schrijver der hekeldichten, de schepper van Palamedes, de zanger van Leeuwendalers, de bouwer van Lucifer tenslotte; men helle niet over tot de meening, dat zulk een dichter theoretische stellingen becommentarieerde. De scheppingsdrift deed hem hooger doelen nastreven, waar andere essenties als die van recht en staat om den voorrang twistten.
Is dit ons hoofdbezwaar tegen Vanderveldens boek, nog stippen wij hier twee andere aan, om darmee van detailkritiek af te zien. Het eerste geldt de leesbarheid. Heet het onmogelijk in een soortgelijk geschrift afstand te doen van vaktermen en wat dies meer zij, waar deze dissertatie in hoofdzaak door literatuurhistorici zal worden gebruikt, had het aanbeveling verdiend in de verklaring daarvan af en toe uitvoeriger en vooral duidelijker te zijn. Waar nu een en ander te veel zelfstudie vordert om tot een juist begrip van 'schrijvers stellingen te geraken, komt dit ‘vlotte lectuur’ natuurlijk niet ten goede. Ons tweede bezwaar heeft betrekking op de citaten. Het vormt een raadsel waarom hier niet de standaarduitgave der Wereldbibliotheek gebezigd is. ‘Gemakshalve’ werd een andere editie gebezigd. Wij gelooven echter dat dit ‘gemakshalve’ meer voor den auteur dan voor den lezer opgaat!
***
Er is op gewezen, dat in dit boek van alles gezegd wordt en een aantal deskundigen noodig zal zijn om uit te maken wat wel en wat niet houdbaar is. Deze deskundigheid gelde dan op de eerste plaats het juridische, waar het literair-historische hier naar den achtergrond gedrongen is. Komt het laatste het gebodene niet ten goede, er vloeit ook uit voort dat het geheel, althans voor den literatuurhistoricus, eer een grootsche greep dan een geslaagde vernieuwing lijkt. Somwijlen kent men Vondel niet meer terug, als ik mij zoo uitdrukken mag, en al blijft dan waardeering voor de nieuwe schets over, de gelijkenis wordt er toch te minder om.
Dit zijn de fouten der qualiteiten van Vanderveldens werk.