| |
| |
| |
Gestalten in 't verleden
door M.E. Belpaire
XIX
Allerheiligen 1915 werd in de kapel van den Océan gevierd door een plechtige hoogmis, waarin P. Hénusse een rede hield over ‘Mort et vie’. De Koningin was aanwezig, zoodat al de groote bazen van de ambulance, Dr. Depage aan het hoofd, hoe weinig godsdienstig en hoe verstokte logemannen ook, het zich ten plicht achtten de plechtigheid bij te wonen. Wij eveneens verlieten voor eenmaal ons geliefd kerkske voor de nieuwe kapel, maar wij vergoedden het 's namiddags met naar 't officie der overledenen en het lof te gaan. Met vreugde hervonden wij de gewone, warme atmosfeer, de liturgische schoonheid in de dorpskerk. 's Morgens hadden op 't oksaal der kapel een vrouwen- en een mannenstem zich laten hooren in langoureus duo en het woord van P. Hénusse had ons ook ditmaal koud gelaten.
Het weer was allerslechts. Er woei een waar tempeest, en wat dat aan de zeekust beteekent hadden wij reeds ervaren. Wat een verschil met de lente-zachte temperatuur van 't vorig jaar! We waren ook dieper den oorlogstijd ingetreden en al bleef men op spoedige verlossing hopen, toch waren we in De Panne als ingeburgerd en hadden we er ons leven op ingericht.
Voor de eerste maal, dit jaar, mochten de priesters op Allerzielendag drie missen lezen. In Spanje was dat sinds lang gebruikelijk. In Swiss Cottage bleef het 't zelfde komen en gaan van bezoekers, frontmannen en vrienden. Godfried Persyn was ons veelvuldige gast. Wij genoten van zijn Westvlaamsche bescheidenheid en leergierigheid. Hij wenschte Deensch te leeren en wij leenden hem het eerste deel van
| |
| |
Joergensens Livslegende, dat wij van den schrijver gekregen hadden. - Het boek draagt nog wat vlekken van de loopgravenmodder. Zoo draagt het ook zijn oorlogssporen. P. Callebrecht was in De Panne op dat oogenblik. Wij hadden den vriendelijken man gaarne zien blijven, om ons te helpen voor Belgische Standaard en vrouwenwerken, maar hij had zich zoo nuttig weten te maken bij de vluchtelingen, in Engeland, dat hij er, tot ons spijt, werd teruggeroepen.
P. Ildefons was reeds druk bezig een blijde Kerstmis voor de jongens voor te bereiden. Een geldinzameling werd op touw gezet en vond overal bijval. Gul en grif werd er gegeven. Mw. Frans, de vrouw van den generaal, bracht gedurig nieuwe en aanzienlijke sommen aan die zij gebedeld had. Wij eveneens wenschten een feestje te geven aan onze werksters en hadden ons gewend tot Mrs. Innes-Taylor die van alles ontving uit Engeland en altijd gereed stond om te helpen. Doch hoe zwaar werd de arme Mrs. Innes-Taylor plots getroffen!
Wij vernamen den 4den November dat Pauline Van Hee, doodelijk gewond door een bom, in den Océan was binnen gebracht.
Wij kenden haar niet en moesten haar eenige dagen later ontmoeten op een onzer vergaderingen. Enkel in den dood mochten wij haar kalm gelaat, door gitzwart haar omkroond, aanschouwen.
