Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1941(1941)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 631] [p. 631] Van adellijken bloede door Albe I Ik ben een kind van licht en deemster... Ik ben een kind van licht en deemster, schaûw en schimme, en weet hoe zwaar de avond door de heesters hijgt, zoodat uw toover, Heer des nachs, mijn ziel doorzwijgt wijl toch mijn oogen heller dan uw sterren glimmen. Een teere twijg in bloeiwee rilt en wulpsche winden verraden aan mijn moe gehoor dit aardsch geluid; nog wacht mijn onverzade lust op laten buit al raakt dit hoofd reeds de adem van d'eenen Beminde. Doof in dees kruin der avondkevers 't broeiig brommen en vangt de zwoelt' der zinnen in een zoelen dauw; al was ik, als het deemster 't licht, uw klaarte rouw, dees avond waart Gij zon en in mijn schaûw verglommen. [pagina 632] [p. 632] II Ontbind deemoedig uwe haren, vrouw Ontbind deemoedig uwe haren, vrouw, en neig het hart naar 't vallen uwer tranen, die aan uw oog als fonkelzware dauw den stroeven weerschijn breken van uw wanen. Gij zijt als 't hart der bloemen, vrouw, een zoet geheim ter rijpe omkelkte binnenzijde, en om de aromen van uw vluchtig bloed van dolle daas en wufte wesp te mijden. Gij zijt uw schoon als trotsche tooi bewust en schier onsterflijk leeft gij uw seizoenen; ach, bloeien is geen ongerepte rust en winde' en zon zult gij vergeefs verzoenen. Verzacht het veeren van uw hoogen tred en wees geen stuifmeel op de lauwe winden, o vrouw, als balsem in de bloem gezet voor wie den alsem in hun teugen vinden. Vorige Volgende