Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1945
(1945)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
KroniekenOver internationale vraagstukken
| |
[pagina 168]
| |
Duitschers zijn er van overtuigd dat wij sluwe diplomaten zijn, die onder den uiterlijken schijn van geniepige inschikkelijkheid onze somberste plannen verbergen. De waarheid is dat wij ons noch op de Basile's, noch op de Machiavels kunnen beroepen. Ons ontbreekt doodgewoon de zin voor logica, of toch ten minste de zin voor een logica van gevolgtrekking. En juist omdat ik Engelschman ben, kan ik niet hopen u omtrent dit punt opheldering te verschaffen door een procédé van logische redeneering. Ik zal mij er bij beperken u drie voorbeelden te geven, die u ten deele er zullen van overtuigen dat ik het bij het rechte eind heb. Laten wij vooreerst nagaan op welke wijze Groot-Brittannië het Indische Rijk heeft veroverd. Begaat als 't u belieft niet de vergissing die heden ten dage zoo verspreid is, te gelooven dat op een oogenblik van onze geschiedenis enkele vraatzuchtige imperialisten bijeengekomen zijn in een appartement van Whitehall en er de plannen hebben voorbereid ter verovering van een gebied dat Lord Randolph Churchill, de vader van onzen huldigen eerste-minister, eens heeten zou: ‘het schoonste sieraad van onze keizerlijke kroon’. De waarheid is als volgt. Een groep ondernemende Engelschen richtten een compagnie op en trokken naar Indië om er handel te drijven met de rijke Hindoes. Zij stichtten kleine kolonisatiecentra in den omtrek van Calcutta en van Madras. Zij stelden vast dat zij in de beide streken Fransche mededingers hadden die in den aanvang blijk gaven van een grooteren ondernemingsgeest, met als gevolg een veel grooter rendement. Van lieverlede wisten de Engelschen evenwel de Fransche methodes te volgen en voerden zij er van eigen vinding in. Franschen en Engelschen sloten verbonden met de radja's van de streek. Na veel tegenspoed behaalden de Engelschen de bovenhand en werd de Fransche invloed in Indië uitgeschakeld. Op dit oogenblik vroeg de radja dien de Engelschen hadden gesteund, dat zij zijn financiën zouden reorganiseeren en dat zij hem de behulpzame hand zouden bieden tegen ergens een mededingenden radja. Om te slagen waren zij verplicht een groot gedeelte van de administratie van zijn rijk in handen te nemen. Als goede zakenlieden eischten zij in ruil ernstige compensaties. De zaak was ternauwernood opgeknapt of daar zagen zij zich door een anderen, nog machtigeren radja bedreigd. Daar zij echter van de Franschen het geheim hadden geleerd om met een handvol Europeanen talrijke gewapende Hindoesche troepenmachten te overwinnen, breidden zij hun invloed al dieper en dieper in de landen uit. Intusschen stelde in Whitehall de regeering van Zijne Britsche Majesteit met een toenemend onbehaaglijk gevoel vast, tot op welke hoogte haar verantwoordelijkheid in de waagschaal was gesteld door de stoutmoedige onderneingen van haar handeldrijvende pioniers. Wanneer een zegevienrend generaal of een administrateur die zijn fortuin had gemaakt in den dienst van de Indische Compagnie, naar het moederland terugkeerde, viel er hem zelden een hartelijk onthaal te beurt. Hij liep gevaar een proces te worden | |
[pagina 169]
| |
aangedaan, zooals Warren Hastings, ofwel geen anderen uitweg te vinden dan zelfmoord, zooals Robert Clive. Er was een eeuw noodig vooraleer het volk van Engeland en zelfs zijn leiders er zich rekenschap van gaven dat zij een rijk hadden verkregen. En indien men gelooven moet dat de opvatting van een Indisch rijk een vooropgezette gedachte was, dan is deze gedachte geenszins ontkiemd in het brein van een Engelschman maar wel in dat van een Franschman. Weshalve ik beweer dat wij Engelschen gansch in het bijzonder de nagedachtenis moeten eeren van dien grooten man: Joseph-François Dupleix. Ik wil u een tweede voorbeeld geven. Want ik ben voornemens u te spreken over hetgeen men noemt: The English Common Law. Zooals u zeker weet, is de Engelsche wet niet alleen op akten van het Parlement gegrond, maar ook op individueele uitspraken eigenmachtig door rechters op het gerechtshof geveld. Feitelijk wordt, telkens als een uitspraak geveld wordt, de wet des lands in een zekere mate gewijzigd, indien althans deze uitspraak niet vóór het hooger hof wordt verbroken. Zoodat het beginsel van de Engelsche wet onmogelijk kan begrepen worden, ten ware men zijn leven besteedde aan de practijk er van. Voor een logischen en continentalen geest moet deze uiterst empirische wijze van rechtspraken, als onmogelijk voorkomen. Maar de Engelschman vindt het aldus zeer goed en komt er toe er zich flink door te slaan. Mijn derde voorbeeld is ontleend aan de geschiedenis van dezen oorlog. Ik denk dat, wanneer men de geschiedenis van den oorlog in een geest van objectiviteit schrijven zal, men zal kunnen vaststellen dat het treffendste voorbeeld van een met welslagen bekroond strategisch plan, en dat niet gegrond was op