Zij was de nicht van den pittigen priester Van Hee, zoo geestig beschreven in Hugo Verriest's ‘Twintig Vlaamsche koppen’, en had dezelfde oorspronkelijkheid, dezelfde levensenergie. Haar ouders echter lieten haar niet vrij haar drang tot zelfovergave in te volgen en ook de banden van kleinsteedsche conventie knelden haar. De oorlog bracht verlossing. Te samen met Marie de Grave, die tweede schutsengel der Veurnsche bevolking, stond zij van de eerste dagen van den IJzerslag af aan de statie om de gekwetsten op te nemen, de vluchtelingen te helpen. Dag en nacht stond zij in de bres. Mrs. Innes Taylor was zij een onwaardeerbare vriendin. Haar sterke en breede geest, liet zich niet af schrikken door ongewone uitheemsche levenswijzen. Met hart en ziel ging zij op
| |
| |
in al het goede door de edele vrouw met haar twee Engelsche helpsters gesticht. Houten barakken werden in de nabijheid der stad opgericht, waar de schoolkinderen voedsel en kleeren vonden en de heele bevolking hulp in alle noodwendigheden. - 't Was daar op het slagveld der liefde, dat Pauline Van Hee doodelijk getroffen werd. Niet zonder levenskiemen achter te laten. Onder den invloed van haar levendig geloof, had Mrs. Innes-Taylor dat zelfde geloof omhelsd en was den 25 October in de Katholieke Kerk gedoopt geweest. Pauline was haar meter. ‘Elle a sauvé mon âme, et moi je n'ai rien pu faire pour elle,’ zeide ons Mrs. Innes-Taylor, bitter weenend. ‘J'ai tout perdu. Elle a été pour moi plus qu'une mère.’
Later zouden wij nog meer over de edele vrouw vernemen. De twee Engelsche jufvrouwen, die Mrs. Innes-Taylor behulpzaam waren, waren ook lichtelijk gekwetst geweest. De eene, Miss Saunders, keerde terug naar Engeland, toen zij hersteld was, maar de tweede, Miss Mac Neill bleef op haar post. Zij was een fijne Engelsche lady van de hooge aristocratie.
Den 8sten November, om 7 uren 's morgens werd Juf. Van Hee, in stillen eenvoud, te Veurne begraven. De tijden gedoogden geen staatsie, maar overgroot was de toeloop van 't volk op dat morgenuur en de menschen knielden op straat neer, als voor eene heilige, wanneer zij voorbij werd gedragen.
Was het haar te danken dat onze vrouwenwerken ongemeene uitbreiding vonden in die maand November? Wij vonden overal hulp en bijval. De jufvrouwen Bieswal waren onvermoeibaar. Uit Veurne geweken, bewoonden zij De Panne met hun ouden vader. In Veurne zelf hadden wij Juf. de Grave, Mevrouw David, Mevrouw De Necker, eene Antwerpsche van geboorte. Druk werd er vergaderd en gepland.
Op Ste Ceciliadag had er een allerliefste feestje plaats. Om 9 uur zong de pastor de mis in de kapel der Zwarte Zusters en hield er een van zijn fijnste preken. Was het dan of 's namiddags dat hij sprak van Cecilia-apis argumentosa - dat neerstig bietje, dat onophoudend honing verzamelde uit den kelk der bloemen, in zuiverheid en schoonheid? - Want 's namiddags ook werd er feest gehouden op de villa
| |
| |
Les Airelles. Al onze werksters waren aanwezig, de juffrouwen Bieswal en anderen, pastor Van Beveren en Kapelaan Denys. Bloemen werden aangeboden, aan mij, ter eere van 't Ceciliafeest. Waarom? Zeker doelend op tante Constance's nalatenschap van muziekaliteit. - Ik heb altijd geoogst, waar ik niet gezaaid heb. Zoo werd mij ook toegeëigend de toewijding aan de gekwetsten van mijne nicht, Elisabeth Mansion, in den Océan en eene legende van algemeene liefdadigheid verspreid. - Voor de werksters was een lekkere koffie met koeken voorbereid. Na 't officieel gedeelte van het feest, werd er gezongen, gepraat. De leute was er hartelijk en oprecht. November, de doodenmaand, zoo treurig begonnen door 't af sterven van Pauline Van Hee, kreeg toch op 't einde nog een lichtstraal door dit blijde Ceciliafeest.
Af en toe hoorden wij van wat er omging in 't bezette land, dat zoo ver scheen, afgesloten door den ijzeren muur van den oorlog, of vingen wij nog echos op van vroegere gruwelen. Zoo vertelde ons Aalmoezenier Van Gramberen over wat hij bijgewoond had te Sempst, hoe men den zoon van een beenhouwer de twee beenen had afgezaagd vooraleer hem levend te verbranden. Eene vrouw was, onder de slagen, krankzinnig geworden, alsook een jong meisje.
