Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1945
(1945)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Wij jongeren.De Faun, het tijdschrift van de - hoofdzakelijk Gentsche - jongeren was een maat te vroeg vertrokken. Herbeginnen dus. Zoo kregen we na het allereerste nummer, een nieuw ‘eerste’ nummer met de beginselverklaring van de groep. Elke nieuwe generatie heeft recht op krediet en geduld; die zullen we ook aan deze jongeren gaarne verleenen. Indien er eenige aarzeling is in ons vertrouwen, dan ligt het, wonder genoeg, in het feit dat de Beginselverklaring zoo weinig ‘jong’ aandoet; zoo bezadigd en zoo wijs en zoo voorzichtig. De jeugd is absoluut en doorgaans onrechtvaardig; haar idealisme en hare jeugd zijn hare verklaring en betrekkelijke rechtvaardiging. Zij heeft nog al de jaren voor zich om hare vergissingen te belijden en eerherstel te doen. Deze jongeren zijn integendeel van den aanvang af bereid tot inschikkelijkheid. Hoor hoe rustig daartegen de verklaring van De Faun: ‘Tegen de opgesomde tekortkomingen en misvormingen zullen we strijden. Wat waardevol was in de vorige periode zullen we bewaren, omdat we nauw d.i. zonder breuk willen aansluiten bij de vroegere generaties. Want onze lichting hoewel door den oorlog sterk afgebakend, bezit met de vroegere generaties genoegzaam contactpunten, opdat we ons niet zonder steun zouden weten. In de vroegere waren goede elementen aanwezig. En zoo schoon schip maken individueel een goede kunst is, is dit collectief gezien, tijdverlies. We doen daarom van in den beginne water bij onzen wijn, omdat het beschamend is dit later te moeten doen, later op onze stappen te moeten terugkeeren. Ik zei het reeds we waren van den aanvang sceptici!’ Scepticisme is niet het uitgelezen vat waarvan men schoonheid tapt. Scepticisme is negatief; scepticisme is geen motor. Maar we hopen dat het werk dezer jongeren meer vertrouwen wekken zal dan hunne beginselverklaring. | |
K. van de Woestijne - H. Teirlinck.F. Toussaint van Boelaere zet in De Faun - nr 5 - zijne Marginalia betreffende Karel van de Woestijne voort. Hoofdzakelijk om P. Minderaa terecht te wijzen, die een zeer uitvoerige studie heeft gewijd aan Van de Woestijne - op het lijvige eerste moet nog een tweede deel volgen. O.m. waar Minderaa den activist Leo Meert met Hypoliet Meert, den stichter van het Algemeen Nederlandsch Verbond verwart, en het laat voorkomen alsof Van de Woestijne en Teirlinck vrienden van de eerste ure zouden geweest zijn en in zekeren zin samen opgegroeid. Toussaint beweert dat de kennismaking pas geschiedde toen Teirlinck de Gentsche Universiteit kwam bezoeken. En Toussaint heeft gelijk. Mogelijk hadden Van de Woestijne en Teirlinck elkaar te voren even ontmoet, maar de intiemere kennismaking geschiedde pas in het najaar 1899. Inderdaad in een schrijven aan Lod. Ontrop, dat hier voor me ligt, bericht K. Van de Woestijne aan zijn Antwerpschen vriend: ‘Onze familie is vermeerderd: Herman Teirlinck is naar Gent komen wonen, zoodat we van den winter mooie trio's zullen kunnen uitvoeren, JulesGa naar voetnoot(1), hij en ik. Ik | |
[pagina 135]
| |
ben heden den heelen dag met hem geweest, en ik moet u bekennen dat ik hem beter vind dan ik aanvankelijk gedacht had dat hij was. In den grond is hij zelfs een kerel, waarmee we iets zullen kunnen doen; maar wat een wildeman...’ | |
Een belangrijke literaire nalatenschap onder den hamer.Vrijdag en Zaterdag 11 en 12 Mei 1.1. werd te Brussel de bibliotheek geveild van den bekenden Fransch-Belgischen letterkundige Albert Mockel. Behalve de boeken, waaronder vele eerste drukken en origineele uitgaven voorzien van opdrachten van de auteurs, kwamen ook portretten en brieven onder den hamer. Een kleine photo van André Gide op twee en twintig jarigen ouderdom, met opdracht ‘à mon ami Albert Mockel’, ging 1300.- Fr. en een pak van 24 brieven van Gide aan Mockel, werd 28.000.- Fr. geveild. Een merkwaardige brief van Paul Valery gedateerd van Maart 1936 en waarin deze prophetische zin voorkomt ‘Le temps est terriblement lourd. Je crois que l'Europe a une envie furieuse de périr’ werd 4000.- Fr. verkocht. Eene verzameling van twee en vijftig brieven van Maurice Maeterlinck werd opgeroepen tot 44.000.- Fr. Enkele boeken bereikten fantastisch hooge prijzen. De origineele uitgave van Tête d'Or van Paul Claudel (Librairie de l'Art Indépendant, 1890) gebonden in een vulgair percalinen bandje maar voorzien van een opdracht van den schrijver met daarbij een visitekaartje van Claudel en een eigenhandig briefje van hem, werd verkocht voor 28.000.- Fr. De uitgave van Les Cahiers d'André Walter door Gide (1891), een der twintig exemplaren op Japansch, met opdracht en aanteekeningen en een briefje van Gide over André Walter, ging 44.000.- frank. Les Caves du Vatican van Gide, origineele uitgave gedrukt in een oplage van 550 exemplaren werd 18.000.- Fr. verkocht. Voor een los deel, het derde, uit de OEuvres Complètes van Jules Laforgue, met een brief van Théo van Rijsselberghe over den inhoud van dit deel, werd 11.000.