Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940
(1940)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 450]
| |
Margareta van Oostenrijk en haar stichting te Brou
| |
[pagina 451]
| |
Zij is de verwezenlijkte droom van een vrome prinses, wier fijne geest men in alles meent te ontwaren, die tot ons spreekt en het tragische raadsel van haar leven verhaalt in deze sybillische spreuk: Fortune - Infortune - Fort - Une | |
IDe GESCHIEDENIS verklaart ons dit raadsel van Brou. De Kerk werd gebouwd in opdracht van Margareta van Oostenrijk om de graftomben van haar echtgenoot, Philibert van Savooie, bijgenaamd de Schoone, van haar schoonmoeder, Marguerite de Bourbon, en van haar zelf, te bewaren. Het is dezelfde Margareta van Oostenrijk die wij, Vlamingen, vooral kennen als de wijze landvoogdes der Nederlanden, ‘'s Keizers Moeyë’, tevens een der merkwaardigste politieke vrouwen, en invloedrijkste figuren in het kunstleven van het begin der XVIe eeuw. Maar men moet de geschiedenis van haar bewogen jeugd nagaan om haar persoonlijkheid in het kader van Brou te kunnen plaatsen en begrijpen. Het is niet de Margareta die wij kennen door het portret van Barend van Orley (Brussel) als een ietwat burgerlijke vrouw, schrander en wilskrachtig, met een uiterste distinctie doch streng monacaal gesnoerd, in een zwart fluweelen kleed, en witte kap, de fijn geplooide kraag met een poezelig handje kreukend. Neen, de Margareta van Brou moet men zich voorstellen zooals men ze kan zien op een der gebrandschilderde ramen dezer kerk: een mooie prinses, ‘aux cheveux aureins’ (Lemaire), een gelukkige jonge vrouw vol vertrouwen: de kroon met edelsteenen op het hoofd en getooid met juweelenkransen - zware gouden kettingen om den hals, de vingers vol ringen -, in een prachtig damasten kleed en den hertogelijken mantel met hermelijn gevoerd, om de schouders. En nochtans kende zij sinds haar prilste jeugd vele rampspoeden. Jean Lemaire, ‘Indiciaire et Historiographe de Madame Marguerite’ zegt dat zij zoo talrijk en zoo groot | |
[pagina 452]
| |
waren ‘qu'en les rememorant à peines se tiennent mes yeux de larmoyer’Ga naar voetnoot(1). Het dochtertje van Aartshertog Maximiliaan van Oostentenrijk en van Maria van Bourgondië, in 1480 geboren, was nauwelijks twee jaar toen haar sportieve moeder te Brugge stierf, tengevolge van een noodlottigen val van haar paard, op een jachtpartij. Het was een noodlot dat de kinderen van het Bourgondische huis vervolgde en hen zoo ontijdig vroeg wegrukte. Amper drie jaar zou zij reeds een onbewuste rol gaan spelen in de wisselende matrimoniale gebeurtenissen die het politieke Europa toen beheerschten. Tegen den wil in van Maximiliaan, brachten de Gentenaren haar na het vredesverdrag van Arras, als verloofde van den twaalfjarigen dauphin, toekomstige Karel VIII, naar het hof der Valois. Zij werd in het kasteel van Amboise samen met de Fransche prinsjes opgevoed in de liefde voor kunst en letteren. Maar de koning van Frankrijk, de sluwe Lodewijk XI hield vooral de rijke bruidschat en de vermoedelijke erfenis der prinses in het oog. En toen na enkele jaren, de jonge Karel VIII meer onmiddellijke voordeelen zag in een huwelijk met Anne de Bretagne, eenige erfgename van het hertogdom Bretanje, werd de verbintenis met Margareta verbroken. Het was een dubbele smaad voor het Habsburgsche huis, want Maximiliaan had de Bretoensche prinses reeds bij procuratie gehuwd. De verstooten Margareta, pas dertien jaar geworden, kwam naar de Nederlanden terug waar zij behalve haar broeder Philips de Schoone, ook nog Margareta van York terugvond, de weduwe van Karel de Stoute en haar meter. Gekwetst in haar gevoelens en in haar fierheid, behield Margareta van deze vernedering een wrok tegen het huis van Frankrijk die men later in haar politiek zal terugvinden. Intusschen uitte zij haar gevoelens op zeer spiritueele manier, waaruit blijkt hoe schrander en ontwikkeld dit dertienjarig prinsesje was. Op eenige varianten na - dit is het lot van | |
