| |
| |
| |
Proeve van stylistische vergelijking:
Bach - Mozart - Beethoven
door Drs. Jan L. Broeckx
I
Wanneer we ons bezighouden met de rol die grootmeesters zooals J.S. Bach, Mozart en Beethoven in de ontwikkeling van de toonkunst gespeeld hebben dan valt ons, in verband met den tijd en het milieu waarin ze zich bewegen, een eerste groot onderscheid in den aard van hun werkzaamheid op.
Bach verschijnt ons gezien in de ruimte, d.w.z. getoetst aan de algemeen kunst- en geestesstroomingen van zijn tijd, als een stabiliseerend kunstenaar. Mozart daarentegen kunnen we een evolueerend, en Beethoven een revolutionnair meester noemen.
Bach is het toppunt van een stijl die, tot hoogen bloei gekomen in zijn jeugd, zich langzamerhand ontbindt en vervalt in nieuwe complexe stroomingen. De Barok, waarvan Bach de muzikale grootmeester is geweest, vindt in hem tegelijkertijd zijn hoogste en zijn laatste groote vertegenwoordiger. De eerste helft der XVIIIe eeuw is gekenmerkt door een groote geestelijke gisting, die de vaste vormen der Barok aan het wankelen brengt. De kunstenaars van het eerste geslacht der XVIIIe eeuw, tot ongeveer 1740, werken in de richting van de verlichting en de versierlijking van de zware, compacte barokvormen. De vormen worden luchtiger, de uitdrukking eenvoudiger, het geheel evolueert in den zin van het lieflijke. De kracht van de Barok wordt opgelost in het sierlijke van de Rokoko.
Daarnaast komt een tweede strooming op die eveneens,
| |
| |
zooals Bücken het uitdrukt, de bevrijding uit de Barok heeft in de hand gewerkt.
Het is het rationalisme dat den kunstenaar voert naar meer klaarheid en duidelijkheid, en aanleiding geeft tot het klassicisme, dat in de muziek rond het midden der eeuw, dus bij den sterfdatum van J.S. Bach in volle kracht doorbreekt.
Met J.S. Bach en Haendel leeft de Barok tot het midden der XVIIIe eeuw. En reeds op het einde van die eeuw zet de Romantische periode in. Daartusschen liggen stroomingen zooals Rokoko, Klassicisme en Empfindsame Stil. Men begrijpt dat deze halve eeuw onmogelijk al deze stijlwentelingen achter elkaar kan hebben laten evolueeren. Op die wijze zouden ze geen van allen zich werkelijk hebben kunnen uitleven, en ons niet als vaste stijlen, maar enkel als verwarde proeven kunnen voorkomen.
We moeten dan ook, willen we klaar zien in die periode, twee punten goed voor oogen houden:
1) | Rokoko, Klassicisme en Empfindsame Stil, grijpen als het ware in elkaar, en de XVIIIe eeuw verschijnt ons als een mozaiek van generaties en milieus, waar de verschillende stroomingen op bizonder complexe wijze door elkaar heen werken. |
2) | De waarachtige Barok van J.S. Bach wordt reeds tijdens zijn leven en gedurende zijn rijpste scheppingsjaren door tijdgenooten, zoowel in Duitschland als in Frankrijk en Italië, voor een anderen stijl verlaten. |
Dit wil niet zeggen dat Bach buiten zijn tijd zou hebben gestaan. Maar waar de meeste geniën uit de kunstgeschiedenis zeer gevoelig waren voor de toekomst en deze vaak op schitterende wijze als voorloopers of baanbrekers hebben gediend, daar is Bach eerder gericht op het heden, en vermits dat heden voor hem datgene was van 1685, zijn geboortedatum, lijkt hij ons op het einde van zijn leven als iemand die kijkt naar het verleden.
Rond hem slaan de jongere tijdgenooten een anderen toon aan. Dit houdt niet alleen met een omwenteling in de aesthtischen smaak verband, maar tevens is het het gevolg van een
| |
| |
verandering in de sociale toestanden, vooral voor wat Duitschland betreft.
