Boekbespreking
Albe: Cherubijn en Mensch.
Bij het verschijnen van Albe's novellenbundel ‘Den doodskop en zijn mama’, werd in menig tijdschrift, en hier en daar zelfs met veel nadrukkelijkheid geprofeteerd dat ook Albe den klassieken weg der letteren zou opgaan, en van de poëzie bij het proza verzeilen.
Sommigen vonden dit betreurenswaardig, anderen verheugden er zich om, en tot mijn persoonlijk genoegen zijn het deze laatsten die zich thans zullen teleurgesteld voelen. Want hoewel Albe veel aanleg heeft tot prozaschrijven, toch is en blijft hij vooral dichter. Met zijn verzenbundel ‘Cherubijn en Mensch’ komt hij dit trouwens nogmaals te bewijzen, en blijkt het bovendien dat Albe een zeer persoonlijk dichter is.
‘Cherubijn en Mensch’ is een bundel van een zwaarwichtige symboliek. De hoofdidee die het werk beheerscht is de dualiteit van den mensch die wandelt tusschen licht en donker, - die lichamelijk gebonden is aan de aarde, maar zich geschapen weet voor een eeuwig, hemelsch geluk. In andere woorden, de Cherubijn staat hier als het allegorische personnage van ons genadeleven, tegenover den mensch, de aardsgezindheid.
De wijze waarop Albe dit thema behandelt is drievoudig: het eerste deel verhaalt ons van de vereeniging van den cherubijn en den mensch - de mensch in staat van heiligmakende gratie - en dit naar de woorden van St Augustinus: ‘Inhorresco in quantum dissimilis ei sum; inardesco in quantum similis ei sum’ (Te denken in hoeverre ik Hem ongelijk ben doet mij sidderen; en te denken in hoeverre ik Hem gelijk ben doet mij jubelen). Het tweede deel: ‘Vae solis’ (Wee de eenzamen) toont ons den mensch zonder het genadeleven, alleen overgelaten aan zijn aardschheid, en in het derde deel wordt hij zich wederom bewust van het verlies dat hij heeft geleden door de scheiding van zijn cherubijn, waarna dan de hereeniging, - het herstel van het genadeleven, zich weer voltrekt.
Zooals duidelijk uit het hierboven staande blijkt, is het geen alledaagsch motief waarover Albe zich bezonnen heeft; dat hij er daarbij in geslaagd is de ontroering van een zoo diepe en verstilde levensvizie te verwoorden in een poëtischen vorm die ons op bijna iedere bladzijde treft door zijn vastheid en zijn soberheid, en door zijn met beheersching volgehouden beelden, bewijst duidelijk dat Albe's poëtische kracht met de jaren niet is verzwakt, en hij de plaats die hij zich onder de dichters van de Tijdstroom-generatie heeft weten te veroveren, met eere behouden mag.
Na dezen lof is echter niet alles gezegd; er zijn ook vlekken in dezen bundel; afwijkingen in den vorm die soms de onmacht van den dichter over zijn onderwerp verraden, en geforceerde zinswendingen die allerminst behaaglijk aandoen. Van een en ander volgen hier enkele staaltjes:
Uwer liefde stond staal-strak
Nu ik thans op 't water dein
Ik zie ook niet goed in waarom Albe er den voorkeur aan gegeven heeft de motto's