[pagina 453]
| |
overgeleverde gezegden - luidt het verhaal als volgt: Het jaar dat Margareta verstooten was, terwijl zij nog in Frankrijk vertoefde, was de jonge wijn zeer zerp. Aan tafel werden de oorzaken daarvan door haar gezelschap besproken: de overvloedige regens, de onrijpe vruchten, enz. Zij merkte echter op dat men er zich niet moest over verwonderen, ‘attendu que les serments navoient rien valu’Ga naar voetnoot(1), aldus een woordspeling makende op ‘les serments de vigne’ en ‘les serments du roi’. Enkele jaren nadien huwt zij Don Juan, zoon van Ferdinand van Arragon en Isabella van Castillië. Een talrijke vloot vergezelt haar van Vlissinghen naar de kust van Biscaja. De reis verliep echter niet zonder hindernissen: zij hadden een hevige storm te trotseeren. 's Anderendaags, ‘elle et ses damoiselles en passant temps par gracieuse oisiveté racontassent entre elles leurs peurs & leurs turbations passées, ainsi que c'est manière de faire apres grans perilz eschappez’. Er werd voorgesteld dat elkeen zijn grafschrift zou opstellen, ‘attendu quelles avoient esté si prochaines destre ensevelies es parfonds gouffres de la mer oceane: Elle composa promptement le sien en ceste maniere: Cy gist Margot la gentil' damoiselle
Qu'ha deux marys, & encor est pucelle’Ga naar voetnoot(2).
In Spanje werd zij met haar gevolg schitterend ontvangen. Het huwelijk werd te Burgos ingezegend in April 1497. Reeds in Oktober van datzelfde jaar stierf Don Juan; door de hevige ontroering beviel zij ontijdig van een onvoldragen kindje. ‘Elle eut bien courte ioye de son efantement et ne usa guères de tiltre de mère.’ (Lemaire.) Aldus, na den troon van Frankrijk zou ook den troon van Spanje haar ontglippen. Zij keerde naar de Nederlanden terug, die voor een korte wijl weer haar veilig thuis zou zijn. Het scheen echter dat in 1501 haar tegenspoed een einde | |
[pagina 454]
| |
zou nemen in het harmonische huwelijk dat deze mooie prinses sloot met Philibert de Schoone, hertog van Savooie, graaf van Bresse, Prins van Piemont, graaf van Genève, enz. Deze jonge populaire prins, de afgod van zijn volk, zoon van Philips II van Bresse en Margareta van Bourbon, in 1480 geboren en aan het hof van Frankrijk opgevoed, had zich reeds dapper onderscheiden in gevechten en tornooien. Met een nog echt middeleeuwsche vroomheid ging hij zich bij Paus Alexander VI aanbieden voor een kruistocht tegen de Turken, die echter niet plaats hadGa naar voetnoot(1). Het huwelijk werd te Roman-Moutier door Louis de Gorrevod ingezegend. Daarna ondernamen de prinsen een reis door hunne staten. Te Geneve genoten zij een schitterende ontvangst, ‘laquelle coûta beaucoup à la ville en jeug, danses, mascarades et autres divertissements’Ga naar voetnoot(2). Na den winter begaven zij zich naar Bourg en Bresse. De brave burgers van Bourg waren zeer bezorgd over de ontvangst die zij hunne heeren zouden voorbereiden. Aandoenlijk is het verhaal van de vier dozijnen groote kaasbollen die zij hen naar Geneve zonden. Aan den gouverneur die hen komt helpen in de voorbereidselen van het feest schenken zij vier stukken wijn en twaalf potten confituur. Er heerscht in het stadje een koortsachtige bedrijvigheid, maar wanneer dan eindelijk in Augustus 1502 de ontvangst plaats heeft is het een ware triomf. Er worden mysterieën, moraliteiten en allegorieën opgevoerd, optochten gehouden, er wordt vooral veel gegeten en gedronken. Daarna vestigen zij zich in het voorvaderlijk kasteel van Pont d'Ain. Ver van alle politieke bekommernissen hielden zij er een schitterende hofhouding op na. Philibert had een aangeboren neiging voor pracht en praal; hij was een sprookjesprins die slechts dacht aan spel, muziek en dans, aan feesten, tornooien en edele wapenfeiten. Geen enkele zijner hovelingen was zoo vindingrijk in het opzetten van nieuwe ver- | |
