wagen met zijn achterwielen over het natte plaveisel, de chauffeur drukte zijn voet op het pedaal en gaf gas, de auto kwam weer recht te staan en de verpleger Pawl, die naast den chauffeur zat, had den indruk, alsof er van binnen een niet meer menschelijk stemgeluid opsteeg.
Het licht van de lantaarns sneed dwars door de duisternis heen. De auto vloog fluitend langs den eigenlijken rijweg en het was nog een wonder, dat de banden den rand van het trottoir niet aanraakten. Juist op dien trottoirband liep de chirurg Tamten. Weer brak het licht even door, maar toch draaide Tamten zijn zaklantaarn niet uit, hij kwam met zijn voet in een plas terecht, draaide zich om en bleef als verstijfd staan.
Hij stond daar midden op het trottoir vastgenageld, zonder een woord te zeggen, met wijdgeopenden mond, de zaklantaarn viel bijna uit zijn handen. De automobiel vloog met een verschrikkelijk geloei voorbij. De chirurg Tamten herkende dadelijk zijn ziekenwagen, reeds uit de verte had hij den chauffeur en den verpleger Pawl gezien en nu schitterde het licht achter de raampjes voor zijn oogen. Toen hij achter het witte glas den grijzen baard en het oude gezicht van den eersten geneesheer Bogucki kon onderscheiden scheelde 't weinig, of hij gaf een luiden schreeuw.
Dit doodsbleeke angstwekkende gezicht schudde achter het raampje heen en weer, om dadelijk weer te verdwijnen. De limousine was al lang in den nevel opgelost, en reeds verstierf het getoeter van den claxon in de verte, maar nog altijd stond de chirurg daar in de plas wezenloos om zich heen te kijken.
‘Wat is er toch gebeurd!’ riep hij luid. Daarop hief hij 't hoofd op en stapte met een ernstige, norsche uitdrukking op het gezicht, nog sneller naar het ziekenhuis.