En met zulke monsters heulden zekere Vlamingen. De namen van Borms en Jacob kregen een noodlottigen klank in ons ooren. Die aan het front waren konden niet verdraagzaam zijn voor afvalligen in het bezette land.
Wij waren op dit oogenblik het moedig, zoo kranig werk van Joergensen: Klokke Roeland, aan 't vertalen. Die vreemdeling nam den handschoen op voor ons gemarteld land en brak daardoor af met Duitsche vrienden die het hem niet zouden vergeven. Maar de rechtvaardigheidsdrang was te sterk bij hem. Onze vertaling verscheen eerst in feuilleton in De Belgische Standaard, later in boekdeel bij Paul Brand te Bussum. Wij hoopten aldus Joergensen eenigszins te vergelden voor den milden steun dien hij vroeger bij de Duitschers genoot. Want nu voor jaren zou die inkomstbron voor hem afgesloten zijn.
De Decembermaand van 1915 verliep in grijze eentonig- | |
| |
heid. Er scheen geen einde aan den oorlog te willen komen. De Champagne-offensief had geen oplossing gebracht. Een tweede oorlogsjaar zag men te gemoet. Dan maar in zijn lot zich schikken. Wij hadden in De Panne reeds onze vaste gewoonten genomen: de morgenmis in ons geliefd kerkske; 's namiddags gewoonlijk, 't lof bij de Oblaten. De wandeling langs den dijk liet ons toe de zee te zien. 's Zondags de hoogmis in de dorpskerk met die preek van den pastor die steeds een streeling was voor de ooren, een voedsel voor de ziel. Kennissen hadden wij genoeg. Door de vrouwenwerken met dames en juffrouwen. Door de Belgische Standaard met heel de frontbevolking, aalmoezeniers, soldaten van alle slag. P. Ildefons was de spil geworden rond dewelke een druk leven zich bewoog. Een wondere ijver bezielde hem. Voor 't oogenblik ging alles naar de voorbereiding van Kerstmis.
Om er een aan onze werksters te verschaffen, was onze groote toevlucht Mrs Innes-Taylor. In Veurne wenschte men ook iets te genieten van wat er in De Panne omging en er werd beslist eene mis te laten zingen, op den 8en December, en P. Ildefons zou het sermoen houden. Dit was eene gelegenheid voor ons om voor eens De Panne te verlaten en kennis te maken met Mrs Innes-Taylor's werk en installatie, want wij zouden bij haar logeeren. Daags voor het feest der Onbevlekte Ontvangenis begaven wij ons op weg, te voet natuurlijk - er was geen ander middel van verkeer. Het weer was gunstig, maar een bolle Zuid-Westenwind waaide ons tegen en de wegen waren erg modderig. Dicht bij Veurne, ontmoetten wij Dr. Daels met Aalmoezenier Hanssen, die ons bracht tot aan de barak, waarin Mrs. Innes-Taylor bezig was eten te geven aan de schoolkinderen. - Een groot planken refectorium, met keuken daarnaast. De meisjes werden eerst gediend; daarna de knapen. In 't geheel waren zij een driehonderd in getal. Zij kregen boterhammen, koud vleesch en chocolade. Een weinig verder stond de schoolbarak. Tusschen de twee, een oud steenen kapelleke. Aan de overzijde was de groote houten barak die als bergplaats diende voor de kruidenierswaren, conserven, kleedingstukken, enz., die uitgedeeld werden aan vluchtelingen of arme bewoners van
| |
| |
Veurne, en waarin Mrs. Innes-Taylor en haar gezellinnen woonden. Drie slaapkamers, uitgevend op een middenzaal, keuken, bureau, eetzaal en vestiaire, alles in wit hout, keurig onderhouden, laag van verdiep, met kleine vensters, uiterst gezellig en cosy. Men kon zich licht in het Far-West wanen.
