid en hun zedelijke persoonlijkheid en er is geen natie, hoe uitgestrekt haar gebied ook wezen moge, welke daarin met goede reden een struikelblok zou kunnen zien voor eigen recht of grootheid. Het is dan ook geen louter toeval dat Genève werd verkozen als de zetel voor den eersten Volkenbond en den Haag voor het Vredespaleis en het internationale Hooger Gerechtshof. Het was slechts een natuurlijk uitwerksel van de vredelievende en vredescheppende zending, welke aan de kleine staten is toevertrouwd. Hetzelfde blijkt uit de voorkeur welke door de internationale Vereenigingen dikwijls werd geschonken, als zetelplaats, aan de kleine Landen, niettegenstaande de aantrekkingskracht en bijzondere voordeelen welke met de hoofdsteden van grootere Naties verbonden zijn. Volgens de lijst uitgegeven voor het jaar 1938 door het Secretariaat van den Volkenbond waren 94 internationale Vereenigingen gevestigd in Engeland, 184 in Frankrijk, 16 in Duitschland, 29 in Italië - hetzij 323 in het geheel voor de groote Staten - terwijl er 21 verbleven in Oostenrijk, 77 in België, 12 in Tsjecho-Slowakije, 13 in Denemarken, 1 in Esthonië, 1 in Griekenland, 4 in Hongarije, 1 in het Groot Hertogdom Luxemburg, 1 in Monaco, 65 in Nederland, 1 in Noorwegen, 1 in Roemenië, 7 in Zweden en 140 in Zwitserland, hetzij te zamen 456. Verre van scholen te zijn van eng nationalisme en kweekers van internationale verdeeldheid, zijn de kleine Staten de beste voedingsbodem voor internationale verstandhouding, begrip en samenwerking, mits aan het recht en de zedelijke waarden het gezag worde erkend zonder welke ieder internationaal leven ontaarden moet in een wilde worsteling tusschen macht en ondergang. In een volgende kroniek zullen we onderzoeken of en in welke voorwaarden de kleine Staten ook in staat zijn, in de huidige tijdsomstandigheden, hun bestaansrechten te rechtvaardigen van het standpunt van hun eigen welzijn en den algemeen menschelijken vooruitgang. |
|