[pagina 455]
| |
strooiïngen. De jacht was zijn voornaamste bezigheid: ‘ce tres puissant duc verd en aage, gaillard de corps & dardant courage, adonné totalement selon les saisons au voluptueux & juvenile exercice de la chasse: attendu que par grand oisiveté de paix ne luy estait loisible de vaquer aux armes’Ga naar voetnoot(1). Maar terwijl hij alle verantwoordelijkheid in de handen van ondergeschikten overliet, had de intrigeerende René, bastaard van Savooie, zich meester gemaakt van het beheer der staten, ten nadeele van Philibert en van de rechtvaardigheid tegenover het volk. In deze afgelegen streek kwam het politiek genie van Margareta tot ontwaken. Zij zag spoedig klaar in den toestand, en wist René in ongenade te brengen en te doen verbannen. Voortaan neemt zij de zaken in handen en bestuurt het land met rechtvaardigheid en wijsheid. Zij maakt zich echter bezorgd om de matelooze hartstocht van haar man voor de jacht, en zij volgt hem dikwijls in de hoop dat zij hem door haar zorgzame tegenwoordigheid van alle hindernissen zou kunnen behoeden. Het zou echter niet baten: drie jaren kende zij de sereniteit van een onbekommerd, bijna landelijk leven; maar zwaarder zou het lot haar treffen wanneer deze geliefde echtgenoot tengevolge van een longontsteking stierf op 10 September 1504. Jean Lemaire verhaalt op een allegorische wijze hoe dit gebeurde in het rampzalige en onvruchtbare jaar 6703 sinds de schepping der wereld, ‘insigne et memorable de morts de Princes’. Ook Paradin in zijn Chronique de Savoie merkt op dat dit jaar ‘fut par la permission de Dieu, disposée à grandes afflictions et désastres’, wat voor gevolg had openbare boetplegingen en bedevaarten, zoodanig dat men dit jaar noemde ‘l'année des processions’Ga naar voetnoot(2). Jean Lemaire legt het echter uit door den invloed van de sterrebeelden op de weersgesteltenissen en op het leven der menschen. Op een dag dat Philibert met een meer dan gewone hartstocht het wild vervolgde en door dichte bosschen doolde, door vlakke velden en schaduwrijke dalen reed, of | |
[pagina 456]
| |
scherpe bergruggen beklom, kwamen twee monsters zijn weg kruisen, het ongeluk en de dood; zij vinden de gelegenheid om onheil te stichten. Op het blakende middaguur kwam de prins langs een vallei, bijna alleen, want zijn gezelschap had hem niet kunnen volgen, en te voet, want de paarden waren na de dolle rit niet meer bruikbaar. ‘Si appuyoit sa grand corpulenceGa naar voetnoot(1) sur les epaules de deux de ses gentilzhommes, haletant de chault, fondant tout en sueur, lassé de grand travail & tout évacué d'esprit.’Ga naar voetnoot(2) Hij wilde even rusten in de schaduw der boomen, en aan de frissche bron te St. Bulbas zijn dorst te laven. Infortune geeft hem te drinken, en hij drinkt de dood. Hij vatte kou, en rillend keerde hij huiswaarts, naar het kasteel van Pont d'Ain. Margareta verzorgde hem liefderijk, offerde haar sieraden, en geloovende in de heelende kracht van paarlen liet zij deze stampen, doch alles bleek nutteloos. In haar groote droefheid komen dame Vertu, dame Prudence en dame Fortitude haar opbeuren. De allegorie gaat verder, maar treedt buiten het kader van het verhaal. Deze laatste beproeving drukte haar zoo zeer dat zij besloot vaarwel te zeggen aan alle illusies en aardsche geneugten. Zij trekt het witte weduwenkapje aan en weigerde voortaan, zij was toen 24, op eenig