Wij gingen 's namiddags Mej. De Grave opzoeken in haar groote, nieuwe woning der Zwarte Zustersstraat. Zij bracht ons bij de vrouw van een gendarm, Mme Allewaert, die in een kelder van Veurne den fijnsten kant bewerkte. Zij had daarvan reeds geschenken gedaan aan de Koningin van Engeland, aan Mme Poincaré en aan onze Koningin. Een echte artiste was ze in haren aard. Zulke pittoreske ontmoetingen en toestanden kon enkel de oorlog meebrengen. Van daar gingen wij naar 't weezenhuis, waar de meisjes ook aan 't kantwerken waren. De weesmeisjes moesten voor de vreemde gasten hun talent toonen. Zij zongen voor ons in 't Vlaamsch, in 't Fransch, in 't Engelsch. Wij moesten hun werk bewonderen. Altijd onder geleide van Mej. de Grave, de weldoenster van Veurne, gingen wij dan het aloude klooster der zwarte Zusters bezichtigen, dicht bij hare woning, en al de kunstschatten, de schilderachtige hoekjes en kantjes bewonderen, de vredige atmosfeer, als in een afgezonderd begijnhof, inademen. Dit alles in het door de bommen bedreigd middeneeuwsch steedje.
In de volledigste duisternis en onder stortenden regen keerden wij terug naar Mrs. Innes-Taylor's barak, waar wij vernachten zouden. Wij hadden wel rust verdiend na zoo'n vermoeienden dag, maar de wind sloeg wild tegen de planken en deed ze janken en kraken, als de flanken van een schip. Ik dacht aan David Copperfield, in oude woning-boot, op het strand van Yarmouth.
's Anderendaags moesten wij vroeg uit bed, voor de mis in St. Niklaas. Te zeven uren werd zij gezongen ter eere van het Onbevlekt Ontvangenis-feest en P. Ildefons hield een korte preek voor de toegestroomde menigte. Van heinde en ver, zelfs van naburige dorpen, waren vurige congreganisten toegestroomd. Het mystieke West-Vlaanderen liet zich niet door den oorlog bedwingen. Schitterend was het altaar verlicht en
| |
| |
de zang weerklonk.
Terug in de barak, na 't ontbijt, werd ons de vurige jeugd voorgesteld, de meisjes van het Klaverken - een Vlaamsche vereeniging die de keur verzamelde van de vrouwelijke jonkheid van Veurne en 't omliggende. Verdienstelijk maakten zich daarin de drie begaafde dochters van Dr. Van den Bulcke en vele andere, onder dewelke de twee voornaamste helpsters van Mrs. Innes-Taylor, Marie-Thérèse en Godelieve Therssen.
E.H. Berlaimont, die Mrs. Innes-Taylor gedoopt had en haar peter was, kwam ons dien morgen groeten en wist ons nog veel over Pauline Van Hee te vertellen. Mej. De Grave bracht ons per rijtuig terug naar De Panne en wij kwamen er in tijds om Francis de Croisset te ontvangen, die een geschenk bracht voor de Koningin. Francis de Croisset - zoo was zijn naam in de Fransche litteraire wereld - was eigenlijk een Belg, de zoon van Sam Wiener, de rijke helper van Leopold II. Hij had dienst genomen in 't fransch leger en droeg een sierlijk, splinternieuw luitenantsuniform, dat ons, gewoon aan het bemodderd, slordig uitzicht onzer jongens, de oogen uitstak. Vooral zijn botten van 't fijnste leer moesten wij niet vergeten. Die hadden zeker niet veel dienst gedaan in de tranchées. Hij was drager van een kostelijk geschenk voor onze Koningin, van wege zekere Mme Lebègue: een kistje van allerkostbaarste hout, behelzend doozen met poudre de riz en flacons met een parfum voor haar opzettelijk samengesteld, benevens en adres met kunstige enluminures door benedictinessen vervaardigd. Het geheel had wel eene waarde van 30.000 fr. naar hij ons mededeelde. Wij werden gelast dit aan het hof te doen geworden. Ik was toen nog niet in voeling met onze Koningin en wist niet goed hoe het aan boord te leggen. Toch kwam eenigen tijd daarna een gendarm het kostelijk geschenk halen.
