uit deze nevels ontwaakte. Maar het heeft in ons de overtuiging gesterkt dat
Dichten moet uut herten vri
Comen ende uut claren sinne,
en dat poëzie, zooals trouwens alle kunsten, zonder bespiegelende beschouwing en doorzielde vergeestelijking, zoogoed als volledig tot de onmogelijkheden behoort.
Het is opvallend hoe oppervlakkig, hoe onbeholpen van vorm en inhoud de poëzie gebleven is die Mathieu Rutten in ‘Altengrabow’ bundelde. Het bleef alles bij uiterlijkheden, zonder kleur, zonder gloed.
Dit is een uur voor u, mijn vrouw,
van mij, uw man, die u dit wijd
uit uren die hij donker slijt
en die zijn uren van veel rouw...
Al twijfelen wij geenszins aan de innerlijke noodzaak waaruit deze gedichten ontstonden, toch meenen wij dat Rutten deze verzen te vroeg heeft geschreven, vooraleer zij volledig tot rijpheid waren gekomen. De kommervolle eenzaamheid in het gevangeniskamp en het verlangen naar zijn vrouw, zijn kind en zijn land, is nergens verdiepte innigheid van gevoel geworden. Af en toe zelfs werd zijn weeke klaagtoon haast banaal van uitdrukking en zoo onecht van toon dat wij geneigd zijn te twijfelen aan zijn talent als dichter.
***
Het is toevallig dat Paul De Vree en Marcel Coole de gedichten die in deze oorlogsperiode ontstonden onder den titel ‘De Loutering’ hebben gebundeld. Maar het is beteekenisvol voor de mentaliteit die ‘achteraf’ geschapen werd. Het is het geloof in de loutering door het vuur en de bewustwording dat een oude wereld ten onder ging. Noch het een, noch het ander echter spreekt duidelijk uit deze verzen. Bij De Vree hebben de oorlogsgebeurtenissen trouwens geen diepe sporen nagelaten. Zijn werk bleef helder en sereen en vol uiterlijke bekoring, zoodat het zoogoed als in niets verschilt van zijn vorige bundels. Er is dezelfde gereserveerdheid ten