een vorige proefneming, stellig de verovering van Noorwegen door de Duitschers is. Voltrokken met een volkomen gebrek aan scrupules en in strijd met de meest plechtige verbintenissen, moet men erkennen dat zij een meesterstuk van techniek is geweest. En men moet ook erkennen, vrees ik, dat in de veronderstelling dat de Britten over het noodige militair materieel zouden beschikt hebben, geen enkel Engelsch generaal in staat zou zijn geweest dergelijke onderneming voor te bereiden of tot een goed einde te brengen in het begin van den oorlog. Het Engelsch militair genie openbaart zich op een gansch andere wijze en schuilt hoofdzakelijk in de gave, voordeel te halen uit de ervaring. Nauwelijks hadden onze legers Duinkerken verlaten of zij werden reeds geoefend met het oog op de terugreis. Men richt commando's op, die steeds meer en meer belangrijke raids op het Europeesche vasteland uitvoeren. Na twee jaar wonen wij de expeditie naar Dieppe bij, waar een kostbare les werd geput uit de school van de ervaring, die ongetwijfeld de hardste en ook de kostelijkste is. In 1944 werpt zooveel aanhoudende arbeid eindelijk vruchten af en ontscheept generaal Eisenhower zijn legers op de kusten van Normandië. En hier vinden wij de beteekenis dat Engeland al zijn veldslagen verliest, uitgezonderd den laatste. De Amerikanen leeren vlugger, maar men mag niet vergeten dat | |
[pagina 170]
| |
de Vereenigde Staten, wellicht gelukkig voor hen, niet heelemaal bevolkt zijn met menschen van Engelsch ras. Ik meen er genoeg te hebben van gezegd om te bewijzen dat Engeland minder dan om 't even welk ander land in staat is den weg te wijzen aan de rest van de wereld. Nooit zal het een concept voortbrengen, bron van inspiratie, zooals dat van de verklaring van de rechten van den mensch, want zijn zonen koesteren een onuitroeibaar wantrouwen tegenover beginselen van algemeene orde, die zij zoo slecht verstaan. Evenzoo zal het nooit een nieuwe orde kunnen invoeren die van hem zelf uitgaat, want alles wat van hem uitgaat heeft wortelen die in het verleden steken. Zooals het hem evenmin mogelijk is, die wonderbare en warme scheppingskracht te ontplooien die typisch is voor zijn Amerikaansche broeders en die ze soms zoo dierbaar doet zijn, zelfs terwijl wij er een zeker onbehaaglijk gevoel, een soort van verwondering door ondergaan. Maar het blijft er niet minder waar om, dat Engeland zekere dingen verwezenlijkt heeft en ofschoon het niet gemakkelijk is om de oorzaken te begrijpen die tot deze gevolgen hebben geleid, is het misschien nuttig dat de andere natiën zich een inspanning getroosten om meer inzicht te verkrijgen. Wie wil leeren, zal zijn belooning vinden in een aandachtige studie van de geschiedenis van Engeland, want zij zal hem openbaren dat geen enkele natie sedert het oude Griekenland zoo goed het beginsel heeft toegepast niets te doen met overmaat. Maar het is wel verstaan dat de Engelschman er zich nooit rekenschap van gegeven heeft dat hij dit beginsel toepaste. Opdat gij zoudt begrijpen op welke manier het Engelsche volk dien zin voor matigheid verworven heeft, die naar mijn vaste overtuiging voor hem een kracht is, moet ik eerst een kleine uitweiding doen in het domein der politieke philosophie. De theoretici van de politiek in de drie laatste eeuwen beijveren zich om de vraagstukken van den mensch in zijn hoedanigheid van politiek dier tot het uiterste te vereenvoudigen, door de politiek voor te stellen als een wetenschap die tot taak zou hebben twee tegenstrijdige vereischten te verzoenen. Indien een politieke groep in vrede wil leven, gelukkig en voorspoedig, zijn er feitelijk drie factoren vereischt en geen twee. De eerste factor is een orde waarvan de wortelen in het verleden steken, de tweede is de individueele vrijheid en de derde is een bron van energie die het individu in de gemeenschap versmelt. Niettemin kan de eene of de andere dezer drie factoren, overdreven ontwikkeld, een gevaar voor deze gemeenschap worden. Zoodat, indien men dit drievoudig probleem oplossen wil, de orde of het systeem lenig moet blijven. Het moet levend zijn als een been en niet onbuigbaar als steen. Ik herhaal dat vrijheid geenszins in zich sluit tuchteloosheid en ongebondenheid eenerzijds, noch onverschilligheid, lijdzaamheid of leven van luiheid en van vermaak anderzijds. En tenslotte moet de energie niet koortsachtig zijn maar kalm, getuigende van een stevige wilskracht in de solidariteit. Maar noch in theorie en noch minder in pracrijk heeft eenige natie, in om 't even welk tijdperk van de geschiedenis, | |
[pagina 171]
| |