- Fr. betaald. De origineele uitgave van Aphrodite van Pierre Louys met een amusante opdracht van den auteur werd toegewezen voor 14.000.- Fr. La Jeune Parque van Valéry, origineele uitgave op Arches-papier, met opdracht en een interessante brief van Valéry over het tot stand komen van dit werk, werd opgehoogd tot 39.000.- Fr. Op de Chansons d'Eve van Charles Van Lerberghe, een der 12 exemplaren op Hollandsch papier van de origineele uitgaven, met een hartelijke opdracht van den schrijver aan Mockel werd opgeboden tot 33.000.- Fr. Andere merkwaardige uitgaven daarentegen werden verkocht tegen bespottelijk lage prijzen. La Bataille van Paul Adam, origineele uitgave met eigenhandige opdracht van den schrijver 30.- Fr.; de eerste druk van Les Hymnes de Feu van Paul Fort, met opdracht 70.- Fr.; de origineele uitgave van C'était l'Été van Camille Lemonnier met eigenhandige opdracht 50.- Fr. De werken van André Gide en Paul Valéry waren het meest gezocht. Origineele uitgaven van werken van Max Elskamp met opdracht, werden tot twee en drie duizend frank betaald. De werken van Maeterlinck in eerste editie, met opdracht, haalden met moeite 1000.- Fr. De meeste werken van Emile Verhaeren in origineele uitgaven met opdracht werden toegewezen voor prijzen tusschen de 200 en 500.- Fr. Tenslotte werd eene volledige verzameling van het tijdschrift ‘La Wallonie’ gesticht door Albert Mockel (1886-1892), 7 boekdeelen, verkocht voor 4.100.- Fr. | |
Wetenschap en zelfkennis.‘De eerste en wezenlijke voorwaarde tot wederopbouw der Cultuur valt niet te zoeken in een snelle oplossing der brandende problemen van den dag - hoe noodzakelijk die overigens ook weze - maar in een innerlijke zuivering en verdieping van het leven. Het komt er in de eerste plaats op aan ons eigen wezen terug te vinden.’ Aldus de aanvang van een artikel, door Hermanus in het Maart-Aprilnummer van ‘Kultuurleven’. ‘Maar de weg der zelfkennis - aldus gaat hij verder - is de moeilijkste der wegen en de moderne mensch schijnt practisch en theoretisch dien weg vergeten. | |
[pagina 136]
| |
De weg naar buiten, die door wetenschap de wereld verovert en bedwingt is reeds een verworvenheid die we aan de heroïeke inspanning van vele geslachten te danken hebben. Doch veel lastiger nog is de weg des inkeers die naar echte zelfkennis en zelftucht leiden moet... en dien lastigen weg ziet de moderne mensch niet klaar voor zich open liggen. Er zijn dus twee wegen der kultuur: een weg naar buiten waarlangs wij de wereld veroveren en een weg naar binnen waarlangs wij ons geestelijk wezen ontdekken en opleiden. Die twee wegen leiden niet in dezelfde richting en doorkruisen niet hetzelfde landschap. Zij zijn totaal verschillend. Wij kunnen de stoffelijke krachten der wereld in onze hand hebben en aan ons eigen zelf heelemaal vreemd blijven. Den eersten weg heeft men soms den weg der beschaving en den tweeden dien der kultuur genoemd. Zonder op de bepaalde woordenkwestie in te gaan, lijkt het ons noodzakelijk de twee wegen goed uit elkaar te houden en met twee onderscheiden woorden aan te duiden. Hoogste materieele beschaving kan met primitieve menschelijke kultuur samengaan en bij een lager peil der stofbeheersching kan een heerlijke tuin van hoogere menschelijkheid bloeien. Indien wij echter verkiezen de totaliteit van de verandering, die de mensch door eigen vrije handeling in de natuur teweeg brengt, kultuur te noemen, mogen wij daarbij niet vergeten dat die kultuur twee zijden heeft en dat het eigenlijke, formeele bestanddeel der kultuur in zelfverovering en zelftucht gelegen is, omdat alleen daardoor ons werken in de wereld tot menschelijke handeling en de vrucht van onzen arbeid tot menschelijke kultuur wordt.’ | |
Een nieuwe Aldous Huxley.Met groote spanning werd, na een vrij lange onderbreking, de uitgave van Huxley's jongste boek verwacht. Het boek was al uitverkocht vóór het van de pers kwam. De verwachting was des te meer gespannen doordat Huxley, sedert eenige jaren, was gaan overhellen naar een zeker Oostersch mysticisme. Van deze nieuwe levensbeschouwing getuigt het jongste werk echter niet. Het is wellicht te vroeg geweest om ervan te getuigen; zijn wereldbeschouwing was misschien nog te wankel om tot een tweede natuur te worden. Dan schrijft een auteur maar liefst uit de oude, vertrouwde atmosfeer. | |
Orion.Zoo luidt de titel van een nieuw Engelsch tijdschrift, gewijd aan scheppend en kritisch werk, proza en verzen. Het zal op onregelmatige tijdstippen verschijnen en blijkt in katholieke handen te berusten. Het eerste nummer bevat o.m. een artikel van John Russell over den schilder Courbet, - een dialoog tusschen den romancier I. Compton-Burnett en N. Jourdain over ‘conversatie’ in den roman, - een autobiografisch fragment van Leonard Wooly over zijn ervaringen in Indië, - en verzen van Walter de la More, C. Day Lewis, Edith Sitwell en Edwin Muir. |