Bach was verbonden aan kleine hoven en kleine kerkelijke kapellen in provinciestadjes, waar de gang van het leven als het ware trager scheen, geremd als het werd door de traditie eenerzijds, en anderszijds door de weinige geldmiddelen waarover het verarmde Duitschland na den dertigjarigen oorlog beschikte.
De grootste muzikale gebeurtenissen die de Barok heeft gekend, waren de uitvoeringen van de groote barokorganisten zooals Buxtehude. En het spreekt vanzelf dat die organisten, voor wie de toppunten van Barokke polyphonie tevens toppunten waren van instrumentale virtuositeit, zich geheel in traditionalistischen zin uitspraken.
Maar daarnaast zien we hoe in Frankrijk en Italië de zware Barok in luchtige rhythmen wordt opgelost.
Het Rokoko wordt door componisten als Rameau, Couperin, Leclair en Aubert in Frankrijk op bizonder geraffineerde wijze doorgevoerd. Het klein formaat en de overwoekering van het ornament verdringen de groote dynamiek van de Barok.
In Italië groeit met Pergolesi, Hasse en Jomelli, de zucht naar de klare zinnelijkheid der lijn en hier wordt de meerstemmigheid door de homophonie, dus zangstem met begeleiding, verdrongen.
In Duitschland zelf is er, naast het import uit den vreemde, wat volgens Bücken leidt tot een ‘gemischter Stil’, een sterke neiging naar het expressieve en het gevoelerige. De zuiver objectieve klanken- en rhythmenstructuur van de Barok wordt door nieuwe, meer op het sentiment en het subjectieve gevoel gerichte elementen, zooals bv. de Mannheimer Seufzer verdrongen.
Overgangscomponisten zooals Mattheson of Grauptner zijn nog wel polyphonisch georienteerd, maar hun polyphonie staat toch reeds in het teeken van de zuivere inhoudswaarde, meer dan, zooals bij Bach en Haendel, ten dienst van de zuivere klankwaarde.
We moeten dus een figuur als Bach beschouwen als een
| |
| |
laatsten grooten uitlooper van de Barok, temidden van de nieuwe stroomingen.
Voor dezen traditionalistischen zin is er, naast de sociale omstandigheden waarin Bach verkeerde, nog een andere verklaring. Deze is van zuiver geestelijken aard.
Bach was geen ziener, geen visionair, hij peilt wel in de diepte van het gemoed, maar hij ziet niet in de verte. Hij is geen hartstochtelijk zoeker. Wanneer we afzien van de uiterlijke stijlverschillen tusschen Barok en Romantiek, dan is er dezelfde afstand tusschen Bach en Beethoven, als tusschen Rubens en Rembrandt.
Aan de eene zijde: het volmaakt meesterschap over de stof, waardoor alle sporen van strijd uitgewischt worden, en daarbij ook een volledig meesterschap over het eigen gemoed, waardoor het kunstwerk, zoo naar vorm als naar inhoud tot een vanzelfsprekende noodzakelijkheid wordt, tot een werk waar zich hand en geest in gelijke mate met rustige zekerheid uitspreken.
Aan de andere zijde: het streven naar het onbereikbare, het suggereeren van het oneindige, waar geest en hand zich van hun onvolkomenheid bewust worden.
De houding van Mozart ten opzichte van de geestes- en kunststrooming van zijn tijd is geheel anders dan deze van Bach. Mozart staat niet afzijdig en in zichzelf gekeerd zooals de groote meester van Eisenach, maar hij leeft mede met zijn omgeving. Hij staat open voor alle vernieuwingen en innovaties. Maar toch is hij ook niet te vergelijken met Beethoven, die zélf innoveert en vernieuwt, die zélf den eersten geweldigen stoot geeft tot de doorbraak van den nieuwen stijl.