dit ideaal verwezenlijkt. Ik zal u later bewijzen dat de Engelsche natie deze is die het doel het dichtst benaderd heeft en thans, op het einde van den tweeden wereldoorlog, is zij op weg, onbewust misschien maar niettemin met zekerheid, naar een oplossing waarbij zij dichter is dan zij ooit is geweest. Nochtans gaat mijn optimisme niet zoover dat ik zou gelooven in de verwezenlijking van deze ideale oplossing, daar men rekening dient te houden met de menschelijke zwakheid. Keeren wij echter terug tot onze politieke overwegingen. De voornaamste belemmering ter oplossing van het drievoudig probleem steekt in het feit dat geen gemeenschap er in geslaagd is het conflict tusschen de drie voornoemde factoren bij te leggen, ofwel, dat de gemeenschap er twee heeft kunnen oplossen, maar de derde verwaarloost. Het is niet altijd dezelfde factor die zich aldus verwaarloosd ziet. Onlangs heeft de begane vergissing er in bestaan, het politieke probleem voor te stellen als een conflict tusschen de vereischten van de orde en deze van de persoonlijke onafhankelijkheid en geen rekening te houden met het probleem dat er in bestaat een energie in de gemeenschap te ontwikkelen. Aldus werd heden ten dage een groot aantal boeken en vlugschriften geschreven over het conflict tusschen de opvattingen van vrijheid en van gezag of over de plaats welke het individu bekleeden moet in een georganiseerde maatschappij. Maar het is niet altijd het probleem van de energie dat verwaarloosd is geworden. Het nationaal-socialistische Duitschland heeft er al zijn aandacht op samengetrokken, ten koste van de twee andere beginselen. En het is de grootste dwaling die men in de politiek kan begaan: er één enkel te verwaarloozen. De geschiedenis van de politieke gedacht en van de menschelijke handeling levert kenschetsende voorbeelden van één der drie beginselen, dat om de beurt op het achterplan geraakt. Wat er op neerkomt te zeggen dat ofwel het belang van een georganiseerde maatschappij, ofwel het belang van de individueele vrijheid, ofwel het belang van de gemeenschappelijke energie vergeten is, of wat soms op hetzelfde neerkomt: stilzwijgend beschouwd wordt als een voldongen feit. Beschouwen wij eerst en vooral drie groote politieke denkers: den Italiaan Machiavelli, den Engelschman Hobbes en den Franschman Rousseau. Toen hij ‘De Vorst’ schreef, was Machiavelli geobsedeerd door twee schrikbeelden, de anarchie en de collectieve onmacht, krachtens welke Italië, dat hij liefhad, verscheurd werd door moorddadige twisten en overheerscht werd door buitenlandsche machten. Ofschoon er geen enkele reden is om te veronderstellen dat hij niet geloofde in de individueele vrijheid, toch wendde hij er zich van af omdat zij geen enkele oplossing bracht voor het probleem van het oogenblik, dat er in bestond den burgeroorlog te dempen en den vreemdeling te verjagen. In zijn mooi werk tracht hij te bewijzen hoe eenerzijds de orde moet doordrongen zijn van dynamisme en hoe anderzijds de menschelijke energie niet aan haar zelve mag overgelaten worden en hoe de zaak van de vrijheid verloren zal zijn indien zij niet voortdurend met | |
[pagina 172]
| |
waakzaamheid onderhouden wordt. Anderzijds was Hobbes, die zijn land eerst door den burgeroorlog en vervolgens door de politieke partijen verscheurd heeft gezien, in de eerste plaats de promotor van een gevestigde orde. Hij overdreef er het belang van ten koste van de twee andere vereischten van den mensch in zijn hoedanigheid van politiek dier, zooals Aristoteles zeide, aanvaardende als een voldongen feit dat de capaciteit van sociale energie niet zou kunnen komen te ontbreken in een tijd toen de kracht van den geest en de kracht van de handeling zoo groot waren. Wat de individueele vrijheid betreft, brandmerkt hij nogal cynisch sommige harer misbruiken. Maar terwijl zijn Leviathan het monopolie van de macht bezit, spaart hij hem om het hoofd te bieden aan eenige mogelijke bedreiging, liever dan hem derwijze te gebruiken dat al de lagen en al de bedrijvigheden van het menschelijk leven er zouden van doordrongen zijn. Aldus zouden er, volgens Hobbes, in een gezond autoritaire sociale orde, die niets gemeen zou hebben met een totalitair regiem, ruime sferen zijn waar men vrijen loop zou laten aan de private initiatieven. En nochtans schijnt men te mogen zeggen dat zijn gedachte in zeldzame mate uitsluitend beheerscht werd door de overweging van de noodzakelijkheid van een orde en vast systeem in den staat. Tweehonderd jaar na Machiavelli schrijft Rousseau zijn ‘Contrat social’. Hij doet een mode ingang vinden voor de politieke denkers met democratische strekking die hem hebben gevolgd. Een mode die ten doel heeft al zijn vermogens samen te trekken ter oplossing van de concurreerende eischen, van de vrijheid en van de orde, ten koste van den derden onontbeerlijken factor: de sociale energie. Deze laatste beschouwt hij als een voldongen feit en zijn mededingers, de Girondijnen, deden hetzelfde. Zij pasten zijn beginselen toe, maar vonden er geen enkele onderrichting in, wat betreft de manier om de latente energieën hunner landgenooten te kanaliseeren, welke energieën zich openbaarden door het vergoten bloed der Fransche revolutie en per slot van rekening door hun eigen bloed te vergieten. ‘Vrijheid, zei Madame Roland, welke misdaden worden in uw naam bedreven!’ De revolutie werd ingegeven door Rousseau, tot macht bevorderd eerst door Robespierre en vervolgens door Napoléon Bonaparte. En het spreekt vanzelf dat noch de een, noch de andere door den wijsgeer beschouwd zou geworden zijn als de ideale uitvoerder zijner theorieën. Komen wij echter tenslotte tot Engeland terug, het Engeland van Koningin Victoria uit de 19e eeuw. Wij merken dat, evengoed als Machiavelli die de vrijheid aan haar lot overliet, in beslag genomen als hij was door de dringende vereischten eener dynamische orde en evengoed als Rousseau die van oordeel was dat de menschelijke energie wel aan zichzelf mocht worden overgelaten, in een atmosfeer van vrijheid en van orde, de liberale Engelschman, type van de 19e eeuw, zich niet overmatig bekreunde om de stabiliteit en de veiligheid van het maatschappelijk stelsel, in zijn fundamenteele elementen. Voor hem kwam het er op aan, de gelegenheid te hebben zijn | |
[pagina 173]
| |
persoonlijk initiatief uit te oefenen en ruim baan te hebben voor een energieke werking. Het een en het ander vindt hij in het braakliggend domein der economische en commercieele ondernemingen, dat hem geopend werd door de leer van het ‘laten begaan’. Laten wij terloops opmerken dat ‘laten begaan’ de eenige leer is welke de Engelschman met zijn kennelijken afkeer voor alle beginselen van algemeene orde, ooit met geestdrift heeft omhelsd, omdat zij hem tot niets verbindt en ruim baan geeft aan zijn gaven van improvisatie, gesteund op de ondervinding. Maar onze liberaal uit den tijd van Koningin Victoria schijnt geen bezorgdheid te hebben gekoesterd wat betreft de armatuur van de Engelsche wetgeving, de procédé's harer oprichting of de stabiliteit van de sociale orde in Engeland. Dit alles beschouwde hij als een voldongen feit. Hetgeen verklaart waarom hij in de oogen van de andere naties zoo onuitstaanbaar zelfgenoegzaam voorkwam. En wij, Engelschen uit de 20e eeuw, lijden nog onder deze erfzonde. Want in den geest der andere volken is deze figuur van den Engelschen liberaal uit den tijd van Koningin Victoria altoos levend. Weshalve men ons beschouwt als een ras van Peckniff's van Podsnap's, van Forsyte's en van Bloomfield Bonnington's, terwijl dit gebroed tot het verleden behoort. Stemmen zijn opgegaan om te waarschuwen. Benjamin Disraeli heeft gewezen op de rampen welke de nijverheidsrevolutie heeft teweeggebracht en hij betreurde de gevaarlijke politiek zijner tegenstrevers die, in hun haast om hun land voorspoed bij te brengen, heel wat uitzichten neerhaalden van de gevestigde orde, die de bron waren van hun gezonde geestesgesteldheid. Hij zag den dag in het verschiet, waarop het voor Engeland moeilijk zou zijn om nieuwe economische exploitatievelden te veroveren en waarop het den ondergang van zijn inheemschen landbouw zou betreuren. Zeldzaam echter waren degenen die naar hem luisterden en Engeland zette zijn weg voort langs banen van een voorspoedige economie tot op het oogenblik dat, op het einde der eeuw, de zaden der ontgoocheling begonnen te ontkiemen en dat men van lieverlede begon in te zien hoe, door zich bijna uitsluitend te wijden aan louter economische vraagstukken, men de kunst der vruchtbare persoonlijke betrekkingen verzuimd had, kunst die een der meest geslaagde manoeuvres van het Engeland der 18e eeuw was geweest. De jonge mannen en jonge vrouwen uit de 20e eeuw kwamen er trapsgewijze toe te oordeelen dat het leven, zonderling genoeg, een welbepaald doel miste, hetgeen onvermijdelijk voor gevolg had al de energieën, zoo individueele als sociale, te ondermijnen. De oorlog '14-18 bracht geen enkel ernstig geneesmiddel voor onze kwalen. Want op het einde van dien oorlog was er een neiging om terug te keeren tot de vooroorlogsche leerstelsels. Inmiddels was een nieuw politiek systeem opgericht, maar zijn zwakheid werd het voorwerp van ononderbroken aanvallen vanwege de groeiende socialistische partij. En ofschoon de politici van al de partijen het tegendeel bevestigden, kon men een klaarblij- | |
[pagina 174]
| |
kelijke en toenemende verzwakking van de sociale verzuchtingen en bedrijvigheden vaststellen. De periode van onbehaaglijkheid en van ontgoocheling, dit ‘Interbellum’ waarover de meest voldane Engelschman geen reden zou hebben om fier te zijn, zag de dingen van kwaad tot erger vervallen. Op dit bepaald oogenblik werden wij dadelijk gewaarschuwd omtrent de zonderlinge, akelige en verschrikkelijke uitbreiding van de Nazi-beweging aan de overzijde der zeeën. Ik zal niet reppen van de jaren die den oorlog onmiddellijk voorafgegaan zijn, zooals ik evenmin zal uitweiden over de acht eerste maanden van het conflict dat men zóó terecht ‘la drôle de guerre’ noemde. Deze periode is nog versch in uw geheugen zooals in het mijne. Ik zal maar zeggen dat tot op den dag dat Hitler de Nederlanden overrompelde, de Engelschen op geenerlei wijze wisten welk het positief doel was dat zij zelf nastreefden door zijn uitdaging te aanvaarden. Zij wisten alleen dat zij vochten tegen de brutale macht, de kwade