Boekbespreking
H. Godthelp en A.F. Mirande. - Het Dietse lied van de middeleeuwen. - Wereldbibliotheek, N.V. Amsterdam. W. 336 blz. Ingenaaid, F. 2.25, geb. f. 3.
Dit werk is geen verhandeling over het Dietsche lied der middeleeuwen, maar een bloemlezing, een keur, verzameld en gerangschikt en van een zeer beknopte inleiding voorzien. Het woord lied wordt in een zeer ruime beteekenis opgevat, zoodat het schijnt samen te vallen met lyriek; Bij meer dan een der hier opgenomen liederen mag men twijfelen of het ooit bestemd was om gezongen te worden; zelfs Vander Mollen Feeste van Antonis de Roovere komt hier er in voor, als lied op de uitersten.
De liederen zijn ingedeeld in adellijke, burgerlijke en geestelijke. In hun inleiding hebben de uitgevers zich hoofdzakelijk bemoeid deze indeeling te rechtvaardigen. Van de eigenaardige kaste-groepeering, zoo beweren zij, die in West-Europa, ook in ons land, de Middeleeuwsche maatschappij kenmerkte, adel, burgerij, monnikkenwezen, gebaseerd op de drie economisch-sociale eenheden, de burcht, de stad, het klooster, bestonden er ook drie duidelijk van elkaar verschillende levensattitudes, de ridderlijke, de burgerlijke, de monachische. Het is de oude standenindeeling van Kalff en Prinsen, die hier nogmaals opduikt, waarvan zelfs Prinsen ten slotte de onhoudbaarheid had ingezien en die hij dan, om ze niet geheel op te geven, daar zijn geschiedenis er op gebaseerd was, in een Gids-artikel tot drie levensattitudes had herleid. Ik zal geen woorden verliezen om ze hier nogmaals te weerleggen. Dat ze geen steek houdt, zou reeds kunnen blijken uit het eenvoudige feit, dat ze de groote verbondenheid der Middeleeuwen miskent in de eenheid van de christelijke cultuur, die alle standen doordrong. Ook bij Prinsen kwamen die levensattitudes ten slotte neer op de idealistische, de realistische en de geestelijke of mystieke, die perslot van rekening ook meer idealistisch, transcendentaal of realistisch kan georiënteerd zijn. Ze wordt trouwens weerlegd door de schikking der liederen in deze bloemlezing zelf. Wie zal b.v. Heer Halewijn, Heer Danielken, Tijsken van den Schilde gaan zoeken onder de adellijke liederen? Wat is adellijker dan Hadewijch? En die wordt natuurlijk onder de geestelijke liederen opgenomen. Het groote Gruuthuuse-handschrift was gewis een adellijk handschrift. Daar komt zoo nu wat van alles in voor. Maar in deze bloemlezing wordt de keur over adellijke en burgelijke liederen verdeeld; men had even goed er nog een paar geestelijke uit kunnen opnemen. En onder de geestelijke liederen zijn er sommige heel burgelijke en realistische.
Indien wij tegen deze indeeling opkomen, dan is het vooral, omdat zij een volslagen verkeerd beeld geeft van het lied en van de cultuur der Middeleeuwen. Ook omdat zoo alles wat dooreen wordt geworpen: romances, balladen en zuivere liederen; een lied van de hel is zelfs een zuivere romance. En ook omdat ze ons niets leert over ontwikkeling, verspreiding, dichters, enz. van deze liederen. Wij hadden reeds enkele goede bloemlezingen uit de Middeleeuwsche lyriek, te beginnen met die van J.F. Willems tot die van Th.F.C. Keuchenius en D.C. Tinbergen; en ik zie niet in, dat deze nieuwe een grooten vooruitgang beteekent op de laatst genoemde, die een zeer rijken schat van liederen, bijzonder goed gekozen en zorgvuldig gecommentariëerd en verklaard bevat.
De uitgevers van zulke bloemlezingen blijven ook doorgaans te zeer bij de bekende handschriften en drukken van de zestiende eeuw of bij de in de literatuurge-