huwelijksaanzoek in te gaan, zelfs niet op dat van Hendrik VII van England. Het scheen alsof zij haar verder leven in haar domein zou slijten, teruggetrokken en in trouwe herinnering aan haar gemaal, eenigen troost zoekend in het beoefenen der dichtkunst. Zij verdiepte zich in een zoet mystiek leven en verlustigde zich in het omtooveren van zinspreuken waaronder de meest beroemde: ‘Fortune Infortune Fort Une’ dat letterlijk beteekent: ‘Het lot maakt er een zeer ongelukkig’Ga naar voetnoot(3), waaruit men echter ook kan lezen: ‘In voorspoed als in tegenspoed blijf ik sterk en mij | |
[pagina 457]
| |
zelf getrouw’. Waarlijk een zeer droeve zinspreuk, indien zij tevens niet zulk een fijne woordspeling bevatte. Met reden mocht zij deze spreuk kiezen en laten beitelen, want zij bevat haar tragisch leven en tevens haar karaktersterkte. In deze omstandigheden besloot zij in de nabijheid, te BrouGa naar voetnoot(1), een kerk op te richten om hun beider graftomben te beschutten, en een klooster voor de paters die er den eeredienst zouden waarnemen. Het idee was niet oorspronkelijk van haar: het was reeds meer dan twintig jaar oud. Toen in 1480, Philips II nabij Pont d'Ain op jacht zijnde - noodlottige jacht - zich een arm brak en ernstig gevaar liep, maakte zijn vrouw Margareta van Bourbon de gelofte een kerk en een klooster te Brou te laten bouwen. Zij had niet den tijd deze gelofte ten uitvoer te brengen: kort nadien, in 1483 stierf zij. Zij gelastte er den hertog mede, maar te zeer in beslag genomen door zijne staten, stelde hij het uit tot hij enkele hangende zaken zou afgehandeld hebben, en hij vergat het. Zijn zoon en erfgenaam Philibert zou het dan voor zijn rekening krijgen, maar de taak bleef weggelegd voor Margareta. Dit zou een waardig tijdverdrijf zijn, een kostbare liefhebberij voor deze kunstminnende prinses. Zij omringt zich met kunstenaars, stelt zich in betrekking met bouwmeesters en beeldhouwers. Plannen worden opgemaakt, veranderd en vergroot. Maar de eerste moeilijkheid werd: Waar zou zij de noodige fondsen halen om deze gelofte uit te voeren? Karel III, broeder van Philibert en diens opvolger, scheen niet haastig om de inkomsten waarop zij recht had ter harer beschikking te stellen. Maar Margareta dringt aan. Zij onderneemt zelfs een reis naar StraatsburgGa naar voetnoot(2) om er de tusschenkomst van haar keizerlijken vader in te roepen. Zij brengt afdoende redenen in het midden om haar vorderingen te staven. Immers, volgens het testament van Margareta van Bour- | |
[pagina 458]
| |
bon viel de uitvoering van haar gelofte ten laste van haar erfgenamen, en Karel III kon zich van deze verplichting niet ontslaan, en vermits zij de uitvoering er van op zich wilde nemen en er haar inkomsten in deze streek voor bestemde, mocht hij haar niet onthouden wat haar toekwam. Er wordt dan een overeenkomst geteekend en Margareta keert naar Bourg terug. Desniettemin zouden haar raadgevers zich nog fel verzetten tegen haar voornemen. Maar zij weet op elke opwerping een gevat antwoord te geven en blijft onwankelbaar in haar besluit. Door bemiddeling van haar trouwe gouverneur Laurent de Gorrevod laat zij de plannen opmaken van de eerste gebouwen en kloosterpanden, en weldra wordt het grove metselwerk begonnen. Maar vooraleer men met de werkzaamheden van wal kon steken zou de dood van haar broeder Philips de Schoone (1506) een nieuwe wending aan haar leven geven. Intusschen had het wereldgebeuren niet stil gestaan: het Europeesche leven onderging de grondigste veranderingen die het ooit kende. Door de groote ontdekkingen werd de gezichtseinder ruimer en nieuwer. Er was een gisting in gedachten en opvattingen: de moderne tijden waren in aantocht. Maximiliaan, eerst voogd over zijn minderjarige