Men noemt Mozart een wonderkind, en werkelijk, zooals een kind het nieuwontdekte en nieuwgeschapene zonder aarzelen en zonder wantrouwen aanvoelt, zoo heeft ook hij in volle vrijheid zich aan de minste wendingen van zjn omgeving aangepast.
Maar deze aanpassing is bij Mozart uitgegroeid tot eene zóó groote hoogte, dat het tot eigen schepping is geworden: niemand heeft zooals hij de taal van zijn tijd, met al de nuan- | |
| |
ces, eigen aan zijn omgeving, tot een over alle tijden heen klinkende muziek opgeheven.
Het korte bestaan van Mozart (1756-1791) is als het symbool van het Klassicisme dat, althans in zijn zuiveren vorm, in de tweede helft van de XVIIIe eeuw nauwelijks een viertal deceniën bloeit. Dit klassicisme is gekristalliseerd uit de veelvuldige strekkingen die, na het afsterven van Bach, in de muziek ontstonden. Van het Rokoko heeft het de lichtheid, gratie, en transparante luchtigheid geërfd. Het rationalisme schonk het duidelijkheid, klaarheid en evenwicht in de constructie. De zinnelijke zuivere lijn der Italianen van de eerste helft der eeuw is behouden en wordt zelfs een der karakteristieke uitdrukkingsmddelen van de klassicisten. Tenslotte zijn er ook, naast deze Zuidersche kenmerken, elementen van den Noordschen geest te herkennen: de gevoeligheid, het sentiment is steeds aanwezig, zij het dan niet zoo nadrukkelijk en énkel terwille van zichzelf gegeven als bij de Mannheimers.
De Klassicisten zijn aldus gekomen tot een internationalen stijl, waar het Noordsche streven naar volledige veruiterlijking van de innerlijke gevoelens op meesterlijke wijze door den Zuiderschen zin voor evenwicht, gratie en eenvoud in een vasten vorm wordt gegoten. Deze vaste vorm is de Sonate.
Zoowel deze vele verschillende elementen van den Klassicitischen stijl, als de groote eenheid die er zich in uitspreekt, zijn terug te vinden in het werk van Mozart. Méér nog, in zijn Sonates, Symfoniën, Opera's en liederen zijn als bij geen enkele andere figuur in de geschiedenis de eeuwige waarden van klassieke schoonheidsbestreving op muzikaal gebied uitgedrukt.
Zuidersche gratie en rationalistische klaarheid in zijn melodiën, kleurrijkheid en spanning die aan den Noordschen zin voor picturalisme en innerlijke gevoelsuitdrukking herinneren, in de harmonisatie.
Italiaansche virtuositeit in de Allegro's van zijn Concerto's, en in de Andante's de gemoedelijkheid van Zuid-Duitschland,
Zijn liederen hebben de rustige contemplatieve kracht die we later als behoorend tot de typisch Duitsche liedkunst zul- | |
| |
len erkennen; daarbij de heldere, buigzame en ranke lijn van het Italiaansche aria.
Op gebied van de Opera heeft hij zich eveneens in alle richtingen uitgesproken. Het Tooverspel, vol Noordsche geheimzinnigheid is er zoowel vertegenwoordigd, als de luchtige Opera-Buffa en het hartstochtelijke menschelijke drama, dat als een der toppunten van de zucht naar menschelijk medegevoel die in de XVIIIe eeuwe langzaam opkomt, kan beschouwd worden.
Uit dit alles mogen we besluiten dat Mozart tegenover zijn omgeving de meest veelzijdige en de meest volkomene uiting van al haar bestrevingen en gevoelens is geweest.
Bach en Beethoven staan in contradictie tot hun omgeving. Bach negeerde de verzuchtingen van de jongere generatie, Beethoven bevocht het traditionalisme. Beiden waren ze exclusief. Mozart daarentegen was ecclectisch in dezen zin, dat hij zich wist te plooien naar al de verzuchtingen van den tijd: en uit deze verzuchtingen den schoonsten inhoud dien ze potentieel behelsden, op actieve wijze wist tot werkelijkheid op te bouwen.
