Miniaturen
door Albe
III. Het strenge vonnis
Twee mannen werden voor den rechter gedagvaard.
Er waren geen getuigen opgeroepen want beide beschuldigden verschenen voor den rechter met de bezwarende getuigenis van hun daad.
De eerste was een verrader van zijn land.
De rechter zocht de diepten in de oogen van den man, maar diens blik lag besloten in de schaduwen zijner oogleden.
- Nequius oculo quid creatum est? dacht de rechter bij zichzelf.
Dan begon hij den man met striemende korte zinnen te ondervragen en besloot zijn uitvorsching met een laatste vraag:
- In welke taal hebt gij uw land uitgeleverd, man?
- In de taal, die ik van kindsbeen af spreek, zei de verrader.
Toen stond de rechter op en sprak koel het vonnis uit: breng dezen man weg, hij is den dood schuldig.
Men bracht daarop den tweeden beschuldigde voor den rechter en de aanklacht luidde: Deze man is een lafaard. Hij wierp zich als een smeekeling in de armen van den vijand.
De rechter hervatte zijn striemende ondervraging wijl hij den beschuldigde diep in de oogen keek; doch de blik van den lafaard was troebel van vrees en weer dacht de rechter: Nequius oculo quid creatum est?
Andermaal stelde hij koel de laatste vraag:
- In welke taal hebt gij uw laffen angst uitgeschreeuwd, man?