kinderen, werd het nu over zijn minderjarige kleinkinderen. Maar geheel in beslag genomen door zijn keizerrijk, of omwille van minder gunstige herinneringen aan de woelzieke Nederlanden, zocht hij een betrouwbare plaatsvervanger. Hij zal zijn dochter uit haar afzondering halen en opdracht geven de Nederlanden te regeeren en zich met de opvoeding van haar neefjes te gelasten. Haar vrijwillige eenzaamheid na den dood van Philibert kon geen blijvende toestand zijn voor deze aktief aangelegde vrouw. Zij had meer ontgoochelingen gekend in haar jeugd dan menige andere vrouw in een gansch leven. Dit had haar karakter gevormd en haar oordeel gerijpt. Zij was de aangewezen persoon voor de zware taak die haar in de Nederlanden te wachten stond. Zij kende de sluwheid van de politiekers uit eigen ervaring; zij wist dat men hen niet mocht betrouwen. Daarenboven stond zij vrij tegenover pro- | |
[pagina 459]
| |
blemen, onbaatzuchtig, zonder persoonlijke illusies, maar bewust dat zij de belangen van haar stam en van haar volk kon dienen. ‘Margareet, die in den ouderdom van 27 jaaren reeds blijken van meer dan gemeene bekwaamheid gegeven hadt,’Ga naar voetnoot(1) verliet dus het landelijke Bresse en kwam zich in 1507 te Mechelen vestigen. Het past niet in het bescheiden kader dat ik voor dit schrijven bedacht, een uitgebreide en critische geschiedens der Landvoogdes te plaatsen, haar persoonlijkheid te volgen doorheen al de verrassende gebeurtenissen der toenmalige politiek in de Nederlanden; ook niet in haar diplomatieke onderhandelingen met de koningen van Frankrijk en Engeland, noch in haar houding tegenover haar steeds in geldnood verkeerenden vader, dien zij in menige staatszaak de les wist te spellen. Slechts een algemeen beeld kan ons hier bezighouden. Gedurende drie en twintig jaar, met een onderbreking na de meerderjarig-verklaring van Karel V, hield zij het roer in handen. Haar taak in de Nederlanden was moeilijk en gevaarvol. Zij werd met eenig wantrouwen ontvangen, maar zij wist allen tegenstand te breken en haar gezag te doen eerbiedigen. Haar politiek duel met den Heer van Chièvres is historisch: hij wenschte een toenadering met Frankrijk, terwijl zij neutraliteit wilde in de geschillen tusschen de groot-mogendheden. De oude veete tusschen de Valois en de Bourgondiërs eenerzijds, en tusschen Frankrijk en Habsburgers anderzijds was er niet vreemd aan, maar tevens diende zij het belang der Nederlanden. Zij heeft de Nederlanden verdedigd tegen de ge-interesseerde bemoeizucht van Frankrijk, maar ook tegen de supprematie van het vreemde Spanje. Haar wapen was niet het geweld, maar het eva's wapen der behendigheid. Haar regeering is een periode van vrede en ekonomischen bloei; de laatste periode van betrekkelijke zelfstandigheid, want na haar worden de Nederlanden slechts een Spaansch wingewest. | |
[pagina 460]
| |
Zij was heerschzuchtig, ja, maar de vinnigheid waarmee zij haar doeleinden nastreefde was niet de drift van een hebzuchtig monarch. Het was eerder een moederlijke hardnekkigheid in het verdedigen van haar kroost. Sommigen noemen haar zelfs een meedoogenlooze vrouw voor hen die haar dorsten te wederstreven. Maar haar vrouwelijk gezond verstand, en haar werkelijk ruime geest milderden deze voortvarendheid. Zij was niet populair; voor velen bleef zij een vreemde. Zij genoot niet de gunst van het volk, van dat weerbarstige en wantrouwige Nederlandsche volk over wiens vrede en veiligheid zij nochtans waakte, wiens nooden zij kende, en wiens belangen zij behartigde. Men verteedert zich bij het overzien van de minste bijzonderheden uit haar privaat leven in het keizershof te Mechelen: haar milde goedheid tegenover haar gezelschapsdames en meisjes, tegenover haar dienaars