Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1945(1945)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Aug. van Cauwelaert Wachten Dit wordt nog de uchtend niet der vaandels en der vuren, en 't felle koper, dat te plotse vreugd verbleekt; nog houdt het nachten aan, nog kan de nacht verguren, vóór 't licht den laatsten dam der laatste kim doorbreekt. Weer vindt de dag ons wakend achter de eendre staven, gedoemden zonder straf, gestraften zonder schuld, - hoe de ijle zinnen dol langs de eendre muren draven, wij weten slechts: de dagen zijn nog niet vervuld... Maar moet nog menig maan, hernieuwd, den nacht berijden, nog menig sikkel boven de'oogst der sterren staan, wij zullen, moet het, weer van zon en zomer scheiden, en de enge en duistre schacht des winters binnengaan. Wij zijn bereid het al te dulden en te derven; geen leed is ons te zwaar voor het geborgde loon; de nood mag elk gelaat naar eigen beeld doorkerven, maar glanzend zal het staan van een gerechte hoon. En wijl - nog duister 't uur - voorbij de blinde ramen, alreeds het traplen draaft der ongeduld'ge dood, zullen wij 't hoofd der kindren streelen en ons schamen te klagen om wat al te schaarsch en bitter brood. Want eenmaal duikt de nacht, voor de'eindelijken morgen, dit is ons trotsch geloof, dit is de zekerheid die geen verdorven bloed, die geen verraad kan worgen, maar iedre dag al diep- en dieper in ons heit. [pagina 42] [p. 42] Geen weet wanneer, geen weet uit welk gewest de horen 't geduld der heemlen met de mare ontstellen zal, maar land en lucht en zeeën zullen 't dreunen hooren, en allen 't sein herkennen van dit klaar geschal. Beschut ons hart dan, God, het dappre in de verdrukking, dat - breekt de kerker plots tot op den bodem stuk -, misschien, verrast in 't uur der opperste verrukking, te diep ontroeren zal van dit bevrijd geluk. Zomer 1942. Vorige Volgende