trouw, de ongerechtigheid, de onverdraagzaamheid en de vervolging. Dit waren de vijanden welke de h. Neville Chamberlain aan de kaak stelde in zijn vermaarde radio-rede die ons in den oorlog stortte. Hij had er kunnen bijvoegen ‘een duivelachtige energie die een gansch volk bezielt’. Want de energie van de Nazi-beweging maakt er een nog meer gevaarlijke tegenstrever van dan de Jacobijnsche beweging in Frankrijk is geweest. Reeds bij haar eerste ontstaan vernietigde zij alle persoonlijke vrijheid en bewees zij voor de wereld deze verschrikkelijke waarheid: dat de mensch altijd bereid is zijn vrijheden te verzaken wanneer oppermachtige hartstochten in het spel zijn. Later verwierp zij de traditioneele orde en het regeeringsstelsel dat allengs tot stand was gekomen in den Duitschen staat na de verwezenlijking van zijn eenheid. Ook hier wonen wij het akelig schouwspel bij van die gansche armatuur van den ‘Rechtstaat’, waarover de Duitsche juristen en denkers zoo fier waren, ineenstortende zonder weerstand te bieden. Van dat alles schoot slechts een duivelachtige verdelgingsenergie over. En het was de geweldigste omstandigheid die wij te bestrijden hebben gehad. Naarmate het gevaar grooter werd, gaven wij ons tenslotte rekenschap van de redenen die wij hadden om te vechten, eenerzijds met het oog op hetgeen wij te behouden hadden en anderzijds met het oog op hetgeen wij te verwezenlijken hadden. De overeenstemming van onze strategische stellingen in 1940 met degene die de onze waren tijdens ons conflikt met Napoleon, bracht er ons toe met oneindig veel meer belangstelling dan ten tijde dat wij op de schoolbanken zaten, de geschiedenis te bestudeeren van onzen oorlog tegen het Keizerlijke Frankrijk. Wij leerden opnieuw talrijke vergeten lessen. En wat misschien van nog grooter belang is, het kwam ons voor dat er dingen waren waarop wij nog fierder konden gaan dan op onze economische verwezenlijkingen uit de 19e eeuw, met name de voorouderlijke traditiën, door 't slijk gesleurd door de cynici der 20e eeuw en die ons plotseling wel de moeite waard schenen te worden onderhouden. Onder mijn herinneringen uit | |
[pagina 175]
| |
1940 treft mij er geen enkele als de herinnering aan de veranderingen die zich in mijn persoonlijke betrekkingen voordeden. Mijn gevoelens ten opzichte van mijn kameraden uit de Home Guard, ten opzichte van den taxi-chauffeur die mij naar huis bracht in volle bombardement, ten opzichte van de schoonmaakster die op het kantoor haar dagelijksch werk kwam verrichten op het oogenblik dat elke pan van haar dak was gerukt door een naburige ontploffing, deze betrekkingen waren oneindig hartelijker, inniger dan zij ooit te voren hadden kunnen zijn. Elkeen koesterde dezelfde gevoelens. De ontruiming der groote steden door de moeders en de kinderen had een dynamische uitwerking op het nationaal geweten. Voor de eerste maal ervoeren aan den lijve honderdduizenden menschelijke wezens, die in welstand leefden, wat armoede is, gebrek aan voedsel en gebrek aan opvoeding. En niet alleen van de arbeidersklassen gingen de vragen uit om een onmiddellijke hervorming in dat domein. Pijnlijke herinneringen schoten ons te binnen, gelegenheden die wij niet hadden kunnen te baat nemen bij het einde van den vorigen oorlog. Wij zagen onze soldaten, onze matrozen, onze vliegers naar den strijd trekken en wij herinnerden ons hun vaders denzelfden weg te hebben zien opgaan met in hun ooren de belofte dat zij naar een land zouden terugkeeren waar het leven waardig zou zijn van dat van een held. En wij denken aan de soort van ‘Home’ naar hetwelk sommigen onder hen terugkeerden. En zonder dergelijke beloften te durven doen, hebben wij het besluit genomen dat zij toch ten minste niet dezen keer reden tot klagen zouden hebben. Het is wel mogelijk dat de beste les die wij hebben geleerd, deze is van de deugd van gematigdheid. Het is niet zonder reden dat de geestelijke autoriteiten der natie tijdens den ganschen oorlog nadruk hebben gelegd op het feit dat de zonde van hoovaardij de zwaarste is van alle. Zij komen er telkens op terug in hun geschriften en in hun sermoenen en alhoewel in den loop dezer laatste maanden de hoovaardij en haar volle nicht, de ambitie, wederom het hoofd hebben opgestoken, ben ik er van overtuigd dat noch de eene, noch de andere geduld zullen worden, van het oogenblik af dat de wederopbouw na den oorlog een aanvang zal kunnen nemen. Diegenen onder u die zulk een gulle gastvrijheid hebben verleend aan onze officieren en soldaten en de gelegenheid hebben gehad om met hen te spreken, zullen mij wellicht begrijpen. Indien gij den gemiddelden Engelschman vraagt waarom hij vecht en welke verwachtingen hij koestert voor na den oorlog, zal zijn antwoord u vermoedelijk ontgoochelen. Zooals ik het u zeide bij den aanvang van deze lezing, koestert hij niet alleen een ingeboren wantrouwen ten opzichte van de beginselen van algemeene orde, maar is hij evenzeer onmachtig diezelfde beginselen te formuleeren. Een soldaat zegde mij dat hij vocht om eens opnieuw een shilling en een halfpenny op de toonbank te kunnen leggen en daarvoor een pakje sigaretten Players te krijgen, hetgeen, u zult het er met mij over eens zijn, een ietwat conservatief oorlogsdoel is, tot den eenvoudigsten vorm herleid. Maar dit is nog altijd beter dan te vechten voor een | |