en tegenover den minsten arme die haar een geschenk brachtGa naar voetnoot(1). Men bewondert haar talenten van volmaakte huisvrouw en men is geneigd er haar talenten in de staats-huishoudkunde mede in verband te brengen. Men bewondert haar ook als een begrijpende opvoedster. Margareta, de kinderlooze weduwe, heeft steeds kinderen om haar heen gehad, bemind en opgevoed. Eerst en vooral vier der kinderen van haar broeder Philips, die later zouden worden: Keizer Karel, Eleonora van Portugal, Maria van Hongarije en Isabella van Denemarken. Zij gelastte Adriaan van Uttrecht, de latere Paus Adriaan VI met de godsdienstige en wetenschappelijke opleiding van Karel. Later nam zij de kinderen van Isabella bij haar op, nadat deze ongelukkige prinses op 25 jarigen leeftijd in Vlaanderen overleed. Ook een paar bastaardkinderen genoten haar moederlijke bezorgdheid, Claude de Savoie en de latere Margareta van Parma. Toen zij in 1529 met den vrede van Kamerijk, den Vrouwenvrede, een laatste succes en politieke overwinning op Frankrijk had behaald, wenschte zij zich naar Brou te begeven om haar jeugdwerk, dat zij niet losgelaten had, te zien | |
[pagina t.o. 460]
| |
Kerk van Brou (Ain)
| |
[pagina 461]
| |
voleinden. Het schijnt dat zij zich daarna in het klooster der Annunciaden te Brugge zou teruggetrokken hebben. Voor een laatste maal zou het lot haar plannen verijdelen. Zij stierf te Mechelen na enkele dagen ziekte, van een etterende wonde aan den voet, op 1 December 1530. Haar lichaam zou nog een lange reis ondernemen vooraleer de langgewenschte rust te vinden naast haar gemaal. Langs Brugge, waar haar hart in het graf van haar moeder Maria van Bourgondië, werd bijgezet, werd haar lichaam met groot gevolg naar het land van haar gelukkige jeugd gevoerd, naar de grafplaats die zij zich gedurende haar leven liet oprichten. Haar levenswerk dat toen zijn voleinding naderde kon zij niet bewonderen: liggend kwam zij binnen in het heerlijk gebouw. Haar begrafenis had plaats op 10 Juni 1532. Het is haar grootste verdienste dat zij niet een gewillig instrument is geweest in de handen van haar vader Maximiliaan, en daarna van haar keizerlijken neef. Haar sterke persoonlijkheid wist met zelfstandigheid en op eigen verantwoordelijkheid te regeeren. Zij was eerst en vooral de laatste hertogin van Bourgondië, de laatste gravin van Vlaanderen, niet zoozeer de dochter van den Duitschen Keizer, of de tante van den Spaanschen Koning. Zij was niet een afgevaardigde regentes, een beambte zooals de volgende gouverneurs het zouden zijn, maar meesteresse in eigen huis. Uit haar testamentGa naar voetnoot(1) blijkt haar trouw aan haar afstamming. Zij smeekt haar neef: ‘pour non abolir le nom de la maison de Bourgoingne’. Zij is vervuld met bezorgdheid voor haar patrimonium, en met een gewettigde vrees voor verbrokkeling of inpalming: ‘ma dicte dame prie et supplie le dict Seigneur empereur tres instament que son bon plaisir soit vouloir garder et retenir en ses mains la dicte comté de Bourgoingne et ses dictes appartenances tant et si longuement qu'il vivra et pourveoir que après son décès il succède a celluy de ses enfans ou aultres heritiers a cuy demoureront les pays de par deça, et que puissent et soyent annexes, unyz et jointz | |
[pagina 462]
| |
les dicts pays de par deça et la dicte comté de Bourgoingne perpetuallement et a tousiours, sans en faire aulcune separations ne division.’ Haar allerlaatste bede aan den keizer is: ‘elle le supplie vouloir pour bien universel de crestienté et la seurté de son estat entretenir, garder et observer la paix et amytié avec le roy de France et d'Engleterre, les royaumes, pays et subjectz’. Dat haar wenschen en raadgevingen in den wind werden geslagen is te betreuren.