Copies van het flacon voor Koningin Elizabeth bestemd, zouden verkocht worden ten voordeele van het franco-belgisch werk. Ons eigen werk: Steunfonds voor de economische heropleving, van België, vorderde goed, al waren alle landen niet even sympathiek als Italië. Wij hadden in November
| |
| |
geschreven aan Mw. Giraudier y Badia van Barcelona, die wij, door correspondentie, kenden, door de Internationale Katholieke Vrouwenbond. Deze dame maakte zich daar zeer verdienstelijk in sociale actie en was niet altijd te akkoord met de richting der meer conservatieve, aristocratische damen van Madrid. Zij had ons haar volle sympathie teruggeschreven, maar vreesde weinig behulpzaam te kunnen zijn, daar Spanje meer naar den Duitschen kant overhelde. Het Spaansche volk inderdaad zag de zaak der alliés meer als die van Frankrijk. het land van anti-clericalisme en losbandigheid. Dat België gemarteld werd om zijn getrouwheid aan 't gegeven woord, in verdediging van cultuur en recht, werd niet begrepen. De Katholieken van Spanje hielden het met de Duitschers, en de Duitsche Katholieken, in den oorlog en na den oorlog, vonden geen woord om Duitschlands schuld tegenover België te bekennen en te betreuren. - Treft het niet hoe in beide landen, sindsdien de Katholieken zuchtten onder een veel wreeder vervolging dan welke ons land in de jammerjaren te verduren had?
Het oorlogsgedoe lag nogal stil in die Decembermaand 1915. Wat wij er van zagen was slechts wat zich op zee afspeelde. Den 14 December beleefden wij een spannend tooneel. Wij begaven ons naar 't lof der Oblaten, langs den dijk, toen wij boven de watervlakte twee vliegtuigen bemerkten, een Duitsch vervolgd door een van de onzen. Met spanning volgden wij 't gevecht. En niet alleen wij, maar een haastig toegeloopen menigte; uit alle zijstraten waren de soldaten op den dijk bijeengestroomd en keken angstig in de lucht. En wat een gejubel steeg uit al die borsten, toen de Duitsche vlieger, door den onzen getroffen, pijlsnel neerviel in de zee. Een vlam sloeg op toen het moordtuig het water raakte. En de jongens in vervoering, pakten malkander vast en begonnen van vreugde te dansen. Aan den armen vlieger, aan zijn onsterfelijke ziel dacht wel niemand, zelfs ik niet die met dezelfde spanning de worsteling had gevolgd. ‘Gij zult wel voor hem gebeden hebben,’ zeide mij de oude heer Bieswal, die daar aankwam. Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik vurig toegekeken had wenschend hem te zien neerploffen.
| |
| |
Georges Van Severen logeerde een tijd lang bij ons, in 't begin van die maand en wij genoten veel van zijn conversatie, de boeken die hij ons bracht, het discuteeren over letterkundige en andere onderwerpen, kortom den omgang met een familielid, van dien Westvlaamschen tak zoo sympathiek aan mijn hart.
Van Joergensen hadden wij zijn pas verschenen leven van de H. Catharina Van Senen gekregen, den tegenhanger van zijn St. Franciscus, een zijner schoonste, diepste boeken. Nu wij de vertaling van zijn Klokke Roeland voltooid hadden, dachten wij eraan ook de vertaling voort te zetten van zijn ‘Goethebogen’, waaraan wij reeds vóór den oorlog begonnen waren. Dit is, naar mijn meening, een zijner fijnste werken. Joergensen is in de eerste plaats een dichter.
In De Belgische Standaard was het altijd dezelfde drukte, het binnen vallen van soldaten en aalmoezeniers - de ijverige heer Van den Heuvel, onder andere - het voorbereiden van Kerstmis. Daar de omhaling zoo goed gelukt was, dacht men er aan leeszalen in te richten, waar de jongens ontspanning zouden vinden en rustig, in de warmte, kunnen zitten. Al die initiatieven gingen uit van De Belgische Standaard, of liever van zijn stichter, P. Ildefons. In die nuttige werkzaamheid, ging het jaar 1915 ten einde.
|
|