Mozart en Beethoven worden dikwijls, als behoorende tot één school, bij de Weener Klassiekers samengegroepeerd. Dit is een dubbele fout. Vooreerst is Beethoven geen Weener: wel werkte hij langen tijd in die stad, maar naar den geest is hij steeds een Rijnlander gebleven. Hij kan zich niet losmaken van den invloed van zijn geboortestreek. De indrukwekkende, melancholische natuur ervan heeft haar stempel gedrukt op zijn heroïsch maar nogal somber werk. De luchtigheid en blijheid van het Oostenrijksche volk is hem veel minder eigen: hij is steeds de stroeve Noordeling, die vol strijdenden hartstocht tegenover de natuur en tegenover het leven staat. Het is dat strijdend en dat hartstochtelijk karakter dat tevens oorzaak is van de tweede vergissing: zijn geestdrift is niet meer in zuiver klassicistische vormen te gieten, zijn levensgevoel en zijn zucht naar het suggereeren van de geheimste gevoelens zijn niet meer op klare, duidelijke en rationalistische wijze uit te drukken. Den Zuiderschen zin voor de ideale schoonheid, zooals we dien bij Mozart en bij alle klassi- | |
| |
cisten vinden, moet wijken voor het imperieuse levensbewustzijn: het organische en het dynamische van het leven doorbreken iederen vasten vorm. Zoo wordt Beethoven den grooten baanbreker van de, door Noordschen geest geschapen Romantiek. Zijn geboortedatum 1770 behield hem de ondankbare taak voor, een epigoon der groote klassiekers te worden. Pas één of twee deceniën later worden de Vroeg-Romantiekers, Weber en Schubert geboren.
En werkelijk: Beethoven begint in zijn jeugd zich de fraaie melodie en de klare constructie van de klassicisten eigen te maken.
Maar zijn genie en zijn geweldige scheppingskracht hebben hem als het ware in de toekomst geworpen. Hij is de incarnatie van den geweldigen ommekeer, die het einde der XVIIIe en het begin der XIXe eeuw heeft gekenmerkt. De geweldige strijd die zich toen op elk gebied van den menschelijken geest, in de economie, de wetenschappen en de kunsten heeft voorgedaan, heeft Beethoven in zijn eigen ziel beleefd en doorgevochten.
Hij is het symbool van den eeuwigen mensch: de hartstochtelijke zoeker, die steeds wordt gekweld door het bovenindividueele, waaronder het individu in hem dreigt te bezwijken.
Vandaar dat hij voor zijn groote emotie steeds nieuwe vormen zoekt, en zich tenslotte van iederen vorm losmaakt, slechts het spontane en beleefde als eenige wet kiezende. Dit gevaarlijke principe dat bij ieder minder begaafde tot een ramp zou geworden zijn, werd bij Beethoven tot een bron van ongehoorde schoonheid.
Juist in die werken, waar hij zich aan den invloed van zijn klassieke opleiding (hij had gestudeerd bij Clementi en bij Haydn) volledig heeft onttrokken, spreekt hij zich in zijn volle kracht uit.
Als kunstenaars hebben Bach, Mozart en Beethoven, langs aesthetische zijde beschouwd, ongeveer denzelfden graad van volkomenheidsbenadering bereikt. Maar langs zuiver menschelijke zijde beschouwd, is Beethoven ons oneindig sympathieker, omdat hij de belichaming is van het onrustige, voor- | |
| |
uitstrevende en onvoldane in den mensch, dat zijn werk een stempel van bizonderen adel verleent.
Gezien in hun tijd, zijn deze drie meesters de symbolen van de drie groote krachten, die zoowel de kunst als de andere geestes- en levensuitingen van den mensch beheerschen:
De kracht der traditie.
De kracht der aanpassing.
De kracht der zoekende onvoldaanheid.
(Slot volgt).
|
|