Slechts even wil ik nog stil staan bij de beteekenis van haar hofhouding te Mechelen. Margareta herneemt de Bourgondische traditie welke onderbroken was door de bewogen regeering van Maximiliaan en den vroegtijdigen dood van Philips de Schoone, Bourgondische traditie van liefde voor de kunst en bescherming van de kunstenaars. Zij is een waardige dochter van de Philipsen, die groote hertogen van het groote land uit het westen. Zij erfde van haar luisterrijke voorvaders die ingeboren behoefte aan kunst om haar heen, kunst in haar dagelijksch leven verstrengeld, de behoefte aan kunstenaars in haar omgeving, een noodwendigheid om kunst te scheppen en te doen scheppen. Behalve de groote stichting te Brou die haar voortdurende zorg genoot, heeft zij ook Vlaanderen met talrijke giften en stichtingen verrijkt, het klooster der Annunciaden te Brugge, talrijke glasramen, enz. Jammer bleef daar weinig of niets van over. Wel is het waar dat de naam van Philips de Stoute met grooter namen vereenigd is dan de hare; hij zette bouwers aan het werk als Drouet de Dammartin; voor hem en voor Jan zonder Vrees werkten beeldhouwers als Klaus Sluter en Klaus van de Werve, en schilders als Maelweel en Melchior Broederlam. Hun naam blijft vooral verbonden aan het genie van Klaus Sluter die met een ontzagwekkend gebaar een vernieuwing vestigde waarin hij Michel Angelo evenaart. De grootste Vlaamsche schilders der XVe eeuw werkten voor Philips de Goede en Karel de Stoute. Het voorbeeld der hertogen werkte zelfs stimuleerend op hun omgeving; Kan- | |
[pagina 463]
| |
selier Rolin die zich in zoo'n vrome houding voor de madonna liet schilderen door Van Eyck, bestelde ook aan Van der Weyden het groote Laatste Oordeel voor zijn stichting van het ‘hospice’ te Beaune, dat men er nog steeds kan bewonderen. Indien Margareta niet het geluk had even groote genieën te begunstigen, was haar een andere taak weggelegd, het ondankbare maar verdienstelijke werk in een overgangstijdperk, tusschen de uitgebloeide Middeleeuwen en de Opkomende Renaissance. Haar invloed werkte ruimer en bereikte alle gebieden van het menschelijke scheppen. De geest die haar kunstzin en haar omgeving bezielde was die van het Humanisme, de geest van Erasmus en van Quinten Matsijs. Haar hofhouding te Mechelen was een centrum waar allen die naam hadden op gebied van geleerdheid of kunst een aangename thuis vonden. Zij was de ontwikkelde gastvrouw van dit ‘salon avant la lettre’. Jean Lemaire schreef dat zij was ‘toute remplie d'érudition et de bon savoir’ en behalve ‘en ouvrages féminins en esguille & en bordure elle s'exerce louablement en musique vocale & instrumentale, en peinture & en rhetorique... elle ayme gens erudits... et la lecture de nobles volumes dont elle ha un grand nombre en sa tres riche & tres ample librairie’. Daarenboven heeft zij ‘mis la main a la plume, & descrit tres elegamment tant en prose comme en rhythme gallicane, tous les decours de ses infortunes et de sa vie admirable’Ga naar voetnoot(1). Zij had een bijzondere voorliefde voor de muziek. De beroemde contrapuntisten kwamen aan haar hof: Agricola, Bruneel, Compere, Isaac, Delarue; hun namen vindt men in haar handschriften; zij musiceerden haar verzen, of initieerden de kinderen van Philips de Schoone in deze etherische kunst. ‘Elle ayme gens erudits... Hieronymus Busleyden was de humanist van haar hof; Erasmus moedigt zij aan; andere humanisten waren aan haar hof verbonden: Cornelius Agrippa, Cornelius Grapheus, Joannis Secundus. Haar raad- | |
[pagina 464]
| |