[pagina 176]
| |
spectaculair ideaal, dat op niets is gesteund en het zou verkeerd zijn te gelooven dat zijn zienswijze louter materieel is. Men voelt er een soort van sentimenteel verlangen in naar een oude orde en geen enkel Engelschman zal er in toestemmen er volkomen van af te zien. Dit treffend voorbeeld van den Engelschen conservatieven geest bewijst dat ons eiland een duurzaam element zal blijven in een veranderlijke wereld. Indien u zich rekenschap wilt geven van den weg dien Engeland inslaat, dan raad ik u aan de rede te lezen, voor de radio uitgesproken door den h. Churchill op 21 Maart 1943 toen hij, bij uitzondering van de Engelsche traditie afweek en de groote trekken uiteenzette van een vierjarenplan. Hij sprak eerst over het plan der gouvernementeele verzekeringen die op onver-breekbare wijze verbonden blijven met den naam van Sir William Beveridge. Hij vatte daarna het onderwerp aan van den landbouw in Engeland, van de verbetering van de volksgezondheid, van ontwerpen om een breeder en meer liberaal onderwijs te verzekeren, om plannen voor te bereiden voor den wederopbouw van de vernielde steden in Engeland en om een goed evenwicht te vestigen tusschen het beginsel van Staatsgoederen en dat van deze der private ondernemingen. Alhoewel de eerste-minister op geen enkel oogenblik in zijn groote rede het vraagstuk in een wijsgeerigen zin stelt, zooals ik het zooeven zelf heb gedaan, op een trouwens weinig Engelsche manier. Het is evenwel het lezen van deze rede dat mij er toe gebracht heeft, dit drievoudig probleem, aan te wijzen. Veroorlooft mij enkele passussen uit deze rede aan te halen om u te bewijzen dat het vierjarenplan der huidige regeering er naar streeft, dit uitzicht van onze orde en van ons stelsel te behouden hetwelk de oorzaak van Engeland's grootheid was, het beginsel der persoonlijke vrijheid te eerbiedigen en terzelfdertijd de sociale en collectieve energieën te oriënteeren in een richting die de gansche gemeenschap er toe zal brengen er gebruik van te maken, een taak waarin de vorige regeeringen niet buitengewoon geslaagd waren. Laten wij in de eerste plaats de orde en het stelsel nagaan. Gewagende van de ontwikkeling van den Engelschen landbouw na den oorlog, zeide de h. Churchill: ‘Ik koester de hoop, het gezonde landelijk leven zijn rechten te zien hernemen, begunstigd door hooger loonen en betere huisvestingsvoorwaarden.’ Hij stelde de noodzakelijkheid in het licht, meer eetwaren voort te brengen ten einde de wortelen der natie in haar grond te versterken, maar hij voegde er aan toe dat, indien de vrijhandelspolitiek uit het tijdperk van Koningin Victoria er niet was geweest, onze bevolking nooit zou opgeklommen zijn tot den rang van groote natie. En sprekende over de opvoeding zeide hij alweer: ‘Elke wijsheid is niet altijd een nieuwe wijsheid en men zou het verleden moeten bestudeeren indien men de toekomst met succes wil tegemoet gaan.’ Wanneer hij tenslotte het allerbelangrijkste vraagstuk van de betrekkingen tusschen de ondernemingen van den Staat en de private ondernemingen nagaat, spreekt hij zijn diep vertrouwen uit in de fijne vaardigheid van den Engelschman voor de compromissen, ‘om de ondernemin- | |
[pagina 177]
| |
gen van den Staat en de private ondernemingen et toe te brengen allebei de zaak van het nationaal belang te dienen en om deze beide harddravers naast elkander te mennen, ten einde niet meegesleurd te worden in die vreeselijke en verwoestende economische inzinking of terug te keeren tot dit schandelijk tijdperk van verwarring en van twisten, dat de overwinning, een kwart eeuw geleden zoo duur verworven, verknoeid heeft en bespottelijk heeft gemaakt.’ Aldus heeft de door den h. Churchill overwogen orde eenerzijds haar wortelen in het verleden, maar is zij anderzijds soepel en in staat zich te ontwikkelen in plaats van onbuigbaar te zijn en reactionnair. Gewagende van de persoonlijke vrijheid, zegt de eerste-minister ons zekere tamelijk treffende dingen, bij voorbeeld: ‘Wij moeten er ons voor hoeden te trachten een maatschappij op te richten waarin niemand nog eenig prestige heeft, behalve de politici en de ambtenaars, een maatschappij waarin het initiatief niet zijn belooning, de spaarders niet hun rechten zouden vinden. Ik zeg: “te trachten op te richten” omdat onder alle volken het onze het laatste zou wezen om aan te nemen geregeerd te worden door bureaucraten. De vrijheid is de essentie van hun leven.’ Zelfs de onbeperkte vrijheid uit de 19e eeuw vindt ten deele genade in de oogen van den eerste-minister, want, zooals hij laat opmerken, indien onze bevolking niet gestegen was tot 47.000.000 inwoners, dank zij den aankoop van goedkoope levensmiddelen ingevoerd uit den vreemde, zouden wij nooit den rang van groote mogendheid hebben bereikt. Hij legt nadruk op het punt dat, indien Engeland een groote natie wil blijven, het zich in zijn nationale energie moet doen gelden. Dit is inderdaad de boodschap die ons deze rede brengt. Neemt nog volgenden passus als voorbeeld: ‘Wij kunnen ons niet veroorloven luiaards te dulden. Luiaards bovenaan op de maatschappelijke ladder lokken luiaards uit onderaan. Niemand die den leeftijd heeft om te werken, heeft het recht zich over te geven aan een hebzuchtig leven van vermaak. Er zijn lediggangers in al de lagen der samenleving, maar wij kunnen onder ons geen zwerm hommels dulden, zij mogen behooren tot de aristocratie, tot de moderne ploetocratie of zij wezen gemeene drinkebroers.’ Feitelijk bestaat het werkelijk doel van het vierjarenplan er in, dit geslacht van nietsnutters uit te schakelen. De in 't vooruitzicht gestelde hervormingen mogen toepasselijk zijn op de opvoeding, op de sociale verzekeringen, op den landbouw, op de volksgezondheid of op de leiding van de indusrie, alle zijn zij opgevat met het oog op de energie. Want het was een gebrek aan energie en aan maatschappelijken geest dat Engeland zoo dicht bij den afgrond bracht. Heelemaal in het begin van zijn rede verklaarde de eerste-minister dat zijn vertrouwen in de kracht, de vernuftigheid en de lenigheid van het Engelsche ras onverzettelijk was. Maar aan hem is het zonder den minsten twijfel te danken dat de Engelsche natie haar kracht, haar vernuftigheid en haar lenigheid uit hun langen slaap heeft zien ontwaken. | |
[pagina 178]
| |
Ik zou nu willen verwijzen naar een ander groot Engelschman wiens naam een wereldvermaardheid gedurende dezen oorlog heeft gekregen. Ik heb reeds Sir William Beveridge genoemd. Het lijdt geen twijfel dat zijn economische theorieën, een eerste-plan-rol zullen vervullen bij de voorbereiding van de toekomstige Engelsche economische politiek. Het is eveneens zeker dat noch zijn zoo vermaard rapport, noch de aanneming van dit laatste door de regeering noodzakelijkerwijze zijn integrale uitvoering in zich sluiten. Het een en het ander zullen de basis uitmaken waarop de economie zich zal ontwikkelen. Geen enkel plan echter wordt door de Engelschen ooit verwezenlijkt onder den juisten vorm die door zijn maker opgevat werd. De plannen zullen gewijzigd worden naar de opgedane ervaring en van heel wat details zal worden afgezien. En nochtans, wanneer men de geschriften van Sir William bestudeert, bemerkt men dat hij evenmin de drie onontbeerlijke politieke beginselen uit het oog verliest. Men kan niet zeggen dat zijn geest van economist niet orthodox is. Hij houdt vol dat een begrooting in evenwicht de ideale begrooting blijft en dat geen enkele uitgaaf van het kapitaal der natie een tekort mag rechtvaardigen. Zoodat hij de kampioen van de orde en van het systeem is. Hij prijst ook niet de socialistische leer in den waren zin des woords aan. Hij is er eerder om bezorgd, de controle van den Staat te verzekeren over het geheel der uitgaven, dan hem het recht van beheer of van beschikking toe te kennen. Hij legt nadruk op de noodzakelijkheid eerder de vraag dan de productie te nationaliseeren, want zijn groot argument is: dat het geheel der openbare en private uitgaven toereikend moet zijn om iedereen werk te verschaffen. Dit is zijn groot doel. ‘Nationalisatie der voortbrengingsmiddelen in elke nijverheid, schrijft hij, zou op zichzelf geen keuze uitmaken die zou toelaten de werkloosheid volledig op te slorpen. Deze maatregel zou slechts de voorwaarden wijzigen waardoor dit doel zou moeten worden bereikt.’ De nationalisatie van zekere nijverheidstakken kan doelmatig blijken voor het aan den gang brengen van de middelen die toelaten dit doel te bereiken. Maar laatstgenoemde oplossing zou slechts een minder volmaakt hulpmiddel zijn dan de eerste. Met andere woorden: de juiste aanpassing van de algemeene uitgaven der natie aan het coëfficient van het potentieel ‘arbeid’ (het wezen zelf van een politiek van opslorping der werkloosheid) zou een bedrieglijke voorspiegeling zijn indien zij niet ingeschakeld werd in een politiek van samenhang, omvattende al de nijverheidstakken zonder onderscheid, zij wezen van openbaar belang of privaat. Behalve het feit dat hij bereid is de mogelijkheid te erkennen welke de private onderneming oplevert, bewijst de titel van zijn jongste boek ‘Werk voor allen in een vrije maatschappij’ dat Sir William Beveridge gansch het tegendeel is van een totalitair. Zijn verzekeringsstelsel streeft er naar, de persoonlijke vrijheid van elken werknemer te beschermen zonder op welke wijze ook revolutionnaire omkeeringen teweeg te brengen die de orde of het Engelsch levenssysteem grondig zouden wijzigen. | |
[pagina 179]
| |