gevers Mercurin de Gattinari en Carondelet volledigen op gelukkige wijze dit geleerd gezelschap. Et la lecture de nobles volumes...’ Zij bevat een der rijkste bibliotheken van Europa, gedeeltelijk de erfenis van de Hertogen van Bourgondië, een verzameling der kostbaarste manuscripten, mis- en getijdeboeken met rijke miniaturen verlucht, heiligenlevens, en de eerste gedrukte boeken. Zij bezit de werken der oude schrijvers, Aristoteles en Boetius; ook reeds van Cicero, Titus Livius, Ovidius, Seneca en Julius Caesar. Ook de eerste Italiaansche Renaissance schrijvers leest zij: Boccaccio en Petrarca. Daarnaast bezat zij een buitengewone rijke kunstcollectie waaronder verschillende paneeltjes der XVe eeuwsche schilders, o.a. van Dirk Bouts en Van der Weyden, en niets minder dan Van Eyck's ‘Madonna bij het Fonteintje’ (Antwerpen) en misschien het meesterlijke Arnolfini echtpaar van Van Eyck; ook een werkje van Fouquet en een massa portretten van haar voorouders. Zij gelastte Gossaert met een zending naar Rome en Barend van Orley was haar hofschilder. Zij bestelde hem een triptiek voor haar kerk te Brou dat er echter nooit terecht kwam, en nu te Brugge is. Conrad Meit is haar beeldhouwer en ook M. Coxie komt aan haar hof, evenals Jacopo de Barbari en Alb. Dürer tijdens zijn reis door de Nederlanden. Zij zelf beoefende verschillende kunsten, maar het meest beroemd is zij om haar verzen. De fransche dichter Jean Molinet wijdde haar in in de Rhetoriek, en diens neef Jean Lemaire de Belges, in zijn tijd prins der poëten, was haar hofdichter en haar raadgever in haar literaire bedrijvigheid. In de drie handschriften der koninklijke biblioteek te Brussel, gewoonlijk genoemd ‘Albums poétiques de Marguerite d'Autriche’Ga naar voetnoot(1) leert men een andere Margareta kennen, die de geschiedenis van haar politieke loopbaan niet laat vermoeden. Zij hield er aan zich terug te trekken en te verdiepen in de herinneringen aan haar droevig verleden, waar haar hart | |
[pagina 465]
| |
steeds aan gehecht bleef. Maar deze herinneringen vergden een poëtische inkleeding. Het resultaat daarvan waren deze verzen. Indien zij niet allen van haar hand zijn, was zij toch de ingeefster of de verzamelaarster van de overige. Haar verzen zijn een monotone klacht om het lot dat haar verongelijkte; vol zachte melancholie wikkelen zij zich rond het thema ‘Regrets’. Met dit eene woordje, dat men trouwens voortdurend ontmoet, kan men ze samenvatten. Deze klaaglijke liederen zijn vol bevalligheid en bekoorlijkheid, spontaan en ongekunsteld van uitdrukking. ‘Pour ung jamais ung regret me demeure,
Qui sans cesser nuyt et jour, à toute heure,
Tant me tourmente que bien vouldroie morir;
Car ma vie est fors seulement languir;
Parquoy fauldra en la fin que je meure.
D'en eschapper l'atente n'est pas sceure;
Car mon las cueur en tristesse labeure,
Tant que ne puis celle douleur souffrir
Et sy m'est force devant gens me couvrir.
Parquoy fauldra en la fin que je meure.
De mes fortunes pensoie estre au deseure,
Quant ce regret mauldit, ou je demeure,
Me courut sus, pour me faire morir.
Delaissée fuz seule, sans nul plaisir:
Parquoy fauldra en la fin que je meure.
Dit gedicht is met de grootste waarschijnlijkheid aan haar toe te schrijven. Nochtans laat zij zich niet teneerdrukken. Haar karaktersterkte en de zware staatszaken die haar steeds komen opeischen houden haar hoog. Want, ‘pour les gens fault faire contenance’, zegt zij elders. Deze verzen zijn voor haar slechts een nieuwe ontspanning, en zelfs komt er haar vroegere geestigheid van ‘Cy git Margot...’ hier en daar opduiken. Dat deze fransch opgevoede prinses meestal fransche verzen schreef kan men haar moeilijk kwalijk nemen. Als alge- | |
[pagina 466]
| |
meen ontwikkelde vrouw was zij ook ontvankelijk voor Vlaamsche poëzie. Zij begunstigde de Rederijkerskamers van het Vlaamsche land, dichtte ook in het latijn, en volgens J.F. Willems zijn volgende heerlijke versjes van haar hand: Mijn hert altijt heeft verlanghen
Naer U, die alderliefste mijn!
U liefde heeft mij ontfanghen;
U eygene willick zijn.
Voor al die weerelt ghemeene,
Soe wie dat 't hoort oft ziet
Heddy mijn herte alleene:
Daarom, lief, en begheeft mij niet.
(Slot volgt.) |
|