Een der grieven die het vaakst door zijn afbrekers tegen hem wordt ingeroepen is het feit dat hij het volk den lust tot werken zou ontnemen. Sir William verdedigt zich met klem tegen die beschuldiging, want, zegt hij, het feit dat men geen werkloosheid vreest zou eerder een prikkel zijn dan een rem voor de energie. Zijn doel is de werkloosheid te doen verdwijnen door een doelmatige controle over al de uitgaven van den Staat en aldus het geheel der energieën te bewerken. Vooraleer te eindigen zou ik u een laatste verduidelijking mijner thesis willen geven door u te toonen hoe, in den loop van dezen oorlog, de controle der regeering over de private nijverheden en ondernemingen aan deze laatste toegelaten heeft hand in hand te werken, aldus een der wonderlijkste stoute stukken van onze geschiedenis verwezenlijkende. De Staat is niet alleen de grootste klant van de nijverheid geworden, er is een vennootschap tusschen beide tot stand gekomen die bijgedragen heeft tot de oplossing van het vraagstuk der productie. Hij heeft fabrieken en machines geleverd, hij heeft niet alleen het rendement en de verdeeling van die ondernemingen, waarvan hijzelf de klant is, geleid en gecontroleerd, maar ook van degene die de normale burgerlijke markt moeten voorzien. En daar nochtans de groote strategische oorlogseconomie in den schoot der regeering is voorbereid, is het in een samenwerking tusschen regeering en private nijverheid dat de voorbereiding van de gedetailleerde controle-ontwerpen is geschied. De regeering duidde het doel en de richtlijnen aan. Maar de werkelijk te volgen weg werd door de nijveraars zelf gevonden. Zij waren het, die hun advies uitbrachten omtrent de actiemiddelen, omtrent den mogelijken bijval van technische suggesties en hoe, bij de overwogen wijzigingen op langen termijn, de rechtvaardigheid haar deel kon krijgen. Neemt bij voorbeeld het Witboek der Regeering over de Centralisatie der Nijverheid. De te bereiken doeleinden zijn er in vrij algemeene termen uiteengezet. Vooraleer deze politiek op een nijverheid werd toegepast, was de nijveraar gewaarschuwd omtrent de voorwaarden waaraan de ontwerpen van centralisatie hunner zaken zouden onderworpen worden. Hun taak was het, het vraagstuk op te lossen en in menig geval werd de centralisatie individueel doorgevoerd door een reeks regelingen tusschen twee of meer onafhankelijke zaken. Maar, ik kom er steeds op terug, op geen enkel oogenblik zijn de respectieve rollen van den Staat en van de autonome nijverheden tot principes verheven. De samenwerking was gegrond op de ondervinding. In den beginne zijn heel wat vergissingen begaan en in de steenkolennijverheid is men nog niet tot een bevredigenden uitslag geraakt, maar per slot van rekening komen de twee vennooten over 't algemeen tot een volkomen verstandhouding in het werk. Aldus is trapsgewijze een orde of een oorlogssysteem tot stand gekomen die de basis kan uitmaken van een orde of van een nieuw systeem in vredestijd. Men heeft altijd getracht, in overeenstemming blijvende met de tradities, eenige vrijheid te laten aan de private onderneming, terwijl de energieën van de natie op behendige wijze georiënteerd werden in richtingen waar | |
[pagina 180]
| |
zijn met de meeste vrucht voor de oorlogsinspanning konden gebruikt worden. Ik hoop aldus voor u enkele geheimen te hebben ontsluierd betreffende dat ‘onmogelijk volk’, het Engelsche volk. Geen enkele natie is in staat een klare boodschap tot de wereld te richten en terecht trachten wij zelden zulks te doen, omdat wij onmachtig zijn om ons uit te drukken in de domeinen van de algemeenheid en de andere naties zouden wel ongelijk hebben onze empirische en ietwat wanordelijke methode aan te nemen om de practische vraagstukken op te lossen. Men kan er zich niet mee doorslaan als men dit stelsel niet sedert eeuwen aangewend heeft. En er zijn vermoedelijk andere middelen om het doel te bereiken dan deze die wij gebruiken, maar ik vraag u te bedenken dat wij in dezen oorlog zeer goed de problemen hebben opgelost van het behoud en de ontwikkeling van onze orde of traditioneel stelsel, van de vrijwaring der individueele vrijheden, terwijl wij ze met een hypotheek belastten, en van de oriëntatie van aller energieën naar nuttige doeleinden. Hetzelfde vraagstuk zal voor Europa oprijzen. Hier zal het zelfs moeilijker zijn dan in Engeland, wegens de politieke tijdbommen door de Duitschers achtergelaten in de landen die zij 't onderst boven hebben gekeerd. Weshalve het goed zou zijn, niet in de euphorie van de bevrijding datgene te verwerpen wat er goeds was in de orde en het systeem die in elk land voorkwamen; niet het beginsel der individueele vrijheid te verwaarloozen, in het verlangen den Staat te zuiveren van elk spoor van de Duitsche nieuwe orde; rekening te houden met de noodzakelijkheid om op nuttige wijze te trachten deze groote en nieuwe energieën te gebruiken die geboren werden uit het verzet tegen den Hitleriaanschen verdrukker. Indien gij aan ons een les wilt nemen, bestudeert de methode die wij gebruikt hebben voor de gelijktijdige verwezenlijking van deze drie doeleinden. |
|